Inter-individuele verschillen: verschillen tussen mensen
Intra-individuele verschillen: verschillen binnen één iemand.
Persoonlijkheidspsychologie: relatief stabiele patronen van Cognitie,
emotie, motivatie en regulatie
Persoonlijkheid: de verzameling van psychologische kenmerken (of
trekken) en psychologische mechanismen die een individu typeren, die op
een relatief duurzame manier georganiseerd zijn, en die de interactie van
een persoon met - en diens aanpassing aan – de intrapsychische, fysieke
en sociale omgeving beïnvloeden.
- Psychologische kenmerken: kenmerken die beschrijven hoe mensen
van elkaar verschillen. Beschrijven de gemiddelde neiging tot
denken/voelen/handelen van een
persoon. Voorbeelden: vriendelijkheid, nieuwsgierigheid, perfectionisme,
geslotenheid.
- Psychologische mechanisme: processen (informatieverwerkende
activiteit) bestaat uit input, beslisregel, en output.
- Persoonlijkheidskenmerken die georganiseerd zijn:
persoonlijkheidskenmerken zijn op een specifieke manier gestructureerd
(mensen die vriendelijk zijn, zijn bijvoorbeeld meestal ook coöperatief,
maar niet noodzakelijk ijverig of angstig).
Overeenkomsten tussen kenmerken wijzen op gemeenschappelijke
biologische/omgevingsoorzaken.
- Relatief duurzame manier: persoonlijkheid is iets dat een persoon met
zich meedraagt in de loop van de tijd en van de ene situatie naar de
andere.
- Interactie van persoonlijkheid met de omgeving: te verdelen in
perceptie (hoe we een omgeving "zien" of interpreteren (waarneming)),
selectie (de manier waarop we situaties uitkiezen), evocatie (De reacties
die we bij anderen teweegbrengen, op een onbewust niveau) en
,manipulatie (manieren waarop we opzettelijk anderen proberen te
beïnvloeden).
- Persoonlijkheid beïnvloed :beïnvloedt hoe we denken, handelen en
voelen. Heeft effect op hoe ons leven zich ontwikkelt.
- Diens aanpassing aan: is een centraal kenmerk
(aanpassingsvermogen). Bevat doelen bereiken, aanpassen en omgaan
met uitdagingen en problemen in het leven
Persoonlijkheid beschrijft:
- Eigenschappen/kenmerken/trekken (bijv. assertief)
Deze is het belangrijkste.
- Motieven/doelen (bijv. behoefte aan gezelschap)
- Interesses (bijv. in muziek)
- Vaardigheden/intelligentie (bijv. probleemoplossend vermogen)
- Identiteit (bijv. levenservaringen)
Persoonlijkheidstrekken: relatief stabiele kenmerken die ons gedrag,
emoties en denkpatronen beïnvloeden (bijv. sociaal, vriendelijk, angstig,
nieuwsgierig).
Drie niveaus van persoonlijkheidsanalyse:
1. De menselijke natuur (we zijn net als alle anderen)
- Nomothetische benadering
- Alle mensen (en vele diersoorten) hebben een persoonlijkheid
2. Individuele/groepsverschillen (we zijn zoals sommige anderen)
- Bijvoorbeeld culturele verschillen.
3. Individuele uniekheid (we zijn als geen ander)
- Idiografische benadering
Trek- beschrijvende adjectieven: Woorden die persoonlijkheidstrekken
beschrijven, eigenschappen die kenmerkend zijn voor die persoon en
relatief duurzaam over tijd.
Als we het over persoonlijkheid hebben, gebruiken we labels of "types".
Persoonlijkheidstrekken verschillen tussen mensen, zijn continu en
normaal verdeeld.
Wat is er nodig om persoonlijkheid te beschrijven:
1. Aantal persoonlijkheidstrekken: dit verschilt heel erg. Je hebt 1 tot 273
(Aantal schalen in de International Personality Item Pool) tot 5.000
(chatting van persoonlijkheidsbeschrijvende bijvoeglijke naamwoorden in
de meeste talen) eigenschappen.
2.Drie benaderingen:
- Theoretische Benadering: Op basis van theorie (en empirische
studies) worden belangrijke eigenschappen geïdentificeerd, beschreven,
gestructureerd en gemeten.
- Zuiver "filosofische" theorieën/taxonomieën bestaan niet in de
psychologie, ze zijn altijd gebaseerd op enkele observaties/studies.
