Evolutionaire Psychologie
1.1 Perspectief
Voordat we de evolutionaire psychologie goed kunnen begrijpen, moeten we
eerst het verschil weten tussen twee soorten verklaringen die wetenschappers
gebruiken om gedrag te begrijpen: proximate verklaringen en ultimate
verklaringen.
Proximate verklaringen beantwoorden het “hoe”-vraagstuk: hoe komt bepaald
gedrag tot stand, welke processen in het brein, het lichaam of de omgeving
zorgen ervoor dat het gebeurt?
Bijvoorbeeld: Waarom krijgt iemand een verhoogde hartslag als hij bang is? —
omdat het zenuwstelsel adrenaline aanmaakt die het lichaam voorbereidt op
actie.
Ultimate verklaringen richten zich op het “waarom”: waarom bestaat dat
gedrag eigenlijk, wat is het evolutionaire nut ervan?
Met andere woorden: waarom is angst geëvolueerd? — omdat het onze
voorouders hielp om te overleven door gevaar te vermijden.
De evolutionaire psychologie werkt vooral op dat ultimate niveau: ze wil weten
waarom onze emoties, gedachten en gedragingen een functie hebben gehad in
de loop van de evolutie. Toch zijn beide verklaringsniveaus nodig om gedrag écht
te begrijpen.
Een voorbeeld:
Proximate: ik trek mijn hand terug omdat de hete pan pijn doet.
Ultimate: pijn is geëvolueerd als waarschuwingsmechanisme dat
weefselbeschadiging voorkomt.
In de evolutionaire psychologie zoeken we dus niet alleen naar de directe
oorzaken van gedrag, maar ook naar de evolutionaire betekenis erachter.
Tinbergen’s Vier Vragen: de ruggengraat van alle verklaringen in de
evolutionaire psychologie
,De Nederlandse etholoog Niko Tinbergen (Nobelprijs, 1973) beschreef dat elk
gedrag — van vogels tot mensen — vier verklaringsniveaus heeft.
Wil je gedrag écht begrijpen, dan moet je ze alle vier beantwoorden.
De eerste twee zijn proximate verklaringen (hier-en-nu-oorzaken);
De laatste twee zijn ultimate verklaringen (diepere evolutionaire
oorzaken).
Type
Voorbeeld
Categorie Vraag verklari Wat onderzoekt dit?
(mens/vogel)
ng
Angstreactie door
Mechanism Hoe werkt het Fysiologie, amygdala-activiteit;
Proxima
e gedrag in het hersenactiviteit, vogel zingt door
at
(causatie) hier-en-nu? hormonen, prikkels. testosteron en
daglicht.
Ontwikkeli Hoe ontwikkelt Kind leert taal door
ng het gedrag zich Proxima Rijping, leerprocessen, sociale interactie;
(ontogenes tijdens het at ervaring, opvoeding. jonge vogel leert liedje
e) leven? van tutorvogel.
Wat is het Angst verhoogt
Functie evolutionaire Ultimaa Overlevings- of overlevingskans;
(adaptatie) nut van dit t voortplantingsvoordeel. vogelzang trekt
gedrag? partner aan.
Hoe is het Taalvermogen
Evolutie Vergelijking tussen
gedrag ontstaan Ultimaa ontstond uit
(fylogenese soorten, fossiele of
in de loop van t communicatieve
) genetische geschiedenis.
de evolutie? roepen bij voorouders.
Cornell-samenvatting
Kernbegrip Uitleg / Belang
Verklaart hoe gedrag ontstaat via directe mechanismen zoals
Proximate
hormonen, hersenprocessen, leerervaringen of prikkels uit de
verklaring
omgeving. Voorbeeld: angst veroorzaakt door adrenaline.
Verklaart waarom gedrag bestaat: het evolutionaire doel of nut.
Ultimate verklaring
Voorbeeld: angst bevordert overleving door gevaar te vermijden.
Evolutiepsychologi Combineert biologie en psychologie om te begrijpen hoe gedrag
sch perspectief adaptief is ontstaan.
Proximate = lichamelijk proces (hand terugtrekken); Ultimate =
Voorbeeld
functie (bescherming tegen hitte).
Beide niveaus vullen elkaar aan. Proximate verklaart het
Belang
mechanisme, ultimate verklaart het bestaan van dat mechanisme.
1.2 Geschiedenis van de evolutionaire psychologie
Darwin en het ontstaan van de evolutietheorie
De evolutionaire psychologie vindt haar oorsprong in het werk van Charles
Darwin (1809–1882).
Hij stelde dat soorten zich in de loop van de tijd aanpassen aan hun omgeving via
natuurlijke selectie.
Zijn theorie rust op vier basisprincipes:
, 1. Variatie – individuen binnen een soort verschillen van elkaar.
