Ontwikkelings- en onderwijspsychologie 1
‘How Children Develop’
Hoofdstuk 1
Redenen om te leren over de ontwikkeling van kinderen:
1. Het is voor iedereen handig die betrokken is bij kinderen. Je komt te weten hoe je
kinderen kan helpen om hun boosheid onder controle te houden: sympathie tonen,
positieve alternatieven vinden om hun gevoelens te uiten
2. Om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over de verscheidenheid van
sociaal-politieke vragen die kinderen kunnen beïnvloeden (denk aan wel/niet
gewelddadige spelletjes)
- Meta-analyse: een methode om de resultaten van onafhankelijke onderzoeken te
combineren en om conclusies te trekken op basis van deze resultaten.
- Hoeveel vertrouwen in een verklaring van een kind -> 3-5jarige zijn vaak accuraat
(wel stuk weggelaten) zonder suggestieve vragen.
3. Om beter de natuur te begrijpen. 2 groepen:
- Nativisme: evolutie heeft je vermogens gegeven die in de vroege kindertijd al te
zien zijn.
- Empirisme: baby’s bezitten leermechanismes waarmee ze vrij snel kunnen leren.
Maar de baby’s missen vermogens die nativisten de baby’s toeschrijven.
Het bestuderen van kinderen geeft ons de kans om te leren hoe kinderen zijn voordat
invloeden zoals familie ze beïnvloedt.
Geschiedenis ontwikkeling:
De Grieken begonnen met het bestuderen van het menselijk gedrag, later werd de
wetenschappelijke methode gebruikt om menselijk gedrag te analyseren. Toch zijn de
bevindingen van de vroege wetenschappers hedendaags van invloed op het hedendaags
denken over de ontwikkeling van kinderen.
Plato& Aristoteles: ‘het welzijn van de samenleving hangt op lange termijn af van de
juiste ontwikkeling van kinderen’. -> Zorgvuldige opvoeding was essentieel omdat de
aard van kinderen er anders toe zou leiden dat ze onhandelbaar werden.
Verschil Plato& Aristoteles: Plato geloofde dat kinderen aangeboren kennis
hebben, Aristoteles geloofde daarentegen dat alle kennis komt van ervaringen en
dat het brein van de kinderen is als een whiteboard waar nog opgeschreven moet
worden (tabula rasa)
Verschil Locke& Rousseau: Locke was eens met de tabula rasa (nurture), het
belangrijkste doel in opvoeding is de groei van de persoonlijkheid hiervoor waren
goede voorbeelden van het gezin bijv. nodig (niet het kind verwennen). Rousseau
geloofde dat je kinderen juist maximale vrijheid moest geven. Kinderen moesten
alleen maar leren door spontane interacties met objecten en andere mensen.
Sociale hervorming: eerste kinderarbeidswetten -> legden een basis voor kennis over wat
voor invloed harde omgevingen op kinderen kan hebben.
Darwin was 1 van de eerste die een methode bedacht om kinderen te bestuderen (=
intensieve studie). Deze studies blijven een groot kenmerk in het vakgebied van de
ontwikkeling van kinderen.
De moderne ontwikkelingspsychologie begint met een set van fundamentele vragen. Dit
zijn 7 vragen, er is wel vaak discussie of het deze vragen wel zijn.
, 1. Nature en nurture?
- Nature verwijst naar ons biologische zelf, oftewel de genen van de ouders. Genen
beïnvloeden elk aspect van onze samenstelling (fysieke verschijning,
persoonlijkheid mentale gezondheid enz.).
- Nurture verwijst naar omgevingen, zowel fysiek als sociaal die onze ontwikkeling
beïnvloeden.
Door de constante interactie van onze biologie en onze omgeving worden we
beïnvloedt (Schizofrenie)
Een genoom (= complete set aan erfelijke informatie) beïnvloedt gedragingen en
ervaring maar dit gebeurd ook andersom. Het genoom bestaat niet alleen uit DNA maar
ook uit eiwitten die de genexpressie reguleren en dus bepaalde genactiviteit aan/ uit kan
zetten. Deze eiwitten veranderen als reactie op ervaringen -> kunnen blijvende
veranderingen in cognitie, emotie en gedrag teweegbrengen. = epigenetica
Bewijs hiervoor komt door studie methylation (= biochemisch proces dat de expressie
van genen vermindert en betrokken is bij het reguleren van reacties op stress). De stress
die moeders ervaarden hadden invloed op de hoeveelheid methylation baby’s hadden in
het genoom.
