Beginselen staatsrecht
WEEK 1: ALGEMENE INLEIDING, STAAT EN STAATSVORMING, BRONNEN EN
WERKING VAN HET STAATSRECHT, RECHTSSTAAT
1.1 Benadering van het begrip staat
Wat is een staat? Een staat is een organisatie die boven andere organisaties gezag uitoefent
en dit effectief kan handhaven over een groep mensen binnen een bepaald gebied.
Kenmerken zijn:
1. Gemeenschap van mensen, vaak met gemeenschappelijke cultuur en/of taal, maar niet
per se.
2. Territoriale grenzen: meestal aaneengesloten en met duidelijke territoriale grenzen.
3. Rechtsgemeenschap: vastgestelde leefregels (grondwaarden) die door effectief dwang
worden gehandhaafd. Geweldsmonopolie is in handen van een (soevereine) organisatie.
4. Erkenning door andere staten (niet noodzakelijk om te spreken van een staat).
Het staatsrecht bestaat uit rechtsregels die vastleggen hoe de staat is georganiseerd:
Het bepaalt:
o De samenstelling en werking van staatsorganen.
o Hun bevoegdheden en onderlinge verhoudingen.
o De fundamentele regels voor de relatie tussen burgers en overheid.
Kort gezegd: het regelt de gezagsverhoudingen binnen een staatsverband.
Concreet regelt het:
o Wie de macht heeft in een staat.
o Hoe deze macht wordt verdeeld.
Historische ontwikkeling van het gezag:
In de Middeleeuwen:
o Het gezag lag bij vorsten en adel.
o Gezag werd gezien als een persoonlijk, overdraagbaar recht.
Vanaf de 16e eeuw:
o Ontstaan van nieuwe groepen (zoals kooplieden) die minder afhankelijk waren van
de bescherming van vorsten en adel.
o Machiavelli adviseerde gezagsdragers om te handelen voor eenheid, niet voor
persoonlijke grootheid.
o Het idee dat gezag persoonlijk eigendom was, werd steeds minder geaccepteerd.
Jean-Jacques Rousseau (1762):
o Schreef 'Contract Social'.
o Stelde hierin dat gezag voortkomt uit vrijheid.
o Botsende vrijheden vragen om een maatschappelijk verdrag dat de gezamenlijke wil
nastreeft.
Het staatsrecht biedt hierin een balans tussen individuele vrijheid en de dwang van de
gemeenschap.
1.2 Verdeling van de staatsmacht over verschillende organen
In een directe democratie nemen burgers zelf rechtstreeks deel aan de besluitvorming. Dit
betekent dat ze zonder tussenkomst van gekozen vertegenwoordigers over
beleidsvoorstellen, wetten of andere belangrijke kwesties stemmen, Dit doen ze vaak via
referenda.
In een indirecte democratie kiezen burgers vertegenwoordigers die namens hen
beslissingen nemen. Een indirecte democratie heeft vaak de voorkeur boven een directe
democratie omdat:
1. Een vergadering van zeer grote aantallen personen niet tot redelijke besluiten kan
komen;
2. Bij zulke grote hoeveelheden mensen, niemand zich verantwoordelijk voelt voor de
genomen besluiten.
, Beginselen staatsrecht
Gezag is nodig omdat keuzes en beslissingen gemaakt moeten worden en prioriteiten
moeten worden gesteld. Inspraak kan dit gezag niet vervangen. Gezag is zo nodig met
dwangmiddelen te bewerkstelligen (behalen).
De verschillende organen in Nederland houden elkaar in evenwicht in een systeem van
‘checks and balances’: de verdeling van het gezag over verschillende organen in. Doordat
ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere organen
nodig. Zo wordt machtsmisbruik en gevaarlijke machtsconcentraties voorkomen. Een
andere wijze van machtsverdeling en het bewerkstelligen van het evenwicht is een
territoriale splitsing van bevoegdheden.
In 1748 introduceert Montesquieu in zijn boek de ‘trias politica’. In dit systeem bestaan drie
organen:
1. De wetgevende macht;
2. De uitvoerende macht;
3. De rechtsprekende macht.
De essentie van de machtenscheiding is dat de staatsmacht gespreid wordt over
verschillende organen die ieder een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds
controleren en in evenwicht houden. In de theorie van Montesquieu zijn deze drie organen
strikt van elkaar gescheiden. De rechterlijke macht toetst de uitvoerende macht aan wetten.
In veel landen is dit het uitgangspunt geweest voor hun constitutionele stelsel.
In Nederland spreken wij niet van een machtenscheiding maar van een
machtenspreiding. Nederland voldoet niet aan de strikte scheiding die Montesquieu voor
ogen heeft.
