Inleiding: kennismaking psychologie
1. Psychologie vs. Menselijke kennis
Wetenschappelijke psychologie en intuïtieve mensenkennis
De specifieke invalshoek van de psychologie is dat ze het gedrag bestudeert op het niveau van het
individu. Intuïtieve mensenkennis of gezond verstand is niet hetzelfde als wat een
wetenschappelijke manier om naar menselijk gedrag te kijken en kennis bijbrengt.
Onder intuïtieve mensenkennis verstaan we de vele inzichten die in de loop van het leven ontstaan
uit veel ervaringen die we opdoen met anderen +onszelf. We weten hoe mensen
gewoonlijk reageren op bepaalde situaties en gebruiken die kennis, zonder er veel over na te
denken.
Bv: we weten dat als iemand plagen hij opeens agressief uit de hoek kan komen. Al die inzichten
halen we uit ervaring, sommige verwerven we via direct contact met mensen en andere worden
van generatie op generatie doorgegeven via opvoeding + taal.
Psychologie vindt soms een oorsprong in:
Intuïtieve kennis, gezond verstand
Speculeren over de menselijke aard
Mensenkennis
Volkswijsheden
Maar dit is niet wat de psychologie tot een wetenschap maakt. De manier hoe de
gegevens verzamelt word en manier van samenhang is belangrijk. Er zijn veel stappen nodig om
een onderzoek te doen en is niet afhankelijk van 1 persoon te ondervragen.
Algemene doelstelling: gebeurtenissen kunnen voorspellen en/ of er vat op krijgen. De basis is
dus ervaringsgegevens.
Intuïtieve mensenkennis is niet de wetenschap, wetenschap is empirisch:
Het verschil in soort ervaringen waarop beiden zich baseren + het verschil in wijze waarop
inzichten verworven worden.
Psychologie gaat vraagstukken beantwoorden aan de hand van wetenschappelijke methodes. De
wetenschap probeert antwoorden in het algemeen te bekijken, mensen in het werkveld kijkt naar
de persoon zelf:
Wat draagt bij aan hoe gelukkig mensen zich voelen
Wat kan deze mens gelukkiger maken
Verschillenden in het verzamelen van gegevens
Er zijn 3 soorten:
- Objectieve vaststellingen
- Systematische observaties
- In gecontroleerde situaties
Objectieve vaststellingen:
Observaties moeten door iedere onderzoeker herhaald en gecontroleerd kunnen worden. Dit is om
persoonlijke eigenaardigheden of subjectieve verwachtingen van de persoon te vermijden. Een
concretisering van die vereiste vinden we in het objectiviteitsbeginsel. Hiervoor gebruiken ze soms
instrumenten en technieken.
Technieken die psychologen gebruiken om het gedrag wetenschappelijk te observeren:
Natuurlijke observatie vb. kind in de kleuterklas observeren om mate van agressief gedrag te onderzoeken
,Participerende observatie vb. gedrag van voetbalsupporters onderzoeken door zelf tussen de supporters te gaan zitten en te observeren
Ongestructureerd vb. agressief gedrag van het kind onderzoeken door een open gesprek met ouders aan te gaan
interview
Gestructureerd interview vb. gedrag van voetbalsupporters onderzoeken door enkelen te interviewen aan de hand van een vooraf opgestelde
interviewleidraad
Vragenlijsten vb. Coronastudie: online vragenlijst ‘hoe ga jij om met Corona?’ door Universiteit Antwerpen
Gebruik van databanken vb. samenhang tussen woonplaats en opleidingsniveau onderzoeken door gebruik van databanken van de overheid
Fysiologische metingen vb. leugendetector meet o.a. hartslag, ademhaling, bloeddruk
Psychologische tests vb. WAIS intelligentietest
Paar voorbeelden om data te zoeken, wat is nuttig en welke ga ik gebruiken voor dit onderzoek
Systematische observaties:
Veel intuïtieve inzichten zijn in feite ontstaan op basis van een beperkt aantal waarnemingen. Het
zijn vage indrukken, gebaseerd op gebeurtenissen die het meeste opvallen = stereotypen.
Wetenschap is de representatieve observaties, “toevallige” steekproeven. Doelgroep kiezen bv
jongens skippen meer les dan meisjes doelpgroep moet representatief zijn en dus jongens en
miesjes eerlijk verdelen en onderzoeken.