2. Het actieve kind: hoe kunnen kinderen hun eigen ontwikkeling vormen ?
Kinderen kunnen invloed hebben op hun eigen ontwikkeling door selectieve aandacht ->
bijv. meer neigen naar dingen met geluid. Zorgt ervoor dat kinderen leren over de
belangrijke dingen in de wereld (denk aan dieren, mensen enz.). Kinderen worden
aangetrokken tot het gezicht van iemand. De moeder-kind band wordt sterker door het
aangetrokken voelen naar gezichten. Kinderen praten tegen zichzelf en spelen
(fantasiespel) waardoor ze zichzelf ontwikkelen.
3. Op welke manieren is ontwikkeling continu en op welke manieren discontinu ?
Sommige wetenschappers zien ontwikkeling als een continu proces van kleine
veranderingen. Andere wetenschappers zien ontwikkeling als een reeks incidentele,
plotselinge discontinue veranderingen.
- Discontinue: conservation-of-liquid-quantity -> kinderen weten opeens dat het
volume van water niet veranderd als dit in een groter glas wordt ingeschonken.
Verklaring; stage theories -> ontwikkeling vindt plaats in een progressie van
verschillende leeftijdsgebonden fasen.
Jean Piaget theorie van cognitieve ontwikkeling: tussen geboorte en adolescentie
zijn er 4 verschillende fases van cognitieve groei. Elke fase wordt gekenmerkt door
verschillende intellectuele vermogens en manieren om de wereld te begrijpen.
Cognitieve ontwikkeling = de ontwikkeling van denken en redeneren.
Conclusie van wetenschappers: de meeste ontwikkelingsveranderingen zijn geleidelijk
gelopen. De ontwikkeling vindt vaardigheid voor vaardigheid plaats.
4. Hoe vindt verandering plaats?
Ontwikkelingsmechanismes kunnen gedragsmatig, neuraal of genetisch zijn. Bijzondere
analyse van mechanismes in de ontwikkelingsverandering betreft de rol van
hersenactiviteit, genen en leerervaringen in de ontwikkeling van inspannende aandacht.
Inspannende aandacht: vrijwillige controle over iemands gedachten en emoties ->
processen als het onderdrukken van impulsen, emotie beheersen en de aandacht richten.
Wat fout kan gaan zijn: gedragsmatige problemen, zwak wiskundig zijn en mentale
ziektes.
, Wanneer mensen gedachtes en emoties controleren is de hersenactiviteit vooral
intens bij verbindingen tussen het limbisch gebied en een deel van de hersenen
die een grote rol spelen bij emotionele reacties
De voorste cingulate cortex en prefrontale cortex, hersenstructuren die betrokken
zijn bij het stellen en nastreven van doelen, vooral in de kindertijd ontwikkeld. =
voor grondslag van inspannende aandacht
Specifieke genen beïnvloeden de productie van belangrijke neurotransmitters
(communicatie hersencellen). -> opvoeding van lage kwaliteit wordt geassocieerd met
een lager vermogen om aandacht te reguleren (met bepaalde genen). De ervaringen die
kinderen tegenkomen, beïnvloeden dus hun hersenprocessen en genexpressie, net zoals
hersenprocessen en genen de reacties van kinderen op hun ervaringen beïnvloeden.
- Eerste anderhalf jaar na geboorte is slaap erg belangrijk -> helpt met leren van
patronen
- Na twee jaar helpt slapen met het herinneren van specifieke details
Active Systems Consolidation Theory: hippocampus en cortex coderen nieuwe informatie
gelijktijdig tijdens het leren. De hippocampus kan details van nieuwe informatie leren na 1
of 2 ervaringen. De cortex produceert abstractie van algemene patronen over vele
ervaringen. Bij oudere kinderen worden hippocampale herinneringen opnieuw afgespeeld
tijdens de slaap dit biedt voor de cortex de kans om algemene patronen te herkennen uit
specifieke details.
