Motivatie en de Zelfsturende mens
Hoorcollege 1: Physiological needs
Verschillende doelen en motivaties veranderen over de tijd. Mensen
kunnen hetzelfde gedrag vertonen, maar verschillende motivaties hebben
om dat gedrag te tonen. Om gedrag te kunnen aanpassen is het van
belang om de motivaties erachter te weten.
Motivatie = willen. Er bestaan verschillende soorten motivaties en het is
dus geen unitair concept. Het bestaat uit interne processen die richting
geven aan ons gedrag
1. Energie: gedrag heeft kracht en intensiteit. Hoeveel moeite je doet
om het doel te bereiken.
2. Richting: doel van het gedrag.
3. Persistentie/uithoudingsvermogen: volhouden van het gedrag.
De interne motieven betreffen:
Behoeften: omstandigheden in
het individu die noodzakelijk zijn.
Cognities: mentale gebeurtenissen
Emoties: gevoels-opwindende
expressieve reacties op belangrijke
gebeurtenissen in ons leven.
Deze zorgen samen voor interne
motivaties.
We gaan multidisciplinair (klinisch-, ontwikkelings-, etc.) naar de
problemen kijken.
Fysiologische behoeften: honger, dorst, slapen,
seks. Er is een homeostase = inwendige behoefte
stabiel houden. Bij een psychologische drive word je
gemotiveerd om doelgericht gedrag te tonen.
Wereldwijd is er veel sprake van overgewicht. Hiervoor
kijken we naar het BMI. Bij hele gespierde
mensen/zwangere vrouwen/kinderen telt dit niet.
Bovendien verschilt het over de wereld.
De voorspelling is dat 62% van de volwassenen in
2040 overgewicht heeft. Op elke van de punten in de
cirkel van homeostase kan er iets fout gaan. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij een eetstoornis.
Anorexia nervosa: ondergewicht, lijnen/braken/laxeren, eetbui
mogelijk.
Boulimia nervosa: normaal gewicht, lijnen/braken/laxeren.
Eetbuitstoornis: overgewicht als gevolg van de eetbuien.
1
, Er zijn verschillende factoren van overgewicht:
algemeen, genetische disposities, omgeving,
evolutie, eetstoornissen.
Boek Reeve: honger wordt niet gecontroleerd door
de cognitieve wilskracht, maar door biologische
systemen van homeostase.
Een normaal
eetpatroon. In de ‘zone
of biological
indifference’ kunnen
er externe factoren zijn
die invloed hebben op
het eetgedrag. Dit
noemen we een
unrestrained eater.
Mensen die een heel
gezond eetpatroon
hebben. Ze gaan pas
later eten en zijn ook
eerder vol. De ‘zone of
biological indifference’
is kleiner, waardoor
externe factoren ook een minder grote rol spelen.
Een restrained eater: dit zijn mensen die vooral cognitief bezig zijn met
dat ze minder moeten eten. De hongergrens schuift naar links en de
verzadigingsgrens naar rechts. Hierdoor wordt de zone of biological
indifference groter. Ze luisteren dus niet naar hun biologische behoeften,
maar leggen zichzelf iets op. Echter is een cognitieve grens niet zo sterk
als een biologische. Als er dan hevige emoties zijn, laten mensen de
cognitieve grens los. Wat er dan gebeurt is het ‘overeten’ door uitputting
van de zelfcontrole. Er ontstaat een soort ontremming, waardoor mensen
op dieet nog meer gaan eten dan mensen die dat niet zijn.
Externe factoren die invloed hebben op het eetgedrag zijn onder andere
emoties (emotioneel eten). Biologisch gezien is het heel onlogisch om te
gaan eten als mensen stress ervaren. Door de fight-or-flight wordt het
verteringstelsel namelijk juist geremd. Psychologisch gezien kijken we er
zo naar: je gaat bij negatieve emoties deze proberen te compenseren door
met lekker eten een ‘fijn gevoel’ te krijgen.
Uit onderzoek kwam dat mensen die over zichzelf zeiden dat ze een
emotionele eter waren, dit helemaal niet waren. Mensen zijn dan ook
enorm biased in hoe ze naar zichzelf kijken.
2
, Hoorcollege 2: Psychologische Behoeften
Intrinsieke motivatie treedt op bij individuen als ze een taak moeten
doen die leidt tot het vervullen van psychologische behoeften. Deze zijn
volgens de zelfdeterminatie theorie: autonomie, competentie en
verbondenheid/relatedness (ACR).