Situatie is ook belangrijk, zoals lawaai--> er is niet altijd lwaai int lokaal dus miss luisteren de
klas sociaal werk niet deze les maar meestal wel maar puur door de situatie door lwawaai ist niet
represntatief
Gecontroleerde situatie:
Storende factoren zo veel mogelijk uitschakelen om vertekingen te vermijden. Soortgelijke
vertekingen kunnen ook optreden bij het meten of inschatten van persoonlijkshiedseigenschappen
naargelang de situatie gaan mensen zich ene keer meer terughouden en andere keer actief
opstellen in een gesprek.
Dus het volstaat niet om de dingen objectief en systematisch te registreren. Een onderzokeer moet
er ook nog voor zorgen dat zijn observaties in een gecontroleerde situatie plaatsvinden, zodat
mogelijk storende factoren uitgeschakeld of geneutraliseerd kunnen worden.
Verschillen in het zoeken naar samenhang
Psychologie gaat niet enkel op zoek naar beschrijving, ook naar verbanden tussen verklarende
factoren en gevolg-oorzaken. Bv zijn er verklarende factoren waarom persoon x een moord
gepleegd heeft.
Dus op een gecontroleerde objectieve manier die systematisch is die, wetenschappelijk correct zijn
en de samenhang onderzoeken. Voorbeeld: wat is b? Geluk? Correlatie? Samenhang? Samen
verbonden of niet, meer geluk is meer dankbaar of is het onafhankelijk van elkaar? = positief -
negatief correlatie.
Intuïtie: snel en oppervlakkig verbanden zoeken
Wetenschap: op een methodische manier verbanden onderzoeken, dit gebeurt op
3manieren:
Begrijpende methode hoe is a verbonden met b (vaak subjectief)
Correlationele methoden je kijkt of er een verband is tussen a en b, maar je verandert niks
Experimentele methode je verandert a om te kijken of het een effect heeft op b
Begrijpende Is kwalitatief onderzoek, dat betekent dat ze in tegenstelling tot de 2volgende (die kwantitatief zijn) geen
,methode: gebruik maakt van cijfermateriaal dat statistisch verwerkt kan worden. Ze beperken zich tot verbalen
beschrijvingen. Ze maken gebruik van gevalstudies, cases: diepgaand onderzoek naar één specifiek
individu, groep, of situatie. Het doel is om zoveel mogelijk informatie te verzamelen en te begrijpen hoe
bepaalde factoren met elkaar samenhangen in dat ene geval.
Onderzoekt alle mogelijke verklaringen en maakt een gefundeerde keuze, het nadeel is subjectiviteit
Voorbeeld: Een onderzoeker interviewt mensen om te begrijpen hoe werkdruk (A) hun gevoel van welzijn
(B) beïnvloedt. Hierbij wordt dieper ingegaan op persoonlijke ervaringen en gevoelens.
Correlationele Verzamelt men bij een grote groep individuen eerst een aantal gegevens over de variabelen die men wilt
methode: onderzoeken. Het drukt uit hoe de veranderingen in de ene variabele samenhangen met veranderingen in
andere variabelen. = samenhang tussen verschillende variabele en dus geen oorzaak &gevolg.
Een variabele is een kenmerk dat verschillende verschijningsvormen kan aannemen
Positieve correlatie= mensen die meer gewelddadige films kijken ook meer agressief gedragen
Negatieve correlatie= mensen die gewelddadige films kijken en juist minder agressief gedragen (als
uitlaatklep)
Nul correlatie= geen enkel verbande tussen de beide variabelen
rxy = +, 0, -
Voorbeeld: Een studie onderzoekt of er een statistisch verband is tussen het aantal uren slaap (A) en de
productiviteit op het werk (B). De resultaten laten zien dat er een positieve correlatie is (mensen die meer
slapen, zijn vaak productiever), maar dit bewijst geen causaliteit.
Experimentele Als we weten wat invloed heeft op wat, kunnen we niet alleen voorspellingen maken, maar ook vat krijgen
methode: op gebeurtenissen. We proberen hier een oorzakelijk verband vast te stellen. Kijken of afhankelijke
variabelen en onafhankelijke variabele moeten we de storende variabele uitschakelen of neutraliseren.