5. Hoe beïnvloedt de sociaal-culturele context de ontwikkeling?
Sociaal-culturele context van een kinds leven bestaat uit fysieke, sociale, culturele,
economische en historische omstandigheden. Componenten hiervan zijn: mensen met
wie ze omgaan en de fysieke omgeving waarin ze leven, en nog instellingen die het leven
beïnvloeden. Wat ook invloeden zijn: economische en technologische vooruitgang,
waarden en houdingen, geloven en tradities.
Dit begrijpen door middel van vergelijking van kinderen die in andere culturen
opgroeien (= cross-cultural comparisons). Culturele waarden spelen hierin een rol
(denk aan individualisme en collectivisme).
SES (sociaal-economische status): een maatstaf voor sociale klasse op basis van
inkomen en educatie. Dit heeft een bijzonder grote invloed op het leven van kinderen.
Kinderen die opgroeien in een lage inkomen gezinnen doen het op allerlei aspecten
minder goed. Wel kunnen kinderen over deze obstakels heen komen, deze kinderen
hebben 3 kenmerken:
1. Positieve persoonlijke kwaliteiten
2. Hechte relatie met ten minste 1 ouder
3. Hechte relatie met een volwassene anders dan hun ouder
6. Hoe kunnen kinderen zo van elkaar verschillen?
Kinderen zijn heel verschillend van elkaar, deze verschillen komen snel naar voren. Er zijn
4 factoren waardoor kinderen uit 1 gezin zich verschillende ontwikkelen:
- Genetische verschillen: de meest voordehand liggende reden: kinderen zijn
genetisch uniek als individu, bij de conceptie zijn kinderen de kinderen al uniek
maar mutaties of kopieerfouten resulteren in genverschillen die gemiddeld
aanwezig zijn.
- Verschillen in behandeling van ouders: de verschillende behandeling wordt vaak
geassocieerd met bestaande verschillen in kenmerken van de kinderen
(makkelijke kinderen en moeilijke kinderen)
‘How Children Develop’
Hoofdstuk 1
Redenen om te leren over de ontwikkeling van kinderen:
1. Het is voor iedereen handig die betrokken is bij kinderen. Je komt te weten hoe je
kinderen kan helpen om hun boosheid onder controle te houden: sympathie tonen,
positieve alternatieven vinden om hun gevoelens te uiten
2. Om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over de verscheidenheid van
sociaal-politieke vragen die kinderen kunnen beïnvloeden (denk aan wel/niet
gewelddadige spelletjes)
- Meta-analyse: een methode om de resultaten van onafhankelijke onderzoeken te
combineren en om conclusies te trekken op basis van deze resultaten.
- Hoeveel vertrouwen in een verklaring van een kind -> 3-5jarige zijn vaak accuraat
(wel stuk weggelaten) zonder suggestieve vragen.
3. Om beter de natuur te begrijpen. 2 groepen:
- Nativisme: evolutie heeft je vermogens gegeven die in de vroege kindertijd al te
zien zijn.
- Empirisme: baby’s bezitten leermechanismes waarmee ze vrij snel kunnen leren.
Maar de baby’s missen vermogens die nativisten de baby’s toeschrijven.
Het bestuderen van kinderen geeft ons de kans om te leren hoe kinderen zijn voordat
invloeden zoals familie ze beïnvloedt.
Geschiedenis ontwikkeling:
De Grieken begonnen met het bestuderen van het menselijk gedrag, later werd de
wetenschappelijke methode gebruikt om menselijk gedrag te analyseren. Toch zijn de
bevindingen van de vroege wetenschappers hedendaags van invloed op het hedendaags
denken over de ontwikkeling van kinderen.
Plato& Aristoteles: ‘het welzijn van de samenleving hangt op lange termijn af van de
juiste ontwikkeling van kinderen’. -> Zorgvuldige opvoeding was essentieel omdat de
aard van kinderen er anders toe zou leiden dat ze onhandelbaar werden.
