Artikelen pedagogische systemen in de baby-
en kindertijd
De Winter, Pedagogiek Over Hoop (2017)
‘’Jonge mensen hebben hoop en optimisme nodig. Als je kinderen van jongs af aan
weet mee te geven dat ze ertoe doen, dat ze erbij horen, dat de samenleving ook op
hen zit te wachten, dan wakker je motivatie aan om zich te willen inspannen, te
werken aan doelen, te willen leren en zich te willen ontwikkelen.’’
‘’De academische pedagogiek is zichzelf de laatste twee decennia steeds meer als
een individuele gedragswetenschap gaan profileren, eigenlijk als een soort
opvoedingspsychologie. Daarnaast is het vakgebied ook steeds klinischer geworden.
We zijn ons vooral op individuele problemen en stoornissen gaan richten.’’
‘’Ik vind dat wij in deze tijd kinderen te snel en veel te makkelijk opsluiten in hun
tekortkoming.’’
‘’Pedagogiek moet gaan over perspectief, over groei en over het handelen van
volwassenen om die groei te stimuleren. Maar zoals gezegd hebben we ons wel heel
erg geconcentreerd op al datgene wat niet goed gaat.’’
‘’Gelukkig zien we de afgelopen jaren ook wel weer een kentering. De pedagogische
invalshoek verschuift in twee opzichten: van problematiserend naar gerichtheid op
groei en van individueel naar sociaal. Opgeteld gaan we dan in een richting van een
hoopgevende sociale pedagogiek.’’
Daarna schetst de auteur de contouren van een hoopgevende sociale pedagogiek aan
de hand van vier thema’s:
1. Handelingsperspectieven cultiveren = je vertelt kinderen en jongeren niet alleen
wat er misgaat in de wereld, maar je geeft hen concrete mogelijkheden en
richtingen om zelf iets te doen of te veranderen. Het gaat om hoopvol leren
handelen, onderzoeken en samenwerken zodat ze zich niet machteloos voelen
maar actief bijdragen aan oplossingen
2. Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens = je leert kinderen en
jongeren om even stil te staan voordat ze handelen, zodat ze niet alleen hun
eigen onmiddellijke wensen volgen. Het gaat om nadenken, perspectief nemen
en samen oplossingen vinden, zodat ze op een bewuste en hoopvolle manier
met conflicten en uitdagingen omgaan
3. Optimisme = je leert kinderen, jongeren en opvoeders om met hoop en
vertrouwen naar de toekomst te kijken, niet alleen individueel maar ook samen
in de samenleving. Het gaat om positieve verwachtingen, samenwerken aan
sociale problemen en het delen van ervaringen, zodat ze veerkrachtig en
constructief kunnen omgaan met uitdagingen en conflicten.
4. Participatie bevorderen = je leert kinderen en jongeren actief mee te doen in
hun gemeenschap, zodat ze ervaren dat hun stem ertoe doet. Het gaat om
samen problemen onderzoeken, idealen nastreven en verantwoordelijkheid
nemen, zodat ze zich betrokken voelen bij de samenleving en op een hoopvolle
manier leren bijdragen aan een democratische en rechtvaardige wereld.
, Draper, Caregiver perspectives of risk and protective
factors influencing early childhood development in low-
income, urban settings (2022)
INTRODUCTION
In laaginkomenscontexten wort de ontwikkeling van jonge kinderen vaak belemmerd
door opeenstapeling van nadelige omstandigheden, zoals armoede, geweld,
voedselonzekerheid en de gender gebonden lasten van zorg. Koesterende zorg –
gezondheid, voeding, responsieve zorg, veiligheid en vroeg leren kan deze risico’s
verminderen en veerkracht bevorderen. Met behulp van het sociaalecologisch model
van Bronfenbrenner wordt kinderontwikkeling gezien als beïnvloed door gezin,
gemeenschap en bredere sociale en historische factoren, waaronder de erfenis van
ongelijkheid en apartheid in Zuid-Afrika. Onderzoek laat zien dat kinderen in
laaginkomencontexten vaak voldoen aan cognitieve ontwikkelingsverwachtingen,
maar dat kansen voor vroeg leren beperkt zijn en dat zorguitdagingen groot blijven.