In Nederland is de Trias Politica als volgt geregeld:
Wetgevende macht: bij het parlement (Staten-Generaal) en de regering (Koning en
ministers) tezamen. De wetgeving maakt de wetten.
Uitvoerende macht: bij de regering. Het bestuur voert het beleid uit.
Rechterlijke macht: bij onafhankelijke rechters. De rechter spreekt recht.
De rol en taken van de regering:
Het bestuur door de regering bestaat primair uit het uitvoeren van wetten.
Ze heeft ook een zelfstandige taak om op te treden wanneer er wetten ontbreken.
De samenwerking tussen wetgevende en uitvoerende macht:
Het vaststellen van wetten (taak van de wetgevende macht) is een gezamenlijke taak van
de regering en het parlement samen.
Er wordt hierdoor gesproken van machtenspreiding in plaats van machtenscheiding.
De regering staat bij de uitoefening van haar bestuur onder voortdurende controle van
het parlement. De organen werken samen en controleren elkaar.
1.3 De democratische rechtsstaat
Binnen het begrip ‘democratie’ zijn verschillende aspecten te onderscheiden:
1. Vrije en geheime verkiezingen, met redelijke tussenpozen, van het parlement. Burgers
hebben het recht gekozen (actief kiesrecht) en verkozen (passief kiesrecht) te worden in
dit parlement;
2. Openheid van machtswisseling is van belang. Het moet duidelijk zijn hoelang de
verkozenen hun functie kunnen uitoefenen en dat dezelfde personen niet altijd aan de
macht kunnen blijven;
3. Het parlement moet een centrale rol spelen in het staatsbestel. Volksvertegenwoordigers
moeten een beslissende stem hebben bij het vaststellen van wetgeving.
, Beginselen staatsrecht
Binnen het begrip ‘rechtsstaat’ zijn verschillende aspecten te onderscheiden:
1. De overheid mag slechts optreden op grond van algemene regels die democratisch tot
stand zijn gekomen. De overheid is zelf ook gebonden aan het recht. Dit wordt ook wel
het legaliteitsbeginsel genoemd;
2. De macht van de overheid is verdeeld over verschillende organen of personen in de staat
volgens model Montesquieu;
3. Een onafhankelijke rechter biedt burgers bescherming tegen onrechtmatig
overheidsoptreden;
4. Burgers hebben fundamentele rechten die de overheid moet eerbiedigen.
Kenmerken van een staat:
1. Gemeenschap van mensen
2. Door dwang te handhaven regels
3. Territoriale grenzen
4. Erkenning door andere staten (niet vereist om te spreken van een staat!)
Kenmerken van een rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel
2. Scheiding/spreiding der machten
3. Onafhankelijke rechterlijke macht
4. Grondrechten: klassieke en sociaaleconomische grondrechten.
5. Democratiebeginsel: indien er sprake is van een democratie wordt er gesproken van een
democratische rechtsstaat. Dit is dan het vijfde kenmerk van een rechtsstaat.
Nederland: gedecentraliseerde eenheidsstaat of constitutionele monarchie met een
parlementair stelsel.
Koninkrijk der Nederlanden: federatie of confederatie.
Voorbeelden eenheidsstaten: Nederland en Frankrijk.
Voorbeelden federaties: Duitsland, VS, België en Brazilië.
1.4 Grondregels
Eerste grondregel: legaliteitsbeginsel
o Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet.
o Alle overheidsdwang moet berusten op een wet. Dit geldt ook voor dwang tussen
overheidslichamen, zoals tussen het Rijk en een gemeente.
o Voor niet-dwingende handelingen, zoals subsidies, geldt het beginsel soms minder
strikt (art. 4:23 Awb), maar bij oplegging van verplichtingen is weer wel een wettelijke
basis nodig (art. 4:39 Awb).
o De formele wetgever delegeert vaak de bevoegdheid tot regelgeving aan lagere
organen.
Tweede grondregel: verantwoordingsplicht of controle
o Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of
zonder dat op die uitoefening controle bestaat.
o Vormen van verantwoordingsplicht en controle:
a. Politieke verantwoordingsplicht: bestuurders (gedeputeerden, burgemeesters) zijn
verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordigende organen (provinciale
staten, gemeenteraad) en moeten bij verlies van vertrouwen aftreden.
b. Ambtelijke ondergeschiktheid: ambtenaren zijn verantwoording schuldig aan hun
hiërarchieke meerderen (chefs). Disciplinaire maatregelen zijn mogelijk bij niet
nakoming ervan.
c. Bestuurlijk toezicht: hogere bestuursorganen houden preventief (voorafgaande
goedkeuring door ander orgaan) en repressief (achteraf corrigeren door ‘hoger’
orgaan) toezicht op lagere organen (bijv. regering op gemeenten).
