Inleiding in de Rechtswetenschap
WEEK 1: RECHTSBEGRIP EN RECHTSGANG
Ius cogens = dwingend recht waaraan alle staten gebonden zijn (o.a. slavernij of racisme).
Pacta sunt servanda = afspraken moeten worden nagekomen.
Basisfuncties van de rechtsorde: rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doelmatigheid.
2.1.2 Een onrechtmatige geboorte
Wrongful birth-arrest = arrest waarin de arts een beroepsfout maakt waardoor een vrouw
ongewenst zwanger raakt. De Hoge Raad oordeelde dat de arts aansprakelijk kan zijn voor
de kosten van de zwangerschap en bevalling, maar niet voor de kosten van opvoeding en
verzorging van het kind.
2.1.3 Driehoekmodel van recht:
Het normatieve (juridische) moment:
o Positieve recht: geheel van geldende regels, beginselen en bevoegdheden op een
bepaalde tijd en plaats.
o Gericht op rechtszekerheid.
o Interpretatiemethode: grammaticaal, wetssystematisch en wetshistorisch.
o Voorbeeld: art. 49 RVV 1990, art. 4 Wet Algemene Bepalingen, art. 16 Gw en art. 1
lid 1 Sr.
Het ideële (filosofische) moment:
o Geheel van ideeën, opvattingen en waarden over goed en kwaad, rechtvaardig en
onrechtvaardig waarop het positieve recht is gebaseerd.
o Gericht op rechtvaardigheid.
o Interpretatiemethode: teleologisch en rechtshistorisch.
o Voorbeeld: gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw) of mensenrechten als inspiratiebron voor
wetgeving.
Het actuele (sociologische) moment:
o De wisselwerking tussen het positieve recht en de wijze waarop mensen zich feitelijk
gedragen in de sociale werkelijkheid (recht in de praktijk).
o Gericht op doelmatigheid. Empirische waarheid.
o Interpretatiemethode: interactionistisch/sociologisch.
o Voorbeeld: sommige verkeersregels worden in de praktijk niet strikt gehandhaafd (art.
13 Wet Algemene Bepalingen).
2.2 Achtergrond van het recht als systeem
Bij het leren van het recht worden begrippen en regels in kaart gebracht. Grondbegrippen en
begrippenpiramides zijn het resultaat van rechtspraktijk en rechtsdogmatiek.
Definities van juridische begrippen zijn problematisch om drie redenen:
1. Vaagheid van begrippen
o Intentionele vaagheid: onduidelijk wat de term precies betekent (ruimte voor
interpretatie).
o Extensionele vaagheid: onduidelijk op welke gevallen het begrip van toepassing is.
2. Open texture: begrippen zijn afhankelijk van onvoorzienbare omstandigheden van
gevallen; taalgebruik in het verleden biedt geen zekerheid voor de toekomst.
3. Evaluatieve criteria: toepassing van begrippen hangt af van waarderingen waarover men
kan verschillen. Voorbeelden: goede trouw, redelijkheid en billijkheid worden verschillend
door mensen geïnterpreteerd.
2.3 Basisindelingen in het recht
Het Nederlands (positieve) recht kent vier basisindelingen:
1. Objectief recht en subjectief recht
o Objectief recht: geheel van algemene rechtsregels dat voor iedereen geldt.
Voorbeeld: verkeersregels.
, Inleiding in de Rechtswetenschap
o Subjectief recht: concrete recht van een individu of groep dat voortvloeit uit het
objectieve recht. Voorbeeld: het recht van een fietser om veilig rechts te rijden en
schadevergoeding te eisen als dat recht wordt geschonden.
2. Materieel recht en formeel recht
o Materieel recht: inhoudelijke regels die rechten en plichten vastleggen. Voorbeeld:
het verbod op diefstal in het Wetboek van Strafrecht.
o Formeel (proces)recht: de procedures en regels voor de handhaving van het
materiële recht. Voorbeeld: de procesregels in het Wetboek van Strafvordering.
3. Dwingend recht en regelend (aanvullend) recht
o Dwingend recht: regels waarvan niet mag worden afgeweken, vaak in het
publiekrecht. Voorbeeld: minimumloon of garantietermijn bij aankoop.
o Regelend recht: regels die als aanvulling dienen en waarvan mag worden afgeweken
met een eigen overeenkomst, vaak in het privaatrecht. Voorbeeld: een standaard
opzegtermijn in een huurovereenkomst die partijen mogen aanpassen.