Eerder onderzoek keek naar aspecten van koesterende zorg (zoals gezondheid,
voeding en veiligheid), maar geen enkele studie onderzocht systematisch de
percepties van zorgverleners over de uiteenlopende factoren die vroege ontwikkeling
beïnvloeden vanuit een sociaalecologisch perspectief. Dit onderzoek had daarom als
doel de perspectieve van zorgverleners te verkennen op zowel risico- als
beschermende factoren die koesterende zorg en daarmee kinderontwikkeling in
stedelijke, Zuid-Afrikaanse laaginkomenscontexten beïnvloeden, met oog op beter
afgestemde educatie en interventies.
RESULTS
Child characteristics, behaviour and activities
De meeste zorgverleners beschreven hun kinderen positief, bijvoorbeeld als
respectvol, slim en vrolijk, terwijl ondeugend of druk gedrag meestal als normaal werd
beschouwd. Enkele noemden ernstiger problemen, zoals agressie, vaak gerelateerd
aan thuissituaties of buurtgeweld. Over het algemeen vonden zij dat hun kinderen
zich normaal ontwikkelden. Activiteiten varieerden van buiten- en binnenspelen tot
het kijken van tekenfilms, zingen, lezen en fantasierijke spelletjes, vaak met
eenvoudige materialen zoals poppen of ballen. Ondanks beperkte middelen waren
kinderen vindingrijk en brachten ze veel tijd zelfstandig door, terwijl zorgverleners
tegelijk een beschermende rol bleven vervullen.
Family and home aspects
Zorgverleners in Zuid-Afrikaanse laaginkomenscontexten benoemden verschillende
risico’s voor koesterende zorg. Belangrijk waren lage sociaaleconomische status met
financiële problemen, werkloosheid, afhankelijkheid van uitkeringen en verergering
door COVID-19 (baanverlies, voedselonzekerheid, onderbroken onderwijs).
Dysfunctionele familieverhoudingen kwamen vaak voor, met afwezige of gedetineerde
vaders en middelenmisbruik. Mentale gezondheidsproblemen bij zorgverleners, zoals
depressie, hingen samen met moeilijke thuissituaties. Discipline speelde een grote rol:
veel ouders gebruikten lichamelijke straf (soms uit frustratie), anderen kozen voor
mildere methoden zoals het afnemen van privileges of het instellen van routines.
en kindertijd
De Winter, Pedagogiek Over Hoop (2017)
‘’Jonge mensen hebben hoop en optimisme nodig. Als je kinderen van jongs af aan
weet mee te geven dat ze ertoe doen, dat ze erbij horen, dat de samenleving ook op
hen zit te wachten, dan wakker je motivatie aan om zich te willen inspannen, te
werken aan doelen, te willen leren en zich te willen ontwikkelen.’’
‘’De academische pedagogiek is zichzelf de laatste twee decennia steeds meer als
een individuele gedragswetenschap gaan profileren, eigenlijk als een soort
opvoedingspsychologie. Daarnaast is het vakgebied ook steeds klinischer geworden.
We zijn ons vooral op individuele problemen en stoornissen gaan richten.’’
‘’Ik vind dat wij in deze tijd kinderen te snel en veel te makkelijk opsluiten in hun
tekortkoming.’’
‘’Pedagogiek moet gaan over perspectief, over groei en over het handelen van
volwassenen om die groei te stimuleren. Maar zoals gezegd hebben we ons wel heel
erg geconcentreerd op al datgene wat niet goed gaat.’’
‘’Gelukkig zien we de afgelopen jaren ook wel weer een kentering. De pedagogische
invalshoek verschuift in twee opzichten: van problematiserend naar gerichtheid op
groei en van individueel naar sociaal. Opgeteld gaan we dan in een richting van een
hoopgevende sociale pedagogiek.’’
Daarna schetst de auteur de contouren van een hoopgevende sociale pedagogiek aan
de hand van vier thema’s:
1. Handelingsperspectieven cultiveren = je vertelt kinderen en jongeren niet alleen
wat er misgaat in de wereld, maar je geeft hen concrete mogelijkheden en
richtingen om zelf iets te doen of te veranderen. Het gaat om hoopvol leren
handelen, onderzoeken en samenwerken zodat ze zich niet machteloos voelen
maar actief bijdragen aan oplossingen
2. Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens = je leert kinderen en
jongeren om even stil te staan voordat ze handelen, zodat ze niet alleen hun
eigen onmiddellijke wensen volgen. Het gaat om nadenken, perspectief nemen
en samen oplossingen vinden, zodat ze op een bewuste en hoopvolle manier
met conflicten en uitdagingen omgaan
3. Optimisme = je leert kinderen, jongeren en opvoeders om met hoop en
vertrouwen naar de toekomst te kijken, niet alleen individueel maar ook samen
in de samenleving. Het gaat om positieve verwachtingen, samenwerken aan
sociale problemen en het delen van ervaringen, zodat ze veerkrachtig en
constructief kunnen omgaan met uitdagingen en conflicten.