ACR is neurocognitief hanteerbaar: de hersenen hebben een bepaalde
structuur die het mogelijk maakt om dit te ervaren. De neurocognitieve
basis bestaat uit:
Neurale representaties: neuronen in verschillende
hersengebieden worden actief. Dit kan in reactie op verschillende
prikkels en in preparatie op verschillende acties.
o Je kan ook representaties hebben van dingen die in het
verleden zijn gebeurd en van verwachtingen van toekomstige
situaties. Je kan denken aan wat er gisteravond is gebeurd en
ook aan wat je vanavond gaat doen.
Neurale verbindingen: neuronen in de hersenen zijn verbonden
met andere neuronen in het ruggenmerg, en die weer met de
spieren in de ledenmaten.
Predictive coding is een representatie van verwachting. Er is een
verbinding tussen representatie van verwachting en die van actuele input.
Veel hersenonderzoekers denken dat het hele brein zo werkt: neuronen
reageren alleen op voorspellingsfouten en het signaal wordt dan
doorgegeven. Dit doorgeven van activaties in de hersenen kan doorgaan
tot bv prefrontale/motorcortex. Er is bij predictive coding ook altijd een
feedbacksignaal. Dit is de essentie van
predictive coding, want zo kunnen de
gevolgen van een actie/waarneming
meteen worden doorgegeven.
Competentie ontstaat wanneer
de predictie is correct.
Autonomie: zelf handelen en
het effect voorspellen.
Volgens dit model is motivatie het
gevoel van geslaagde voorspelling en
effectieve controle over de
ervaringswereld.
De respons van de V1 neuronen wordt op de volgende blauwe stip
verminderd met het feedback signaal.
Representatie van
verwachting Verstoord feedforward-signaal:
(frontaal) en storing in cellen van auditieve
daaropvolgende cortex.
input (aud.
cortex)
Verstoord feedback-signaal:
storing in frontale cortex,
waardoor er geen voorspelling
3 is.
, Het brein representeert dus voorspellingen. Als de voorspelling correct is,
is dat efficiënt. Als jouw voorspelling correct blijkt, dan ben jij competent.
Tolman en Brunswik: Een organisme moet constant zijn voorspelling
aanpassen aan de omgeving. Hierbij is het belangrijkst de consequenties
van je eigen gedrag correct voorspellen. Dus: zelf handelen → autonomie.
Door te blijven handelen kan je op een gegeven moment correcte
voorspellingen doen en dus competent worden.
Ultieme competentie: als iemand het vanuit zijn ruggengraat kan doen.
Ook wel optimaal functioneren. Er is dan geen merkbare voorspellingsfout
meer.
Waar correcte voorspelling en concreet resultaat samenkomen is
wetenschap.
Bv: 1. Theorie = predictieve coding. 2. Experiment = feedback verbinding
weghalen. 3. Hypothese = neuronen blijven maar reageren op dezelfde
prikkel.
Psychologische behoeften in het werk: hoe maak je werk leuk en
motiverend?
Werk is altijd tenminste deels extrinsiek gemotiveerd. Toch zijn er
verschillen tussen organisaties als het gaat om presteren. Mensen in
dezelfde functie, op hetzelfde salaris presteren dus ook verschillend.
Extrinsieke motivatie is dus niet het enige dat je motivatie en
productiviteit bepaald.
Historisch perspectief
Rond 1900 werden arbeiders gemotiveerd o.b.v. stukloon.
Werknemers werden daar niet blij van. Daarom gingen ze op zoek
naar alternatieve manieren om werknemers te motiveren, of de
negatieve effecten van stukloon te verzachten.
Human relations movement (1930): mensen hadden behoeften
(waardering, zelf beslissing, etc.) en dát zorgde ervoor dat ze bereid
waren harder te werken.
Kenmerken van het werk (taakeisen, sociale steun, autonomie) → mate
waarin psychologische behoeften (ACR) bevredigd worden →
werkuitkomsten (intrinsieke vs extrinsieke motivatie, betrokkenheid,
welzijn, productiviteit, stress, burn-out).
Uit een meta-analyse kwamen de volgende relaties tussen bevrediging
van ACR en de werkuitkomsten en werkkenmerken:
De rode cijfers zijn
betekenisvol. Deze
geven een sterke relatie
aan. Hieruit blijkt dus
dat →
- Hoe meer autonomie een werknemer heeft in zijn werk, hoe sterker
de behoefte aan autonomie wordt vervuld;
- Sociale steun bijdraagt aan autonomie verzadiging;
4
Hoorcollege 1: Physiological needs
Verschillende doelen en motivaties veranderen over de tijd. Mensen
kunnen hetzelfde gedrag vertonen, maar verschillende motivaties hebben
om dat gedrag te tonen. Om gedrag te kunnen aanpassen is het van
belang om de motivaties erachter te weten.