2. Overproductie – organismen krijgen meer nakomelingen dan er kunnen
overleven.
3. Strijd om het bestaan – door schaarste aan hulpbronnen ontstaat
concurrentie.
4. Selectie – individuen met gunstige eigenschappen overleven vaker en
planten zich meer voort.
Door overerving worden deze gunstige eigenschappen steeds algemener binnen
de populatie.
Evolutie is dus een geleidelijk proces dat zonder doel of plan plaatsvindt.
Lamarck versus Darwin
Jean-Baptiste de Lamarck (1744–1829) dacht al eerder dat soorten konden
veranderen, maar hij ging uit van verworven eigenschappen: kenmerken die
door gebruik of oefening ontstaan zouden worden doorgegeven aan het
nageslacht.
Darwin verwierp dat idee. Volgens hem worden niet verworven maar erfelijke
variaties doorgegeven, en bepaalt natuurlijke selectie welke daarvan blijven
bestaan.
Mendel en de moderne synthese
Darwin wist dat erfelijkheid cruciaal was, maar kende het mechanisme niet.
Gregor Mendel (1822–1884) ontdekte dat erfelijke eigenschappen worden
overgedragen via discrete eenheden, de genen, die in dominante en recessieve
vormen voorkomen.
Toen Darwins evolutietheorie later werd gecombineerd met Mendels genetica
ontstond de moderne synthese: de wetenschappelijke verklaring van evolutie
als een proces van genetische variatie en natuurlijke selectie.
Wilson en de nieuwe synthese
In de twintigste eeuw breidde Edward O. Wilson de evolutietheorie uit naar
sociaal gedrag.
Met zijn sociobiologie legde hij uit hoe ook samenwerking, agressie en
altruïsme voortkomen uit evolutionaire processen.
Zo werd de verbinding gelegd tussen biologie en psychologie: de zogenaamde
nieuwe synthese.
Grondleggers binnen de psychologie
Ook binnen de psychologie probeerden onderzoekers evolutie toe te passen.
Francis Galton stelde dat eigenschappen zoals intelligentie en karakter
erfelijk zijn.
Hij introduceerde de eugenetica, het idee dat de menselijke soort
verbeterd kon worden via selectieve voortplanting.
Positieve eugenetica moedigt voortplanting van “gewenste”
eigenschappen aan, negatieve eugenetica probeert “ongewenste”
, eigenschappen te voorkomen.
Deze ideeën werden later misbruikt en veroorzaakten maatschappelijke
afkeer.
William James bouwde voort op Darwins uitgangspunten. Hij zag emoties
en instincten als aangeboren, evolutionair gevormde reacties die gedrag
sturen.
Sigmund Freud legde de nadruk op onbewuste driften, vooral seksualiteit
en agressie, die volgens hem diep geworteld zijn in onze biologische aard.
Waarom het evolutionaire denken verdween
In de eerste helft van de twintigste eeuw verdween het evolutionaire perspectief
grotendeels uit de psychologie.
Wetenschappelijk verschoof de aandacht naar leerprocessen en cultuur (het
behaviorisme).
Maatschappelijk was er veel weerstand door het misbruik van eugenetische
ideeën, vooral na de Tweede Wereldoorlog.
De heropleving: Tooby & Cosmides
In de jaren tachtig brachten John Tooby en Leda Cosmides het evolutionaire
denken terug.
Zij bekritiseerden het Standard Social Science Model (SSSM), waarin de
mens wordt gezien als een onbeschreven blad dat volledig door cultuur wordt
gevormd.
Volgens hen is het menselijk brein niet één algemene leermachine, maar een
modulair brein: een verzameling gespecialiseerde modules die elk een specifiek
evolutionair probleem oplossen, zoals gevaarherkenning of partnerkeuze.
Kritiek op Tooby & Cosmides
Wetenschappers als Stephen Jay Gould en Richard Lewontin vonden hun
visie te eenzijdig.
Zij stelden dat Tooby & Cosmides te veel nadruk legden op evolutionaire
(ultimate) verklaringen en te weinig op ontwikkelings- en omgevingsfactoren
(proximate verklaringen).
Hun belangrijkste kritiek was dat veel evolutionaire verklaringen speculatief zijn –
“just-so stories” – en moeilijk empirisch te bewijzen.
Met de metafoor van de spandrels lieten zij zien dat sommige eigenschappen
bijproducten zijn van andere evolutionaire processen in plaats van directe
aanpassingen.
Onderzoek binnen de evolutionaire psychologie
Volgens Schmitt & Pilcher (2004) kan een eigenschap pas een adaptatie
genoemd worden als zij:
1. de fitness (voortplantingssucces) verhoogt;
2. een functioneel ontwerp heeft dat efficiënt en gespecialiseerd is.