Samenvatting
Hoorcollege 1
Psychopathologie = De wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd.
Psychiatrie = De hulpverlening aan mensen die psychisch lijden.
Ontwikkelingspsychopathologie = Hierin wordt het ontstaan het beloop van psychische stoornissen
onderzocht. Het gaat om het begrijpen van het proces: HOE is gedrag bij een kind ontstaan?
10% van de kinderen heeft een psychische stoornis.
Tijdens de pubertijd is de prevalentie het hoogst, want veel verwachtingen en hormonale veranderingen.
Het komt vaker voor bij jongens, komt mede door het Y-chromosoom en het vertonen van externaliserend
gedrag.
Vroege kindertijd
- Bedplassen
- Driftbuien
- Separatieangst
Stoornissen die ontstaan in vroege kindertijd:
- Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Midden kindertijd
- Bang in het donker
- Beweeglijk
Stoornissen die ontstaan in midden kindertijd:
- ODD/CD angststoornissen
Adolescentie
- Experimenteren
- Grenzen verkennen
- Stemmingswisselingen
Stoornissen die ontstaan in adolescentie:
- Stemmingsstoornissen
- Eetstoornissen
- Schizofrenie
Afwijkend gedrag of psychische stoornis = dynamisch
Soms heb je er veel last van en soms niet of een beetje.
Hoe zien we depressie terug in ontwikkeling?
• Vroege kindertijd: groeiachterstand, prikkelbaar
• Midden kindertijd: prikkelbaar, somatische klachten, lage zelfwaardering
• Adolescentie: sociale isolatie, negatieve cognities, lage zelfwaardering, suïcidale gedachten
Differentiaaldiagnose = Op welke anderen stoornissen kunnen de besproken stoornissen lijken?
,Comorbiditeit = Met welke andere problematiek en stoornissen kunnen ze samengaan?
Wanneer is er sprake van ontwikkelingspsychopathologie?
• Klachten
o Lichamelijk functioneren
o Gedrag
o Emoties
o Cognities
o Relaties
• Wanneer klachten
o Niet passend bij de leeftijd
o Niet/zeer moeilijk te corrigeren
o Het algemeen functioneren ernstig nadelig beïnvloeden
o Het kind zelf en/of de omgeving doen lijden
o Uiteindelijk mogelijk ontwikkeling doen stagneren
Of iets een stoornis is? Is deels afhankelijk van sociaal-culturele context.
• Cultuur kan de kans op bepaald gedrag vergroten/verkleinen
• Normen en waarden hebben invloed op wat je als normaal of abnormaal beschouwd.
Voorbeeld
o Collectivistische cultuur: sociale angst wordt gewaardeerd als je rekening houdt met
anderen en de regels
o Individualistische cultuur: sociale angst is een probleem, want je moet assertief zijn en voor
jezelf opkomen.
Classificatiesystemen = Systematische beschrijvingen van gedrag op basis van door wetenschappers
onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen.
Classificatiesystemen (twee veelgebruikte)
• International Classification of Diseases
o Afgekort als ICD (nu: ICD-11)
o Is van WHO – World Health Organization
• Diagnostic and Statistical Manual of the mental disorders
o DSM (nu: DSM-5-TR)
o Is van APA – American Psychiatric Association
Voordelen classificatiesystemen
• Duidelijke beschrijving van de kern van problematiek
• Internationale eenduidigheid
(onderzoek, onderwijs, beleid, communicatie)
• Richtinggevend voor behandeling
Nadelen classificatiesystemen
• Informatie sterk gereduceerd
• Categoriale indeling
• Suboptimale basis voor behandeling
,Wat staat er in een DSM-5?