WEEK 1: ALGEMENE INLEIDING, STAAT EN STAATSVORMING, BRONNEN EN
WERKING VAN HET STAATSRECHT, RECHTSSTAAT
1.1 Benadering van het begrip staat
Wat is een staat? Een staat is een organisatie die boven andere organisaties gezag uitoefent
en dit effectief kan handhaven over een groep mensen binnen een bepaald gebied.
Kenmerken zijn:
1. Gemeenschap van mensen, vaak met gemeenschappelijke cultuur en/of taal, maar niet
per se.
2. Territoriale grenzen: meestal aaneengesloten en met duidelijke territoriale grenzen.
3. Rechtsgemeenschap: vastgestelde leefregels (grondwaarden) die door effectief dwang
worden gehandhaafd. Geweldsmonopolie is in handen van een (soevereine) organisatie.
4. Erkenning door andere staten (niet noodzakelijk om te spreken van een staat).
Het staatsrecht bestaat uit rechtsregels die vastleggen hoe de staat is georganiseerd:
Het bepaalt:
o De samenstelling en werking van staatsorganen.
o Hun bevoegdheden en onderlinge verhoudingen.
o De fundamentele regels voor de relatie tussen burgers en overheid.
Kort gezegd: het regelt de gezagsverhoudingen binnen een staatsverband.
Concreet regelt het:
o Wie de macht heeft in een staat.
o Hoe deze macht wordt verdeeld.
Historische ontwikkeling van het gezag:
In de Middeleeuwen:
o Het gezag lag bij vorsten en adel.
o Gezag werd gezien als een persoonlijk, overdraagbaar recht.
Vanaf de 16e eeuw:
o Ontstaan van nieuwe groepen (zoals kooplieden) die minder afhankelijk waren van
de bescherming van vorsten en adel.
o Machiavelli adviseerde gezagsdragers om te handelen voor eenheid, niet voor
persoonlijke grootheid.
o Het idee dat gezag persoonlijk eigendom was, werd steeds minder geaccepteerd.
Jean-Jacques Rousseau (1762):
o Schreef 'Contract Social'.
o Stelde hierin dat gezag voortkomt uit vrijheid.
o Botsende vrijheden vragen om een maatschappelijk verdrag dat de gezamenlijke wil
nastreeft.
Het staatsrecht biedt hierin een balans tussen individuele vrijheid en de dwang van de
gemeenschap.
1.2 Verdeling van de staatsmacht over verschillende organen
In een directe democratie nemen burgers zelf rechtstreeks deel aan de besluitvorming. Dit
betekent dat ze zonder tussenkomst van gekozen vertegenwoordigers over
beleidsvoorstellen, wetten of andere belangrijke kwesties stemmen, Dit doen ze vaak via
referenda.
In een indirecte democratie kiezen burgers vertegenwoordigers die namens hen
beslissingen nemen. Een indirecte democratie heeft vaak de voorkeur boven een directe
democratie omdat:
1. Een vergadering van zeer grote aantallen personen niet tot redelijke besluiten kan
komen;
2. Bij zulke grote hoeveelheden mensen, niemand zich verantwoordelijk voelt voor de
genomen besluiten.
, Beginselen staatsrecht
Gezag is nodig omdat keuzes en beslissingen gemaakt moeten worden en prioriteiten
moeten worden gesteld. Inspraak kan dit gezag niet vervangen. Gezag is zo nodig met
dwangmiddelen te bewerkstelligen (behalen).
De verschillende organen in Nederland houden elkaar in evenwicht in een systeem van
‘checks and balances’: de verdeling van het gezag over verschillende organen in. Doordat
ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere organen
nodig. Zo wordt machtsmisbruik en gevaarlijke machtsconcentraties voorkomen. Een
andere wijze van machtsverdeling en het bewerkstelligen van het evenwicht is een
territoriale splitsing van bevoegdheden.
In 1748 introduceert Montesquieu in zijn boek de ‘trias politica’. In dit systeem bestaan drie
organen:
1. De wetgevende macht;
2. De uitvoerende macht;
3. De rechtsprekende macht.
De essentie van de machtenscheiding is dat de staatsmacht gespreid wordt over
verschillende organen die ieder een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds
controleren en in evenwicht houden. In de theorie van Montesquieu zijn deze drie organen
strikt van elkaar gescheiden. De rechterlijke macht toetst de uitvoerende macht aan wetten.
In veel landen is dit het uitgangspunt geweest voor hun constitutionele stelsel.
In Nederland spreken wij niet van een machtenscheiding maar van een
machtenspreiding. Nederland voldoet niet aan de strikte scheiding die Montesquieu voor
ogen heeft.