4. Privaatrecht en publiekrecht
o Privaatrecht (civiel recht): regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Het
beschermt privébelangen en handhaving initieert de burger zelf. Voorbeeld: een
koopovereenkomst voor een laptop.
o Publiekrecht: regelt de verhouding tussen de overheid en burgers. Het beschermt het
algemeen belang en handhaving initieert de overheid. Voorbeeld: het opleggen van
een verkeersboete.
Indelingen binnen het privaatrecht:
Vermogensrecht: op geld waardeerbare rechten (onder te verdelen in goederenrecht en
verbintenissenrecht). Kenmerken: vaak niet-dwingend en in het algemeen
overdraagbaar.
Personen- en familierecht: rechten rond persoonlijke status (naam, huwelijk,
afstamming). Kenmerken: niet op geld waardeerbaar, niet overdraagbaar en vaak
dwingend.
Internationaal privaatrecht (conflictenrecht): bepaalt welk nationaal recht van toepassing
is en welke rechter bevoegd is bij grensoverschrijdende zaken (bijv. een internationale
echtscheiding).
Indelingen binnen het publiekrecht:
Staatsrecht: regels voor de organisatie van de staat (Grondwet, bevoegdheden
overheidsorganen).
Bestuursrecht: regels voor het handelen van bestuursorganen tegenover burgers (o.a.
Awb, Woningwet, belastingwetgeving).
Strafrecht: regels waarmee de overheid sancties kan opleggen voor overtredingen en
misdrijven.
Internationaal publiekrecht: Regels tussen staten onderling (verdragen, EU-recht,
EVRM).
Juridische problemen vallen vaak onder meerdere rechtsgebieden tegelijk, zoals het
milieurecht.
11.4.1 De rechterlijke macht:
Omvat de ‘gewone’ rechter (rechtspraak in burgerlijke/civiele- en strafzaken, art. 112 en
113 lid 1 Gw).
Sinds 1992 maken bestuursrechters ook deel uit van de rechterlijke macht en genieten zij
van de grondwettelijke waarborgen voor onafhankelijkheid (art. 117 Gw).
Het begrip ‘rechterlijke macht’ kent drie onderdelen:
1. Zittende magistratuur: de onafhankelijke rechters die daadwerkelijk rechtspreken.
Alleen zij vormen de rechterlijke macht in de zin van de trias politica.
, Inleiding in de Rechtswetenschap
2. Staande magistratuur: het OM is hiërarchisch ondergeschikt aan de minister van
Justitie (art. 127 Wet RO), met uitzondering van de procureur-generaal bij de HR, die
een onafhankelijke positie heeft (o.a. voor vervolging van hoge ambtsdragers, art.
119 Gw).
3. Schrijvende magistratuur: griffiers of gerechtssecretarissen, verantwoordelijk voor
de verslaglegging.
De rechterlijke macht wordt in Nederland gevormd door:
11 rechtbanken: de eerste aanleg voor de meeste zaken (art. 2 Wet RO).
4 gerechtshoven: hoger beroep in civiele, straf- en belastingzaken (Amsterdam, Den
Bosch, Den Haag, Arnhem-Leeuwarden).
De Hoge Raad der Nederlanden: hoogste rechter, belast met cassatie (toetsing aan de
wet, niet aan feiten) (art. 2 Wet RO). Heeft drie kamers: civiel, straf en belasting.
11.4.2 Uitgangspunten van de rechtspraak
Het Nederlandse stelsel kent in beginsel twee feitelijke instanties (rechtbank en
gerechtshof), gevolgd door de mogelijkheid van cassatie bij de HR, die de feiten
behandelt zoals is vastgesteld door het hof.
Onafhankelijkheid (art. 117 Gw) is gewaarborgd door:
o Levenslange benoeming (lid 1-2).
o Afzetbaarheid uitsluitend door de HR in bij de wet genoemde gevallen (lid 3).
o Wettelijke vaststelling van de rechtspositie, niet door de regering (lid 4).
Rechtspraak is overwegend enkelvoudig (één rechter) (art. 47 & 50 Wet RO, art. 8:10
Awb), behalve in complexe zaken waar meervoudige kamers (drie rechters) oordelen.