4. Participatie bevorderen = je leert kinderen en jongeren actief mee te doen in
hun gemeenschap, zodat ze ervaren dat hun stem ertoe doet. Het gaat om
samen problemen onderzoeken, idealen nastreven en verantwoordelijkheid
nemen, zodat ze zich betrokken voelen bij de samenleving en op een hoopvolle
manier leren bijdragen aan een democratische en rechtvaardige wereld.
, Draper, Caregiver perspectives of risk and protective
factors influencing early childhood development in low-
income, urban settings (2022)
INTRODUCTION
In laaginkomenscontexten wort de ontwikkeling van jonge kinderen vaak belemmerd
door opeenstapeling van nadelige omstandigheden, zoals armoede, geweld,
voedselonzekerheid en de gender gebonden lasten van zorg. Koesterende zorg –
gezondheid, voeding, responsieve zorg, veiligheid en vroeg leren kan deze risico’s
verminderen en veerkracht bevorderen. Met behulp van het sociaalecologisch model
van Bronfenbrenner wordt kinderontwikkeling gezien als beïnvloed door gezin,
gemeenschap en bredere sociale en historische factoren, waaronder de erfenis van
ongelijkheid en apartheid in Zuid-Afrika. Onderzoek laat zien dat kinderen in
laaginkomencontexten vaak voldoen aan cognitieve ontwikkelingsverwachtingen,
maar dat kansen voor vroeg leren beperkt zijn en dat zorguitdagingen groot blijven.
Eerder onderzoek keek naar aspecten van koesterende zorg (zoals gezondheid,
voeding en veiligheid), maar geen enkele studie onderzocht systematisch de
percepties van zorgverleners over de uiteenlopende factoren die vroege ontwikkeling
beïnvloeden vanuit een sociaalecologisch perspectief. Dit onderzoek had daarom als
doel de perspectieve van zorgverleners te verkennen op zowel risico- als
beschermende factoren die koesterende zorg en daarmee kinderontwikkeling in
stedelijke, Zuid-Afrikaanse laaginkomenscontexten beïnvloeden, met oog op beter
afgestemde educatie en interventies.
RESULTS
Child characteristics, behaviour and activities
De meeste zorgverleners beschreven hun kinderen positief, bijvoorbeeld als
respectvol, slim en vrolijk, terwijl ondeugend of druk gedrag meestal als normaal werd
beschouwd. Enkele noemden ernstiger problemen, zoals agressie, vaak gerelateerd
aan thuissituaties of buurtgeweld. Over het algemeen vonden zij dat hun kinderen
zich normaal ontwikkelden. Activiteiten varieerden van buiten- en binnenspelen tot
het kijken van tekenfilms, zingen, lezen en fantasierijke spelletjes, vaak met
eenvoudige materialen zoals poppen of ballen. Ondanks beperkte middelen waren
kinderen vindingrijk en brachten ze veel tijd zelfstandig door, terwijl zorgverleners
tegelijk een beschermende rol bleven vervullen.
Family and home aspects
Zorgverleners in Zuid-Afrikaanse laaginkomenscontexten benoemden verschillende
risico’s voor koesterende zorg. Belangrijk waren lage sociaaleconomische status met
financiële problemen, werkloosheid, afhankelijkheid van uitkeringen en verergering
door COVID-19 (baanverlies, voedselonzekerheid, onderbroken onderwijs).
Dysfunctionele familieverhoudingen kwamen vaak voor, met afwezige of gedetineerde
vaders en middelenmisbruik. Mentale gezondheidsproblemen bij zorgverleners, zoals
depressie, hingen samen met moeilijke thuissituaties. Discipline speelde een grote rol:
veel ouders gebruikten lichamelijke straf (soms uit frustratie), anderen kozen voor
mildere methoden zoals het afnemen van privileges of het instellen van routines.