Motivatie = willen. Er bestaan verschillende soorten motivaties en het is
dus geen unitair concept. Het bestaat uit interne processen die richting
geven aan ons gedrag
1. Energie: gedrag heeft kracht en intensiteit. Hoeveel moeite je doet
om het doel te bereiken.
2. Richting: doel van het gedrag.
3. Persistentie/uithoudingsvermogen: volhouden van het gedrag.
De interne motieven betreffen:
Behoeften: omstandigheden in
het individu die noodzakelijk zijn.
Cognities: mentale gebeurtenissen
Emoties: gevoels-opwindende
expressieve reacties op belangrijke
gebeurtenissen in ons leven.
Deze zorgen samen voor interne
motivaties.
We gaan multidisciplinair (klinisch-, ontwikkelings-, etc.) naar de
problemen kijken.
Fysiologische behoeften: honger, dorst, slapen,
seks. Er is een homeostase = inwendige behoefte
stabiel houden. Bij een psychologische drive word je
gemotiveerd om doelgericht gedrag te tonen.
Wereldwijd is er veel sprake van overgewicht. Hiervoor
kijken we naar het BMI. Bij hele gespierde
mensen/zwangere vrouwen/kinderen telt dit niet.
Bovendien verschilt het over de wereld.
De voorspelling is dat 62% van de volwassenen in
2040 overgewicht heeft. Op elke van de punten in de
cirkel van homeostase kan er iets fout gaan. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij een eetstoornis.
Anorexia nervosa: ondergewicht, lijnen/braken/laxeren, eetbui
mogelijk.
Boulimia nervosa: normaal gewicht, lijnen/braken/laxeren.
Eetbuitstoornis: overgewicht als gevolg van de eetbuien.
1
, Er zijn verschillende factoren van overgewicht:
algemeen, genetische disposities, omgeving,
evolutie, eetstoornissen.
Boek Reeve: honger wordt niet gecontroleerd door
de cognitieve wilskracht, maar door biologische
systemen van homeostase.
Een normaal
eetpatroon. In de ‘zone
of biological
indifference’ kunnen
er externe factoren zijn
die invloed hebben op
het eetgedrag. Dit
noemen we een
unrestrained eater.
Mensen die een heel
gezond eetpatroon
hebben. Ze gaan pas
later eten en zijn ook
eerder vol. De ‘zone of
biological indifference’
is kleiner, waardoor
externe factoren ook een minder grote rol spelen.
Een restrained eater: dit zijn mensen die vooral cognitief bezig zijn met
dat ze minder moeten eten. De hongergrens schuift naar links en de
verzadigingsgrens naar rechts. Hierdoor wordt de zone of biological
indifference groter. Ze luisteren dus niet naar hun biologische behoeften,
maar leggen zichzelf iets op. Echter is een cognitieve grens niet zo sterk
als een biologische. Als er dan hevige emoties zijn, laten mensen de
cognitieve grens los. Wat er dan gebeurt is het ‘overeten’ door uitputting
van de zelfcontrole. Er ontstaat een soort ontremming, waardoor mensen
op dieet nog meer gaan eten dan mensen die dat niet zijn.
Externe factoren die invloed hebben op het eetgedrag zijn onder andere
emoties (emotioneel eten). Biologisch gezien is het heel onlogisch om te
gaan eten als mensen stress ervaren. Door de fight-or-flight wordt het
verteringstelsel namelijk juist geremd. Psychologisch gezien kijken we er
zo naar: je gaat bij negatieve emoties deze proberen te compenseren door
met lekker eten een ‘fijn gevoel’ te krijgen.
Uit onderzoek kwam dat mensen die over zichzelf zeiden dat ze een
emotionele eter waren, dit helemaal niet waren. Mensen zijn dan ook
enorm biased in hoe ze naar zichzelf kijken.
2
, Hoorcollege 2: Psychologische Behoeften
Intrinsieke motivatie treedt op bij individuen als ze een taak moeten
doen die leidt tot het vervullen van psychologische behoeften. Deze zijn
volgens de zelfdeterminatie theorie: autonomie, competentie en
verbondenheid/relatedness (ACR).