Collegiale rechtspraak is de standaard bij gerechtshoven en de HR (art. 16-17 Rv).
Rechtspraak is primaire een taak van professionele rechters (vereiste: meester in de
rechten of gepromoveerd).
Leken (niet-juridische deskundigen) zijn in enkele specifieke gevallen betrokken, zoals bij
de pachtkamer en de Ondernemingskamer (bijv. accountants).
11.4.3 Rechtsbijstand
Burgerlijke/civiele recht: verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat,
behalve voor procedures bij de kantonrechter.
Het historische procuraat (verplichte tussenpersoon per arrondissement) is in 2008
afgeschaft (art. 79 lid 1 Rv).
Strafrecht (art. 28 en 37 Sv): een verdachte heeft het recht zelf op te treden, maar kan
zich alleen laten bijstaan door een advocaat.
Bestuursrecht: rechtsbijstand is niet verplicht, maar veel voorkomend en vaak verstandig.
Aanbieders van rechtshulp naast de advocaat (NOvA) zijn:
o Rechtswinkels: voor eenvoudige juridische adviezen.
o Het Juridisch Loket: voorziet in gratis eerste advies en doorverwijzing naar
gefinancierde rechtsbijstand of mediation.
o Gespecialiseerde hulp: vakbondsjuristen, consumentenorganisaties, etc.
11.4.4 Publicatie van rechterlijke uitspraken: essentieel voor rechtsontwikkeling en studie.
Belangrijke bronnen zijn:
Nederlandse Jurisprudentie (NJ): publiceert arresten van de HR en belangrijke
uitspraken van lagere rechters, vaak voorzien van annotatie (deskundig commentaar).
Rechtspraak van de Week (RvdW): publiceert snel arresten van de HR.
Administratiefrechtelijke Beslissingen (AB): voor uitspraken in het bestuursrecht.
Gespecialiseerde tijdschriften: zoals Delikt en Delinkwent (strafrecht) en Ars
Aequi (studentenblad).
Digitale databanken: publicatie via internet is de norm. Belangrijke portals
zijn Rechtspraak.nl en Jurisprudentie Online (JOL).
11.5.1.1 Dagvaardingsprocedure: geschilbeslechting tussen partijen.
WEEK 1: RECHTSBEGRIP EN RECHTSGANG
Ius cogens = dwingend recht waaraan alle staten gebonden zijn (o.a. slavernij of racisme).
Pacta sunt servanda = afspraken moeten worden nagekomen.
Basisfuncties van de rechtsorde: rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doelmatigheid.
2.1.2 Een onrechtmatige geboorte
Wrongful birth-arrest = arrest waarin de arts een beroepsfout maakt waardoor een vrouw
ongewenst zwanger raakt. De Hoge Raad oordeelde dat de arts aansprakelijk kan zijn voor
de kosten van de zwangerschap en bevalling, maar niet voor de kosten van opvoeding en
verzorging van het kind.
2.1.3 Driehoekmodel van recht:
Het normatieve (juridische) moment:
o Positieve recht: geheel van geldende regels, beginselen en bevoegdheden op een
bepaalde tijd en plaats.
o Gericht op rechtszekerheid.
o Interpretatiemethode: grammaticaal, wetssystematisch en wetshistorisch.
o Voorbeeld: art. 49 RVV 1990, art. 4 Wet Algemene Bepalingen, art. 16 Gw en art. 1
lid 1 Sr.
Het ideële (filosofische) moment:
o Geheel van ideeën, opvattingen en waarden over goed en kwaad, rechtvaardig en
onrechtvaardig waarop het positieve recht is gebaseerd.
o Gericht op rechtvaardigheid.
o Interpretatiemethode: teleologisch en rechtshistorisch.
o Voorbeeld: gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw) of mensenrechten als inspiratiebron voor
wetgeving.
Het actuele (sociologische) moment:
o De wisselwerking tussen het positieve recht en de wijze waarop mensen zich feitelijk
gedragen in de sociale werkelijkheid (recht in de praktijk).
o Gericht op doelmatigheid. Empirische waarheid.
o Interpretatiemethode: interactionistisch/sociologisch.
o Voorbeeld: sommige verkeersregels worden in de praktijk niet strikt gehandhaafd (art.