• Aanwezige stoornissen
• Specificaties en aanwezige stressoren
• Ernst per stoornis: het beschrijft aantal, duur en impact van symptomen
• Niveau van alledaags functioneren:
o Dat wordt gedaan met WHO DAS (WHO Disability Asessment Schedule)
o 36 items over 6 domeinen
▪ Communicatie, mobiliteit, zelfzorg, sociale omgang, activiteiten, deelname aan de
gemeenschap
o Scoring: 0% = goed functionerend en 100% = volledig afhankelijk
DSM vs DSM-5
In DSM wordt alles categoriaal benaderd (alles of niets). Dit is een nadeel want niet iedereen met
concentratieproblemen heeft gelijk adhd. Bij DSM-5 wordt er aandacht besteed aan de mate van de ernst
van een stoornis. Wat zorgt voor een dimensionaal beeld → alles of niets. Bijv. bij child behaviour checklist
(CBCL) of adult behaviour checklist.
Voordelen dimensionele benadering
• Sluit beter aan bij praktijk van snel wisselende en verder ontwikkelende vaardigheden
• Criteria voor psychische vaardigheden
• Geen harde criteria voor stoornissen
• Bevat vragenlijsten voor verschillende informanten
Classificatiesysteem: DC 0-5
• Is een systeem voor kinderen van 0 tot 5 jaar.
• Dit systeem werkt met assen. Assen zijn dimensies waarop verschillende aspecten van de casus
wordt geschreven.
o As I: stoornis
o As II: relationele context (gedrag, affect, betrokkenheid)
o As III: medische, lichamelijke conditie
o As IV: psychosociale stressoren
o As V: niveau van ontwikkeling
DSM IV en ICD-10 zijn ook assensystemen.
Epidemiologisch onderzoek = Hoeveel kinderen hebben de problemen?
Tabel uit je hoofd leren!!!!
, Classificatie = alleen beschrijvend (wat is er aan de hand), niet verklarend. Alleen juiste naam geven en
indelen in een categorie.
Bijv. semigestructureerde klinische interviews met ouders en kind.
Diagnosticeren = classificatie + nauwkeurig leren kennen. Een hypothesen vormen op basis van informatie
over:
- Symptomen
- Ontstaansgeschiedenis / levensgeschiedenis
- Risico en beschermende factoren in kind en omgeving
- Observaties in verschillende contexten
- Eerdere interventies + effect daarvan
Vaststellen of kind lijdt onder problemen, behoefte heeft aan zorg/hulp, wel/niet optimaal functioneert en
hoe eventuele stoornis is ontstaan.
Classificatie
Betrouwbaarheid = rond .50 per stoornis. = nauwkeurigheid
Twee aspecten te onderscheiden
1. Overeenstemming: Overeenkomst tussen de oordelen van professionals (inter-observer-betrouwbaarheid)
2. Standvastigheid: Stabiel blijven van een uitspraak over tijd (test-hertest-betrouwbaarheid)
Validiteit = Meet de gebruikte techniek wat het beoogt te meten? Is het meetresultaat de juiste afspiegeling
van de werkelijkheid?
• Binnen stoornissen: Grote heterogeniteit in expressie en verschillende medicatie effectief.
Grote heterogeniteit is dat sommige kenmerken horen bij meerdere stoornissen
• Tussen stoornissen: Overlap in symptomen en hoge comorbiditeit.
Hoge comorbiditeit is dat sommige stoornissen vaak samen gaan met anderen.
Classificeren vs. Dimensioneel meten
Afzonderlijke eenheden Glijdende schaal
Makkelijke communicatie Moeilijkere communicatie
Zwart-wit Graduele verschillen
Verandering niet gemakkelijk te meten Verandering gemakkelijk te meten
Categoriaal indelen Dimensioneel indelen
Wat is er aan de hand? Hoe is dat gekomen?
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft een individu
Gedragskenmerken Meerdere niveaus van persoon/context betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richtlijn aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor hulpverlening
Vier diagnostische methoden
1. Diagnostisch gesprek: luisteren, vragen stellen en observeren
▪ Anamnese = gesprek waarin de voorgeschiedenis van stoornis/klacht/ziekte in beeld wordt
gebracht
2. Observeren: opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen
3. Psychodiagnostiek: gebruik maken van vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen
▪ Functietesten: meten een functie van het kind (concentratie)
▪ Zelf-invullijsten: meten problematiek of kenmerken
4. Lichamelijk en somatisch onderzoek: om lichamelijke oorzaken van een probleem uit te sluiten