, - Grote verschillen in kwaliteit van theorieën, die de kwaliteit van
taxonomieën beïnvloeden (bijv. ontbrekende relevante eigenschappen; te
grote nadruk leggen op kleine verschillen; typen versus dimensies)
- Externe Benadering (empirical criterion keying’): begint met een
groot aantal items/vragen. Criterium groep: mensen waarvan bekend is
dat ze hoog scoren op 1 of meer eigenschappen. Controlegroep: mensen
met lagere scores op deze eigenschappen. Verschillen worden statistisch
getest. Items/vragen waarvan scores verschillen tussen groepen komen in
uiteindelijke vragenlijst.
- Dit kan zijn met mensen met een klinische stoornis vergelijken met een
groep zonder stoornis maar dit hoeft niet.
- Grotendeels atheoretisch. Keuze van “criterium” groep bepaalt welke
persoonlijkheidsverschillen worden gevonden.
Voorbeeld: Minnesota Multiphasic Inventory (Hathaway & McKinley)
ontwikkeld door het observeren van verschillen in het gedrag van
psychiatrische patiënten versus een controlegroep.
- Lexicale Benadering:
- Begint met lexicale hypothese: Alle belangrijke individuele verschillen
zijn in de loop der tijd gecodeerd in de natuurlijke taal. Als het gaat om
persoonlijkheid dan kunnen we vaak woorden gebruiken die in de
samenleving al gebruikt wordt.
- ‘Trek’-termen zijn belangrijk voor mensen in de communicatie met
anderen
- Twee criteria voor het identificeren van belangrijke kenmerken:
Synoniemfrequentie (aantal bijvoeglijke naamwoorden om het kenmerk te
beschrijven)
en interculturele universaliteit (hoe belangrijker een individueel verschil is
in menselijke transacties, hoe meer talen er een term voor zullen hebben).
Als woorden veel verschillen per cultuur dan voldoet het niet aan dit
criterium omdat het dan niet universeel is.
- Gemiddeld worden er circa 5000 woorden per taal gevonden voor
persoonlijkheden.
- Deze benadering leidt tot het Big-5 model.
Lexicale benadering bepalen:
1. Verzamel persoonlijkheid beschrijvende adjectieven uit een
woordenboek
2. Verminder het aantal tot een meetbare hoeveelheid (bv. Verwijder
synoniemen, zeldzame, ingewikkelde woorden)
3. Verzamel zelfrapportage gegevens over bijvoeglijke naamwoorden
4. Analyseer antwoordpatronen (d.w.z. correlaties) met factoranalyse
5. Label de factoren
- In de meeste van de oorspronkelijke studies werden vijf factoren
gevonden die de correlatiepatronen het best beschreven (Big Five- model
of OCEAN): Extraversie, Vriendelijkheid, Consciëntieusheid (ordelijkheid),
, Neuroticisme / Emotionele Stabiliteit en Openheid / Cultuur / Intellect.
- Ashton & Lee voerden een soortgelijke reeks studies uit en stelden een
zesde factor voor: Integriteit (HEXACO-model).
Definities Big-5:
1. Extraversie: actieve sociale betrokkenheid
- hoog = Gezellig, actief, vrolijk, assertief
- laag = Introvert, verlegen, stil, passief
2. Vriendelijkheid: prosociaal, gericht op gemeenschap (communion)
- hoog = Vriendelijk, behulpzaam, aardig, altruïstisch, coöperatief
- laag = Koud, cynisch, agressief, ruziezoekend
3. Consciëntieusheid: doelgerichte impulscontrole, organisatie
- hoog = ijverig, georganiseerd, zelfbeheerst, betrouwbaar, accuraat
- laag = Lui, slordig, afgeleid, ongeorganiseerd
4. Neuroticisme: negatieve en instabiele emotionaliteit
- hoog = Angstig, gestresst, prikkelbaar, depressief, wispelturig
- laag = Ontspannen, stabiel, robuust, zelfverzekerd
5. Openheid voor ervaringen: mentale diepte, breedheid, creativiteit,
nieuwsgierigheid
- hoog = Creatief, nieuwsgierig, intellectueel, innovatief, artistiek
- laag = Conventioneel, conservatief, ongeïnteresseerd
Facetten Big-5:
Facetten HEXACO:
Sterke punten Big-5 en HEXACO:
- (Bijna) allesomvattend beschrijvend model van eigenschappen
- Biedt structuur voor onderzoek en toepassing in de praktijk