Onderzoeksmethoden, Scheepers, Tobi en Boeije
Hoofdstuk 1; Sociaalwetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke integriteit
Wetenschap wordt omschreven als een systematisch geheel van kennis. Die kennis is
theoretisch van aard; het gaat om een samenhangend geheel van uitspraken waarmee wordt
geprobeerd om allerlei sociale verschijnselen te beschrijven, te verklaren of te voorspellen.
Onderzoeksplan → bevat een aantal stappen die elke onderzoeker voorafgaande aan de
uitvoering van het onderzoek moet maken.
Doel = om tot een resultaat te komen dat als een bijdrage aan het systematische
geheel van kennis kan worden beschouwd.
1. Probleemstelling
a. Vraagstelling; wat
b. Doelstelling; waarom
2. Onderzoek ontwerp; hoe
Wetenschappers zijn niet zozeer geïnteresseerd in allerlei losse waarnemingen van mensen
in de sociale werkelijkheid, maar proberen juist inzichten te krijgen over systematische
waarnemingen.
Fundamenteel en praktijkgericht onderzoek: typen
Gemeenschappelijk doel = om systematische, empirische waarnemingen van bepaalde
aspecten van de sociale werkelijkheid te verrichten om daarover theoretische inzichten te
ontwikkelen of om eerder ontwikkelde theoretische inzichten te toetsen.
Fundamenteel onderzoek = een bijdrage te leveren aan de (groei van) wetenschappelijke
kennis. Gedreven door nieuwsgierigheid.
Praktijkgericht onderzoek = om kennis te genereren die direct bijdraagt aan oplossingen
van praktijkproblemen die bestaan bij aanwijsbare personen, groepen of organisaties buiten
de wetenschap.
Methodologie = gaat het om de wetenschap van de sociaalwetenschappelijke methoden. Er
zijn grofweg twee benaderingen in de sociale wetenschappen te onderscheiden:
1. De empirische- analytische benadering
2. De empirische- interpretatieve benadering.
Communicatie
Onderzoekers communiceren binnen hun vakgebied (disciplinair) en met collega’s uit andere
vakgebieden (multidisciplinair). Behandelen elkaar als critical friends; door met andere
wetenschappers te spreken, proberen zij hun onderzoekswerk bloot te stellen aan
constructieve commentaren om het zodoende beter te maken.
Peer review = een proces waarbij wetenschappelijk onderzoekers zich, als het ware,
blootstellen aan collega-onderzoekers maar ook aan andere leden van de samenleving.
De laatste jaren is die communicatie met het brede publiek via media, kranten, radio, tv weer
wijder verbreid geraakt onder de noemer ‘valorisatie’; hiermee tonen wetenschappers aan
dat hun wetenschappelijke inzichten ook van belang zijn voor de maatschappij, zowel voor
private als publieke partijen.
Een klassiek model in de communicatiewetenschap is het zender-boodschap-ontvanger
model. Een bezwaar tegen dit model is dat het ordent vanuit het perspectief van de zender;
1
, Samenvatting Inleiding onderzoek | Pre master Orthopedagogiek
hoe breng ik mijn boodschap over? Er was weinig aandacht voor de positie van de
ontvanger.
Als de ontvanger centraal staat, is het niet de vraag wat de boodschap met de ontvanger
doet, maar wat de ontvanger doet met de boodschap. McQuail (1987) onderscheidde vanuit
dat perspectief vier functies van de boodschap:
1. Boodschap als bron van informatie;
2. Boodschap als vermaak;
3. Boodschap als middel om de persoonlijke identiteit te versterken;
4. Boodschap als voertuig voor sociale integratie en interactie.
Mensenrechten = rechten waarvan we nu in Europa vinden dat ieder mens die zou moeten
hebben, maar die nogal wat voeten in de aarde hadden voor de eerste Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens in 1948. Recht op vrije meningsuiting en het recht op
zelfbeschikking.
In het Belmont-rapport staan de drie fundamentele ethische principes:
1. Respect voor personen.
2. Goed doen.
3. Gerechtigheid.
Zes principes van wetenschappelijke integriteit:
1. Eerlijk, openhartig en zorgvuldig;
2. Betrouwbaarheid;
3. Controleerbaarheid;
4. Onpartijdigheid van de wetenschapsbeoefenaren;
5. Onafhankelijkheid van wetenschappers die, ongeacht de belangen van de
opdrachtgever, het onderzoek moeten uitvoeren waarbij zij de schijn van
belangenverstrengeling vermijden dan wel vermelden.
