Recht en Bestuur
Inhoud
Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van Nederland.......................................2
Openbaar bestuur.....................................................................................2
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:...............................................2
Hoofdstuk 2: De Nederlandse kaart.............................................................4
Kenmerken van een staat:........................................................................4
Kenmerken rechtstaat:..............................................................................4
Parlementair stelsel:.................................................................................5
Hoofdstuk 3: De politiek-bestuurlijke instituties...........................................7
Eerste en Tweede kamer:........................................................................11
Hoofdstuk 4: De organisatie van de rechtsspraak.....................................17
Het onderscheid tussen Privaat- en Publiekrecht:...................................18
Rechtshandhaving en rechtspraak..........................................................21
De advocatuur, notaris en deurwaarder.................................................23
Hoofdstuk 5: Nationaal bestuur: het Rijk...................................................24
De interne opbouw van een ministerie...................................................25
Ministeries in soorten en maten..............................................................26
5 categorieën rijksambtenaren:..............................................................30
Het interdepartementaal systeem en de interdepartementale coördinatie
................................................................................................................30
De nationale politie.................................................................................31
Verandering bij de rijksdienst..................................................................33
De ministeries (interne opbouw).............................................................33
Hoofdstuk 6: Midden bestuur: provincie en waterschap............................35
Ambtelijke organisatie:...........................................................................40
Discussies over het midden bestuur:......................................................40
Hoofdstuk 7: De organisatie van de rechtspraak.......................................43
Lokaal bestuur: de gemeente en regio;..................................................43
De ambtelijke organisatie:......................................................................46
Hoofdstuk 8: Bestuur en maatschappelijke omgeving...............................51
, Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van
Nederland
Openbaar bestuur
Openbaar bestuur: alle organisaties met een publiekrechtelijke
grondslag (juridisch gezien).
- Het openbaar bestuur is lastig af te bakenen (definitieprobleem)
omdat het verschillende bestuurslagen kent.
Publiekrechtelijke grondslag: bestaan van een organisatie is wettelijk
vastgelegd
Financiering:
- Private organisaties behartigen een deelbelang, bijv. aandeelhouders
of leden
- Publieke organisaties gericht op algemeen belang, bijv. goede zorg,
onderwijs etc. Dit zijn verenigingen, stichtingen en vennootschappen.
Maatschappelijk middenveld: organisatie heeft geen winstoogmerk,
financiering vanuit belastingopbrengsten (deel van private sector).
Constitutionele monarchie: de koning is een staatshoofd
Absolute monarchie: handelen van een koning is gebonden aan een
grondwet of geschreven constitutie
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:
» Rechtstaat: de overheid mag alleen handelen op grond van wettelijke
bevoegdheden (het legaliteitsbeginsel)
- Burgers beschikken over het grondrecht, zoals vrijheid van godsdienst etc.
» Scheidingen der machten: de wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht in sterke mate onafhankelijk van elkaar zijn en
elkaar controleren. (In NL)
» Scheiding van kerk en staat: er is geen staatskerk
» Parlementair stelsel: de bevolking rechtstreeks het hoogste
besluitvormende orgaan kiest, de Tweede Kamer, waaraan de regering
schuldig is.
- Representatieve of indirecte democratie: de democratie in NL behelst
dat de bevolking vertegenwoordigers kiest die vervolgens besluiten
nemen.
- Referenda (directe democratie): burgers nemen rechtstreeks zelf
beslissingen over politieke kwesties.
Ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn
verantwoordelijk, geldt alleen voor het koninklijke huis.
Inhoud
Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van Nederland.......................................2
Openbaar bestuur.....................................................................................2
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:...............................................2
Hoofdstuk 2: De Nederlandse kaart.............................................................4
Kenmerken van een staat:........................................................................4
Kenmerken rechtstaat:..............................................................................4
Parlementair stelsel:.................................................................................5
Hoofdstuk 3: De politiek-bestuurlijke instituties...........................................7
Eerste en Tweede kamer:........................................................................11
Hoofdstuk 4: De organisatie van de rechtsspraak.....................................17
Het onderscheid tussen Privaat- en Publiekrecht:...................................18
Rechtshandhaving en rechtspraak..........................................................21
De advocatuur, notaris en deurwaarder.................................................23
Hoofdstuk 5: Nationaal bestuur: het Rijk...................................................24
De interne opbouw van een ministerie...................................................25
Ministeries in soorten en maten..............................................................26
5 categorieën rijksambtenaren:..............................................................30
Het interdepartementaal systeem en de interdepartementale coördinatie
................................................................................................................30
De nationale politie.................................................................................31
Verandering bij de rijksdienst..................................................................33
De ministeries (interne opbouw).............................................................33
Hoofdstuk 6: Midden bestuur: provincie en waterschap............................35
Ambtelijke organisatie:...........................................................................40
Discussies over het midden bestuur:......................................................40
Hoofdstuk 7: De organisatie van de rechtspraak.......................................43
Lokaal bestuur: de gemeente en regio;..................................................43
De ambtelijke organisatie:......................................................................46
Hoofdstuk 8: Bestuur en maatschappelijke omgeving...............................51
, Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van
Nederland
Openbaar bestuur
Openbaar bestuur: alle organisaties met een publiekrechtelijke
grondslag (juridisch gezien).
- Het openbaar bestuur is lastig af te bakenen (definitieprobleem)
omdat het verschillende bestuurslagen kent.
Publiekrechtelijke grondslag: bestaan van een organisatie is wettelijk
vastgelegd
Financiering:
- Private organisaties behartigen een deelbelang, bijv. aandeelhouders
of leden
- Publieke organisaties gericht op algemeen belang, bijv. goede zorg,
onderwijs etc. Dit zijn verenigingen, stichtingen en vennootschappen.
Maatschappelijk middenveld: organisatie heeft geen winstoogmerk,
financiering vanuit belastingopbrengsten (deel van private sector).
Constitutionele monarchie: de koning is een staatshoofd
Absolute monarchie: handelen van een koning is gebonden aan een
grondwet of geschreven constitutie
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:
» Rechtstaat: de overheid mag alleen handelen op grond van wettelijke
bevoegdheden (het legaliteitsbeginsel)
- Burgers beschikken over het grondrecht, zoals vrijheid van godsdienst etc.
» Scheidingen der machten: de wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht in sterke mate onafhankelijk van elkaar zijn en
elkaar controleren. (In NL)
» Scheiding van kerk en staat: er is geen staatskerk
» Parlementair stelsel: de bevolking rechtstreeks het hoogste
besluitvormende orgaan kiest, de Tweede Kamer, waaraan de regering
schuldig is.
- Representatieve of indirecte democratie: de democratie in NL behelst
dat de bevolking vertegenwoordigers kiest die vervolgens besluiten
nemen.
- Referenda (directe democratie): burgers nemen rechtstreeks zelf
beslissingen over politieke kwesties.
Ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn
verantwoordelijk, geldt alleen voor het koninklijke huis.