Verschil Plato& Aristoteles: Plato geloofde dat kinderen aangeboren kennis
hebben, Aristoteles geloofde daarentegen dat alle kennis komt van ervaringen en
dat het brein van de kinderen is als een whiteboard waar nog opgeschreven moet
worden (tabula rasa)
Verschil Locke& Rousseau: Locke was eens met de tabula rasa (nurture), het
belangrijkste doel in opvoeding is de groei van de persoonlijkheid hiervoor waren
goede voorbeelden van het gezin bijv. nodig (niet het kind verwennen). Rousseau
geloofde dat je kinderen juist maximale vrijheid moest geven. Kinderen moesten
alleen maar leren door spontane interacties met objecten en andere mensen.
Sociale hervorming: eerste kinderarbeidswetten -> legden een basis voor kennis over wat
voor invloed harde omgevingen op kinderen kan hebben.
Darwin was 1 van de eerste die een methode bedacht om kinderen te bestuderen (=
intensieve studie). Deze studies blijven een groot kenmerk in het vakgebied van de
ontwikkeling van kinderen.
De moderne ontwikkelingspsychologie begint met een set van fundamentele vragen. Dit
zijn 7 vragen, er is wel vaak discussie of het deze vragen wel zijn.
, 1. Nature en nurture?
- Nature verwijst naar ons biologische zelf, oftewel de genen van de ouders. Genen
beïnvloeden elk aspect van onze samenstelling (fysieke verschijning,
persoonlijkheid mentale gezondheid enz.).
- Nurture verwijst naar omgevingen, zowel fysiek als sociaal die onze ontwikkeling
beïnvloeden.
Door de constante interactie van onze biologie en onze omgeving worden we
beïnvloedt (Schizofrenie)
Een genoom (= complete set aan erfelijke informatie) beïnvloedt gedragingen en
ervaring maar dit gebeurd ook andersom. Het genoom bestaat niet alleen uit DNA maar
ook uit eiwitten die de genexpressie reguleren en dus bepaalde genactiviteit aan/ uit kan
zetten. Deze eiwitten veranderen als reactie op ervaringen -> kunnen blijvende
veranderingen in cognitie, emotie en gedrag teweegbrengen. = epigenetica
Bewijs hiervoor komt door studie methylation (= biochemisch proces dat de expressie
van genen vermindert en betrokken is bij het reguleren van reacties op stress). De stress
die moeders ervaarden hadden invloed op de hoeveelheid methylation baby’s hadden in
het genoom.
2. Het actieve kind: hoe kunnen kinderen hun eigen ontwikkeling vormen ?
Kinderen kunnen invloed hebben op hun eigen ontwikkeling door selectieve aandacht ->
bijv. meer neigen naar dingen met geluid. Zorgt ervoor dat kinderen leren over de
belangrijke dingen in de wereld (denk aan dieren, mensen enz.). Kinderen worden
aangetrokken tot het gezicht van iemand. De moeder-kind band wordt sterker door het
aangetrokken voelen naar gezichten. Kinderen praten tegen zichzelf en spelen
(fantasiespel) waardoor ze zichzelf ontwikkelen.
3. Op welke manieren is ontwikkeling continu en op welke manieren discontinu ?
Sommige wetenschappers zien ontwikkeling als een continu proces van kleine
veranderingen. Andere wetenschappers zien ontwikkeling als een reeks incidentele,
plotselinge discontinue veranderingen.
- Discontinue: conservation-of-liquid-quantity -> kinderen weten opeens dat het
volume van water niet veranderd als dit in een groter glas wordt ingeschonken.
Verklaring; stage theories -> ontwikkeling vindt plaats in een progressie van
verschillende leeftijdsgebonden fasen.
Jean Piaget theorie van cognitieve ontwikkeling: tussen geboorte en adolescentie
zijn er 4 verschillende fases van cognitieve groei. Elke fase wordt gekenmerkt door
verschillende intellectuele vermogens en manieren om de wereld te begrijpen.
Cognitieve ontwikkeling = de ontwikkeling van denken en redeneren.
Conclusie van wetenschappers: de meeste ontwikkelingsveranderingen zijn geleidelijk
gelopen. De ontwikkeling vindt vaardigheid voor vaardigheid plaats.