ACR is neurocognitief hanteerbaar: de hersenen hebben een bepaalde
structuur die het mogelijk maakt om dit te ervaren. De neurocognitieve
basis bestaat uit:
Neurale representaties: neuronen in verschillende
hersengebieden worden actief. Dit kan in reactie op verschillende
prikkels en in preparatie op verschillende acties.
o Je kan ook representaties hebben van dingen die in het
verleden zijn gebeurd en van verwachtingen van toekomstige
situaties. Je kan denken aan wat er gisteravond is gebeurd en
ook aan wat je vanavond gaat doen.
Neurale verbindingen: neuronen in de hersenen zijn verbonden
met andere neuronen in het ruggenmerg, en die weer met de
spieren in de ledenmaten.
Predictive coding is een representatie van verwachting. Er is een
verbinding tussen representatie van verwachting en die van actuele input.
Veel hersenonderzoekers denken dat het hele brein zo werkt: neuronen
reageren alleen op voorspellingsfouten en het signaal wordt dan
doorgegeven. Dit doorgeven van activaties in de hersenen kan doorgaan
tot bv prefrontale/motorcortex. Er is bij predictive coding ook altijd een
feedbacksignaal. Dit is de essentie van
predictive coding, want zo kunnen de
gevolgen van een actie/waarneming
meteen worden doorgegeven.
Competentie ontstaat wanneer
de predictie is correct.
Autonomie: zelf handelen en
het effect voorspellen.
Volgens dit model is motivatie het
gevoel van geslaagde voorspelling en
effectieve controle over de
ervaringswereld.
De respons van de V1 neuronen wordt op de volgende blauwe stip
verminderd met het feedback signaal.
Representatie van
verwachting Verstoord feedforward-signaal:
(frontaal) en storing in cellen van auditieve
daaropvolgende cortex.
input (aud.
cortex)
Verstoord feedback-signaal:
storing in frontale cortex,
waardoor er geen voorspelling
3 is.
, Het brein representeert dus voorspellingen. Als de voorspelling correct is,
is dat efficiënt. Als jouw voorspelling correct blijkt, dan ben jij competent.
Tolman en Brunswik: Een organisme moet constant zijn voorspelling
aanpassen aan de omgeving. Hierbij is het belangrijkst de consequenties
van je eigen gedrag correct voorspellen. Dus: zelf handelen → autonomie.
Door te blijven handelen kan je op een gegeven moment correcte
voorspellingen doen en dus competent worden.
Ultieme competentie: als iemand het vanuit zijn ruggengraat kan doen.
Ook wel optimaal functioneren. Er is dan geen merkbare voorspellingsfout
meer.
Waar correcte voorspelling en concreet resultaat samenkomen is
wetenschap.
Bv: 1. Theorie = predictieve coding. 2. Experiment = feedback verbinding
weghalen. 3. Hypothese = neuronen blijven maar reageren op dezelfde
prikkel.
Psychologische behoeften in het werk: hoe maak je werk leuk en
motiverend?
Werk is altijd tenminste deels extrinsiek gemotiveerd. Toch zijn er
verschillen tussen organisaties als het gaat om presteren. Mensen in
dezelfde functie, op hetzelfde salaris presteren dus ook verschillend.
Extrinsieke motivatie is dus niet het enige dat je motivatie en
productiviteit bepaald.
Historisch perspectief
Rond 1900 werden arbeiders gemotiveerd o.b.v. stukloon.
Werknemers werden daar niet blij van. Daarom gingen ze op zoek
naar alternatieve manieren om werknemers te motiveren, of de
negatieve effecten van stukloon te verzachten.
Human relations movement (1930): mensen hadden behoeften
(waardering, zelf beslissing, etc.) en dát zorgde ervoor dat ze bereid
waren harder te werken.
Kenmerken van het werk (taakeisen, sociale steun, autonomie) → mate
waarin psychologische behoeften (ACR) bevredigd worden →
werkuitkomsten (intrinsieke vs extrinsieke motivatie, betrokkenheid,
welzijn, productiviteit, stress, burn-out).
Uit een meta-analyse kwamen de volgende relaties tussen bevrediging
van ACR en de werkuitkomsten en werkkenmerken:
De rode cijfers zijn
betekenisvol. Deze
geven een sterke relatie
aan. Hieruit blijkt dus
dat →
- Hoe meer autonomie een werknemer heeft in zijn werk, hoe sterker
de behoefte aan autonomie wordt vervuld;
- Sociale steun bijdraagt aan autonomie verzadiging;
4