In Nederland is de Trias Politica als volgt geregeld:
Wetgevende macht: bij het parlement (Staten-Generaal) en de regering (Koning en
ministers) tezamen. De wetgeving maakt de wetten.
Uitvoerende macht: bij de regering. Het bestuur voert het beleid uit.
Rechterlijke macht: bij onafhankelijke rechters. De rechter spreekt recht.
De rol en taken van de regering:
Het bestuur door de regering bestaat primair uit het uitvoeren van wetten.
Ze heeft ook een zelfstandige taak om op te treden wanneer er wetten ontbreken.
De samenwerking tussen wetgevende en uitvoerende macht:
Het vaststellen van wetten (taak van de wetgevende macht) is een gezamenlijke taak van
de regering en het parlement samen.
Er wordt hierdoor gesproken van machtenspreiding in plaats van machtenscheiding.
De regering staat bij de uitoefening van haar bestuur onder voortdurende controle van
het parlement. De organen werken samen en controleren elkaar.
1.3 De democratische rechtsstaat
Binnen het begrip ‘democratie’ zijn verschillende aspecten te onderscheiden:
1. Vrije en geheime verkiezingen, met redelijke tussenpozen, van het parlement. Burgers
hebben het recht gekozen (actief kiesrecht) en verkozen (passief kiesrecht) te worden in
dit parlement;
2. Openheid van machtswisseling is van belang. Het moet duidelijk zijn hoelang de
verkozenen hun functie kunnen uitoefenen en dat dezelfde personen niet altijd aan de
macht kunnen blijven;
3. Het parlement moet een centrale rol spelen in het staatsbestel. Volksvertegenwoordigers
moeten een beslissende stem hebben bij het vaststellen van wetgeving.
, Beginselen staatsrecht
Binnen het begrip ‘rechtsstaat’ zijn verschillende aspecten te onderscheiden:
1. De overheid mag slechts optreden op grond van algemene regels die democratisch tot
stand zijn gekomen. De overheid is zelf ook gebonden aan het recht. Dit wordt ook wel
het legaliteitsbeginsel genoemd;
2. De macht van de overheid is verdeeld over verschillende organen of personen in de staat
volgens model Montesquieu;
3. Een onafhankelijke rechter biedt burgers bescherming tegen onrechtmatig
overheidsoptreden;
4. Burgers hebben fundamentele rechten die de overheid moet eerbiedigen.
Kenmerken van een staat:
1. Gemeenschap van mensen
2. Door dwang te handhaven regels
3. Territoriale grenzen
4. Erkenning door andere staten (niet vereist om te spreken van een staat!)
Kenmerken van een rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel
2. Scheiding/spreiding der machten
3. Onafhankelijke rechterlijke macht
4. Grondrechten: klassieke en sociaaleconomische grondrechten.
5. Democratiebeginsel: indien er sprake is van een democratie wordt er gesproken van een
democratische rechtsstaat. Dit is dan het vijfde kenmerk van een rechtsstaat.
Nederland: gedecentraliseerde eenheidsstaat of constitutionele monarchie met een
parlementair stelsel.
Koninkrijk der Nederlanden: federatie of confederatie.
Voorbeelden eenheidsstaten: Nederland en Frankrijk.
Voorbeelden federaties: Duitsland, VS, België en Brazilië.
1.4 Grondregels
Eerste grondregel: legaliteitsbeginsel
o Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet.
o Alle overheidsdwang moet berusten op een wet. Dit geldt ook voor dwang tussen
overheidslichamen, zoals tussen het Rijk en een gemeente.
o Voor niet-dwingende handelingen, zoals subsidies, geldt het beginsel soms minder
strikt (art. 4:23 Awb), maar bij oplegging van verplichtingen is weer wel een wettelijke
basis nodig (art. 4:39 Awb).
o De formele wetgever delegeert vaak de bevoegdheid tot regelgeving aan lagere
organen.
Tweede grondregel: verantwoordingsplicht of controle
o Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of
zonder dat op die uitoefening controle bestaat.
o Vormen van verantwoordingsplicht en controle:
a. Politieke verantwoordingsplicht: bestuurders (gedeputeerden, burgemeesters) zijn
verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordigende organen (provinciale
staten, gemeenteraad) en moeten bij verlies van vertrouwen aftreden.
b. Ambtelijke ondergeschiktheid: ambtenaren zijn verantwoording schuldig aan hun
hiërarchieke meerderen (chefs). Disciplinaire maatregelen zijn mogelijk bij niet
nakoming ervan.
c. Bestuurlijk toezicht: hogere bestuursorganen houden preventief (voorafgaande
goedkeuring door ander orgaan) en repressief (achteraf corrigeren door ‘hoger’
orgaan) toezicht op lagere organen (bijv. regering op gemeenten).