13 Wet Algemene Bepalingen).
2.2 Achtergrond van het recht als systeem
Bij het leren van het recht worden begrippen en regels in kaart gebracht. Grondbegrippen en
begrippenpiramides zijn het resultaat van rechtspraktijk en rechtsdogmatiek.
Definities van juridische begrippen zijn problematisch om drie redenen:
1. Vaagheid van begrippen
o Intentionele vaagheid: onduidelijk wat de term precies betekent (ruimte voor
interpretatie).
o Extensionele vaagheid: onduidelijk op welke gevallen het begrip van toepassing is.
2. Open texture: begrippen zijn afhankelijk van onvoorzienbare omstandigheden van
gevallen; taalgebruik in het verleden biedt geen zekerheid voor de toekomst.
3. Evaluatieve criteria: toepassing van begrippen hangt af van waarderingen waarover men
kan verschillen. Voorbeelden: goede trouw, redelijkheid en billijkheid worden verschillend
door mensen geïnterpreteerd.
2.3 Basisindelingen in het recht
Het Nederlands (positieve) recht kent vier basisindelingen:
1. Objectief recht en subjectief recht
o Objectief recht: geheel van algemene rechtsregels dat voor iedereen geldt.
Voorbeeld: verkeersregels.
, Inleiding in de Rechtswetenschap
o Subjectief recht: concrete recht van een individu of groep dat voortvloeit uit het
objectieve recht. Voorbeeld: het recht van een fietser om veilig rechts te rijden en
schadevergoeding te eisen als dat recht wordt geschonden.
2. Materieel recht en formeel recht
o Materieel recht: inhoudelijke regels die rechten en plichten vastleggen. Voorbeeld:
het verbod op diefstal in het Wetboek van Strafrecht.
o Formeel (proces)recht: de procedures en regels voor de handhaving van het
materiële recht. Voorbeeld: de procesregels in het Wetboek van Strafvordering.
3. Dwingend recht en regelend (aanvullend) recht
o Dwingend recht: regels waarvan niet mag worden afgeweken, vaak in het
publiekrecht. Voorbeeld: minimumloon of garantietermijn bij aankoop.
o Regelend recht: regels die als aanvulling dienen en waarvan mag worden afgeweken
met een eigen overeenkomst, vaak in het privaatrecht. Voorbeeld: een standaard
opzegtermijn in een huurovereenkomst die partijen mogen aanpassen.
4. Privaatrecht en publiekrecht
o Privaatrecht (civiel recht): regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Het
beschermt privébelangen en handhaving initieert de burger zelf. Voorbeeld: een
koopovereenkomst voor een laptop.
o Publiekrecht: regelt de verhouding tussen de overheid en burgers. Het beschermt het
algemeen belang en handhaving initieert de overheid. Voorbeeld: het opleggen van
een verkeersboete.
Indelingen binnen het privaatrecht:
Vermogensrecht: op geld waardeerbare rechten (onder te verdelen in goederenrecht en
verbintenissenrecht). Kenmerken: vaak niet-dwingend en in het algemeen
overdraagbaar.
Personen- en familierecht: rechten rond persoonlijke status (naam, huwelijk,
afstamming). Kenmerken: niet op geld waardeerbaar, niet overdraagbaar en vaak
dwingend.
Internationaal privaatrecht (conflictenrecht): bepaalt welk nationaal recht van toepassing
is en welke rechter bevoegd is bij grensoverschrijdende zaken (bijv. een internationale
echtscheiding).
Indelingen binnen het publiekrecht:
Staatsrecht: regels voor de organisatie van de staat (Grondwet, bevoegdheden
overheidsorganen).
Bestuursrecht: regels voor het handelen van bestuursorganen tegenover burgers (o.a.
Awb, Woningwet, belastingwetgeving).
Strafrecht: regels waarmee de overheid sancties kan opleggen voor overtredingen en
misdrijven.
Internationaal publiekrecht: Regels tussen staten onderling (verdragen, EU-recht,
EVRM).
Juridische problemen vallen vaak onder meerdere rechtsgebieden tegelijk, zoals het
milieurecht.
11.4.1 De rechterlijke macht:
Omvat de ‘gewone’ rechter (rechtspraak in burgerlijke/civiele- en strafzaken, art. 112 en
113 lid 1 Gw).
Sinds 1992 maken bestuursrechters ook deel uit van de rechterlijke macht en genieten zij
van de grondwettelijke waarborgen voor onafhankelijkheid (art. 117 Gw).