6. Verantwoordelijkheid voor maatschappelijke implicaties.
Hoofdstuk 2; het onderzoeksplan
Het uitvoeren van een onderzoek start met het ontwikkelen van een onderzoeksplan. Deze
fase is beslissend voor het verdere verloop van het onderzoek. Een vuistregel is: trek een
derde van de beschikbare tijd uit voor deze eerste onderzoeksfase.
Tien onderdelen van het onderzoeksplan:
Probleemstelling: wat en waarom
1. Een vraagstelling; wat wil je precies weten?
a. Beschrijvende vraagstelling; wie of wat voor, welke, wanneer en hoe?
- Beschrijvende comparatieve vraagstelling: wanneer er ten
minste twee locaties worden vergeleken.
b. Verklarende vraagstelling; is het startpunt een verschijnsel waarvoor men
vervolgens één of meer verklaringen zoekt. Waarom, waardoor, hoe komt het
dat en wat is de reden voor.
c. Voorspellende vraagstelling: concrete voorspellingen van data die je in het
onderzoek verwacht aan te treffen. Tot welke.. leidt, wat gebeurt er al gevolg
van..
Zowel verklarende vraagstellingen als voorspellende vraagstellingen zijn causale
vraagstellingen. → ze vragen naar de oorzaken van een verschijnsel. Voorwaarden om te
mogen spreken van causale relaties:
1) De oorzaak moet duidelijk voorafgaand in tijd zijn aan het gevolg.
2) De oorzaak en gevolg duidelijk samenhangen.
2
, Samenvatting Inleiding onderzoek | Pre master Orthopedagogiek
3) De samenhang kan niet worden weg verklaard door een derde verschijnsel dat
bepalend is voor zowel de oorzaak als het gevolg.
2. Een doelstelling; waarom wil je dit weten?
a. Fundamenteel; kennisproblemen → met dit type onderzoek beogen
onderzoekers meer kennis en inzicht te verkrijgen om daarmee het
kennisprobleem te kunnen oplossen. → de wetenschappelijke relevantie.
b. Toegepast; praktijkproblemen →praktische problemen van aanwijsbare
mensen of groepen in de samenleving het uitgangspunt voor het onderzoek.
c. Explorerend onderzoek → als er nog maar weinig kennis aanwezig is
(binnen het fundamenteel onderzoek) of als er nog geen afdoende praktische
oplossingen bestaan voor een bepaald probleem (binnen het toegepaste
wetenschappelijke onderzoek), wordt een explorerend onderzoek gedaan.
d. Toetsend onderzoek → in het geval dat onderzoekers voldoende kennis
en/of adequate oplossingen denken te hebben, is het van belang om na te
gaan of die kloppen.
3. Theoretisch raamwerk; eventueel weergegeven als conceptueel model. Komen de
begrippen uit de vraagstelling terug.
Onderzoeksontwerp: hoe
4. Hoe wil je je onderzoek opzetten?
a. Grootschalig veldonderzoek; bv. Beschrijvende vraagstelling die betrekking heeft
op een aspect van de huidige situatie in Nederland.
b. Experiment; bv. Als je een causale vraagstelling hebt die gaat over de mate waarin
financiële hulp aan arme gezinnen in Azië helpen.
c. Etnografisch veldonderzoek; bv. Armoede in NL, en je wilt specifiek weten hoe het
leven alledag van mensen eruit ziet.
d. Analyse van de inhoud van teksten; bv. Als je wilt weten hoe armoede wordt
beschreven in de media.
e. Gebruik van bestaande data:
Als je data verzamelt over het verleden → retrospectief onderzoek.
Als je data verzamelt over de toekomst → prospectief onderzoek.
Longitudinaal onderzoek = als onderzoek op een aantal specifieke momenten wordt
herhaald. Doel= om na te gaan of er sprake is van een verschuiving of van een ontwikkeling.
Panelopzet= wanneer je meerdere dataverzamelingsmomenten kiest, maar bovendien
steeds weer dezelfde personen ondervraagt.
5. Wat voor data wil je verzamelen? → dataverzamelingsplan; beschrijf je welke data
je gaat verzamelen.
In kwantitatief onderzoek maakt men over het algemeen gebruik van voor gestructureerde
dataverzamelingsplannen.
Bij kwalitatief onderzoek wordt vooral tekst verzameld, zoals antwoorden op open vragen of
een beschrijving van wat je als onderzoeker ziet.
6. Bij wie of wat wil je die data verzamelen? → steekproefplan;
7. Wanneer wil je die data verzamelen?
Primair onderzoek = dat je als onderzoeker zelf de data gaat verzamelen om je eigen
vraagstelling te beantwoorden.
Secundair onderzoek = onderzoekers maken gebruik van bestaande data.
8. Waar wil je die data verzamelen?
3