Je kan het experiment manipuleren door 2 groepen iets te laten kijken, ene gewelddadig andere niet. Zo
krijgen we een experimentele groep en de andere controlegroep.
Hoofdeffect= direct effect van 1 onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele, ongeacht andere
variabelen
Bv; invloed met of zonder cafeïne invloed concentratie
Interactie- effect: gebeurt wanneer het effect van de ene onafhankelijke variabele afhangt van het niveau
van een andere onafhankelijke variabele
Bv: onderzoek zowel of geen cafeïne als tijdstip (ochtend/ avond) op concentratie, stel dat cafeïne in de
ochtend wél helpt maar avond geen verschil maakt, betekent dat er interactie is tussen cafeïne en
tijdstip= effect cafeïne verschilt afhankelijk van het tijdstip.
Mapletoff experiment:
Het experiment onderzoekt of chemotherapie de smaakervaring van ijs beïnvloedt en hoe dit verschilt
afhankelijk van wanneer het ijs gegeten wordt.
Opzet van het experiment
Er zijn drie condities:
1. Eten van ijs direct vóór chemotherapie
2. Eten van ijs op een dag zonder chemotherapie
3. Geen ijs eten (controlegroep)
Hoofdeffect: Chemotherapie verlaagt de smaakervaring van ijs in het algemeen.
Interactie-effect: Het negatieve effect op de smaak is veel sterker wanneer het ijs wordt gegeten vlak
vóór een chemotherapiesessie, vanwege de associatie met misselijkheid.
2. Geschiedenis van de psychologie
, Willhelm Wundt richtte het eerste psychologisch laboratorium op. Hij was de eerste persoon
die zichzelf psycholoog noemde
Verre voorgeschiedenis:
De opkomst van de filosofie betekende een hele vooruitgang in het zoeken naar kennis en
inzichten. De bekendste filosofen uit die tijd waren Socrates, Plato en Aristoteles.
Meer directe voorgeschiedenis:
Het rationalisme (met als vertegenwoordiger René Descartes), waarin vooral de waarde van logisch
denken beklemtoond werd. En daarnaast het empirisme (John Locke) dat het groot belang
benadrukte van de zintuigelijke waarneming (empirie).
Succesvolle opgang van de natuurwetenschappen had een dubbele impact op het ontstaan
van de psychologie. Vragen stellen zoals hoe kennis tot stand komt en in hoeverre betrouwbaar is.
Structuralisme= het ontleden van de geest in basiselementen zoals sensaties en gedachten
Functionalisme= hoe mentale processen en gedrag bijdragen aan aanpassing en overleving
Behaviorisme= alleen observeerbaar gedrag telt mee, mentale processen worden genegeerd
Gestaltpsychologie= geest werkt als geheel en niet als een verzameling losse delen
Dieptepsychologie= onbewuste en innerlijke conflicten
Neobehaviorisme= gedrag wordt beïnvloed door leren, maar mentale processen zoals doelen
en verwachtingen worden meegewogen
Humanisme= zelfontplooiing, vrije wil, en het belang van persoonlijke groei
Psychologisch perspectief: samenvatting PPT 2
Leerprocessen
1. Soorten leerproccesn/ habituatie
2. Klassieke conditionering
3. Operantie conditionering
4. Modeling
De automatische nawerking van vroegere ervaringen:
Is ons gedrag aangeboren of aangeleerd nature- nurture debat. Niet elk gedrag kan aangeleerd
worden, is kneedbaar door omgevingsfactoren. Onze biologische uitrusting geeft de grenzen aan
waarbinnen het gedrag kan evolueren. Meest zuivere vorm om te toetsen is het identieke tweeling
onderzoek.
1. Soorten leerprocessen:
Met leren bedoelen we in de gewone omgangstaal meestal het inoefenen en zich eigen maken van
allerlei nuttige kennisinhouden + vaardigheden. We hebben cognitieve/ intentionele leerprocessen
die zijn inzichtelijk en veronderstelt ons bewust zijn bv leren van een nieuwe taal.
We gaan in dit HF hebben over automatische/ spontane leerprocessen, deze zijn niet inzichtelijk en
heeft ons bewustzijn niet nodig. Bv fietsen
Er zijn 4 leerprocessen: habituatie, klassieke conditionering, operante conditionering en
modeling