Het begrip ‘rechterlijke macht’ kent drie onderdelen:
1. Zittende magistratuur: de onafhankelijke rechters die daadwerkelijk rechtspreken.
Alleen zij vormen de rechterlijke macht in de zin van de trias politica.
, Inleiding in de Rechtswetenschap
2. Staande magistratuur: het OM is hiërarchisch ondergeschikt aan de minister van
Justitie (art. 127 Wet RO), met uitzondering van de procureur-generaal bij de HR, die
een onafhankelijke positie heeft (o.a. voor vervolging van hoge ambtsdragers, art.
119 Gw).
3. Schrijvende magistratuur: griffiers of gerechtssecretarissen, verantwoordelijk voor
de verslaglegging.
De rechterlijke macht wordt in Nederland gevormd door:
11 rechtbanken: de eerste aanleg voor de meeste zaken (art. 2 Wet RO).
4 gerechtshoven: hoger beroep in civiele, straf- en belastingzaken (Amsterdam, Den
Bosch, Den Haag, Arnhem-Leeuwarden).
De Hoge Raad der Nederlanden: hoogste rechter, belast met cassatie (toetsing aan de
wet, niet aan feiten) (art. 2 Wet RO). Heeft drie kamers: civiel, straf en belasting.
11.4.2 Uitgangspunten van de rechtspraak
Het Nederlandse stelsel kent in beginsel twee feitelijke instanties (rechtbank en
gerechtshof), gevolgd door de mogelijkheid van cassatie bij de HR, die de feiten
behandelt zoals is vastgesteld door het hof.
Onafhankelijkheid (art. 117 Gw) is gewaarborgd door:
o Levenslange benoeming (lid 1-2).
o Afzetbaarheid uitsluitend door de HR in bij de wet genoemde gevallen (lid 3).
o Wettelijke vaststelling van de rechtspositie, niet door de regering (lid 4).
Rechtspraak is overwegend enkelvoudig (één rechter) (art. 47 & 50 Wet RO, art. 8:10
Awb), behalve in complexe zaken waar meervoudige kamers (drie rechters) oordelen.
Collegiale rechtspraak is de standaard bij gerechtshoven en de HR (art. 16-17 Rv).
Rechtspraak is primaire een taak van professionele rechters (vereiste: meester in de
rechten of gepromoveerd).
Leken (niet-juridische deskundigen) zijn in enkele specifieke gevallen betrokken, zoals bij
de pachtkamer en de Ondernemingskamer (bijv. accountants).
11.4.3 Rechtsbijstand
Burgerlijke/civiele recht: verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat,
behalve voor procedures bij de kantonrechter.
Het historische procuraat (verplichte tussenpersoon per arrondissement) is in 2008
afgeschaft (art. 79 lid 1 Rv).
Strafrecht (art. 28 en 37 Sv): een verdachte heeft het recht zelf op te treden, maar kan
zich alleen laten bijstaan door een advocaat.
Bestuursrecht: rechtsbijstand is niet verplicht, maar veel voorkomend en vaak verstandig.
Aanbieders van rechtshulp naast de advocaat (NOvA) zijn:
o Rechtswinkels: voor eenvoudige juridische adviezen.
o Het Juridisch Loket: voorziet in gratis eerste advies en doorverwijzing naar
gefinancierde rechtsbijstand of mediation.
o Gespecialiseerde hulp: vakbondsjuristen, consumentenorganisaties, etc.
11.4.4 Publicatie van rechterlijke uitspraken: essentieel voor rechtsontwikkeling en studie.
Belangrijke bronnen zijn:
Nederlandse Jurisprudentie (NJ): publiceert arresten van de HR en belangrijke
uitspraken van lagere rechters, vaak voorzien van annotatie (deskundig commentaar).
Rechtspraak van de Week (RvdW): publiceert snel arresten van de HR.
Administratiefrechtelijke Beslissingen (AB): voor uitspraken in het bestuursrecht.
Gespecialiseerde tijdschriften: zoals Delikt en Delinkwent (strafrecht) en Ars
Aequi (studentenblad).
Digitale databanken: publicatie via internet is de norm. Belangrijke portals
zijn Rechtspraak.nl en Jurisprudentie Online (JOL).
11.5.1.1 Dagvaardingsprocedure: geschilbeslechting tussen partijen.