4. Hoe vindt verandering plaats?
Ontwikkelingsmechanismes kunnen gedragsmatig, neuraal of genetisch zijn. Bijzondere
analyse van mechanismes in de ontwikkelingsverandering betreft de rol van
hersenactiviteit, genen en leerervaringen in de ontwikkeling van inspannende aandacht.
Inspannende aandacht: vrijwillige controle over iemands gedachten en emoties ->
processen als het onderdrukken van impulsen, emotie beheersen en de aandacht richten.
Wat fout kan gaan zijn: gedragsmatige problemen, zwak wiskundig zijn en mentale
ziektes.
, Wanneer mensen gedachtes en emoties controleren is de hersenactiviteit vooral
intens bij verbindingen tussen het limbisch gebied en een deel van de hersenen
die een grote rol spelen bij emotionele reacties
De voorste cingulate cortex en prefrontale cortex, hersenstructuren die betrokken
zijn bij het stellen en nastreven van doelen, vooral in de kindertijd ontwikkeld. =
voor grondslag van inspannende aandacht
Specifieke genen beïnvloeden de productie van belangrijke neurotransmitters
(communicatie hersencellen). -> opvoeding van lage kwaliteit wordt geassocieerd met
een lager vermogen om aandacht te reguleren (met bepaalde genen). De ervaringen die
kinderen tegenkomen, beïnvloeden dus hun hersenprocessen en genexpressie, net zoals
hersenprocessen en genen de reacties van kinderen op hun ervaringen beïnvloeden.
- Eerste anderhalf jaar na geboorte is slaap erg belangrijk -> helpt met leren van
patronen
- Na twee jaar helpt slapen met het herinneren van specifieke details
Active Systems Consolidation Theory: hippocampus en cortex coderen nieuwe informatie
gelijktijdig tijdens het leren. De hippocampus kan details van nieuwe informatie leren na 1
of 2 ervaringen. De cortex produceert abstractie van algemene patronen over vele
ervaringen. Bij oudere kinderen worden hippocampale herinneringen opnieuw afgespeeld
tijdens de slaap dit biedt voor de cortex de kans om algemene patronen te herkennen uit
specifieke details.
5. Hoe beïnvloedt de sociaal-culturele context de ontwikkeling?
Sociaal-culturele context van een kinds leven bestaat uit fysieke, sociale, culturele,
economische en historische omstandigheden. Componenten hiervan zijn: mensen met
wie ze omgaan en de fysieke omgeving waarin ze leven, en nog instellingen die het leven
beïnvloeden. Wat ook invloeden zijn: economische en technologische vooruitgang,
waarden en houdingen, geloven en tradities.
Dit begrijpen door middel van vergelijking van kinderen die in andere culturen
opgroeien (= cross-cultural comparisons). Culturele waarden spelen hierin een rol
(denk aan individualisme en collectivisme).
SES (sociaal-economische status): een maatstaf voor sociale klasse op basis van
inkomen en educatie. Dit heeft een bijzonder grote invloed op het leven van kinderen.
Kinderen die opgroeien in een lage inkomen gezinnen doen het op allerlei aspecten
minder goed. Wel kunnen kinderen over deze obstakels heen komen, deze kinderen
hebben 3 kenmerken:
1. Positieve persoonlijke kwaliteiten
2. Hechte relatie met ten minste 1 ouder
3. Hechte relatie met een volwassene anders dan hun ouder
6. Hoe kunnen kinderen zo van elkaar verschillen?
Kinderen zijn heel verschillend van elkaar, deze verschillen komen snel naar voren. Er zijn
4 factoren waardoor kinderen uit 1 gezin zich verschillende ontwikkelen:
- Genetische verschillen: de meest voordehand liggende reden: kinderen zijn
genetisch uniek als individu, bij de conceptie zijn kinderen de kinderen al uniek
maar mutaties of kopieerfouten resulteren in genverschillen die gemiddeld
aanwezig zijn.
- Verschillen in behandeling van ouders: de verschillende behandeling wordt vaak
geassocieerd met bestaande verschillen in kenmerken van de kinderen
(makkelijke kinderen en moeilijke kinderen)