Management en Organisatie
Hoofdstuk 1 Organisatietheorieën
Tot aan het eind van de 19e eeuw waren er geen grote arbeidsorganisaties. Ambachtslieden
werkten als zelfstandige met soms een klein aantal knechten. De uitvinding van de
stoommachine leidde tot het ontstaan van grote organisaties. Deze machines verschaften
veel mechanische energie en het thuiswerk werd vervangen door fabriekswerk met
massaproductie. Zo werd de ontwikkeling in organisatiekundig denken in gang gezet. Eerst
richtte deze zich op afstemming binnen de organisatie -> interne afstemming. Maar sinds de
tweede helft van de 20e eeuw richtte deze zich ook op afstemming tussen organisatie en
omgeving -> externe afstemming.
Organisatie -> Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen die met
bepaalde middelen een bepaald doel proberen te bereiken.
Bedrijf -> Een bedrijf is een organisatie die goederen of diensten voortbrengt. Het wordt veel
gebruikt voor technische organisaties (zowel profit als non-profit).
Onderneming -> Een onderneming is een grote, zelfstandige arbeidsorganisatie die winst
moet kunnen realiseren om te kunnen overleven. Een onderneming kan uit meer bedrijven
bestaan (Philips, Unilever).
Instelling -> Een instelling is een benaming voor een arbeidsorganisatie die we veel
tegenkomen in de non-profit sector (onderwijsinstellingen, ziekenhuizen).
Profit organisatie -> als doel winst maken. De winst is enerzijds de beloning voor de eigenaar
en anderzijds nodig voor investeringen en opvang van financiële tegenvallers.
Non-profit organisatie -> diensten leveren in het algemeen maatschappelijk belang. Het gaat
hierbij niet om winst maken. Dit kan onderverdeeld worden in organisaties die eigendom zijn
van de overheid en daar ook voor werken en in door de overheid gesubsidieerde organisaties
(not-for-profit organisaties).
Als een non-profit organisatie winst maakt, leidt dit tot vermindering van subsidies of andere
uitkeringen. De winst mag niet verdeeld worden onder de eigenaren en mag niet het doel
zijn van de organisatie.
Privatisering is het geval dat de overheid organisaties afstoot en deze organisaties zelf
verantwoordelijk zijn voor de kosten en opbrengsten.
Indeling van arbeidsorganisaties naar aard en wijze van productie:
- Primaire sector: gericht op voorzien in dagelijkse levensbehoeften als eten en
drinken. Deze sector brengt natuurproducten voort (landbouw, veeteelt, visserij,
mijnbouw).
- Secundaire sector: industriële bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de verwerking
van grondstoffen tot producten (metaalindustrie, levensmiddelenindustrie,
chemische industrie).
- Tertiaire sector: persoonlijke en zakelijke dienstverleners -> commerciële diensten
(detailhandel, garagebedrijven, transportbedrijven, adviesbureaus,
advocatenkantoren).
- Quartaire sector: dienstverlening door (semi-)overheid op non-profitbasis
(gezondheidszorg, onderwijs, politie).
,Historische ontwikkeling
Wetenschappelijke bedrijfsvoering ->
Begin van de 20e eeuw hielt de Amerikaan Frederick W. Taylor zich bezig met oplossingen
voor technische productieproblemen. De werksfeer moest verbeterd worden en loon werd
gezien als belangrijkste motiverende factor. Hij streefde ernaar objectieve productienormen
te stellen aan de hand waarvan men prestaties kon beoordelen. Hij ontwierp de functionele
organisatie. Ook wordt Taylor beschouwd als de grondlegger van de wetenschappelijke
bedrijfsvoering (scientific management).
Algemene managementtheorie ->
De Franse mijningenieur Henri Fayol had als uitgangspunt de organisatie als geheel. Hij vroeg
zich af hoe je een organisatie van bovenaf het beste kon leiden. Weinig aandacht aan
uitvoerende arbeid en werkomstandigheden. Hij ontwikkelde richtlijnen om de organisatie
als geheel vorm te geven. Zijn bekendste richtlijnen; de 5 essentiële elementen van
leidinggeven: vooruitzien en plannen, organiseren, eenheid van bevel, coördineren en
controleren.
Fayol introduceerde ook het begrip lijnorganisatie.
Fayol en Taylor zijn de grondleggers van de Klassieke School:
- Een bedrijf wordt beschouwd als een machine, waarvan alle radartjes in elkaar
moeten passen. Men probeert zoveel mogelijk voor de medewerkers te regelen in de
vorm van procedures en instructies.
- Het doel van de organisatie staat voorop; de belangen van de werknemers zijn
daarvan afgeleid.
- Medewerkers worden gezien als rationele wezens, die werken voor geld. Presteren zij
meer, dan krijgen zij beter betaald.
Human relations beweging ->
Elton Mayo, een Amerikaanse socioloog, hield zich meer bezig met factoren die prestaties
van werknemers beïnvloedden. Zijn Hawthorne-onderzoek bracht verandering in de
wetenschappelijke bedrijfsvoering door aan te tonen dat er geen verband bestond tussen
technische beïnvloeding van arbeidsomstandigheden en prestaties. Aandacht voor
menselijke aspecten verhoogt de prestatie en aandacht werd ervaren als erkenning en
waardering. Deze beweging leidde later tot de ontwikkeling van hrm.
Revisionisme ->
Het revisionisme benadrukt zowel de technische als de sociale organisatie, waarbij
democratisering en humanisering van arbeid centraal staan. Blake en Mouton ontwikkelden
een model met stijlen van leidinggeven. In dit model ‘’de managerial grid’’ is aandacht voor
zowel de mens als de organisatie.
De bekendste vertegenwoordiger van het revisionisme is Rensis Likert. Hij ontwikkelde het
linking pin model waarin verschillende hiërarchische lagen in de organisatie gekoppeld
werden door een overlegvorm te creëren tussen de niveaus. Deze verbindende factor (de
linking pin) werd gevormd door een functionaris uit een groep die tevens deelneemt aan een
groep op een hoger niveau. Informatie uit zijn groep wordt naar boven doorgegeven en
informatie van boven wordt weer teruggegeven naar zijn groep.
,Hoofdstuk 2 Omgeving van de organisatie
Organisatie omgeving
Omgeving van het bedrijf -> alle invloeden van buiten het bedrijf die van belang zijn voor het
functioneren van het bedrijf, die het management niet via de hiërarchie kan beïnvloeden.
- Directe omgeving: partijen die belang hebben bij het functioneren van het bedrijf
(belanghebbenden). Ook heeft het bedrijf er belang bij op goede voet te staan met
deze belanghebbenden. Er is dus wederzijdse afhankelijkheid.
o Meso-omgeving: invloed van alle belanghebbenden.
o Micro-omgeving: invloed die managers en medewerkers hebben binnen het
bedrijf.
- Indirecte omgeving: ontwikkelingen die het bedrijf beïnvloeden, maar waarop het
management nauwelijks of geen invloed op heeft.
o Economische ontwikkelingen
o Technologische ontwikkelingen
o Sociale ontwikkelingen
o Maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke invloed op de organisatie
Vanuit de samenleving worden eisen en voorwaarden gesteld aan arbeidsorganisaties. De
verschillende soorten invloeden:
- Politieke factoren -> politieke verhoudingen tussen links en rechts,
coalitieverhoudingen in het parlement, wetgeving, opvattingen over herverdeling van
arbeid, belastingstelsel, internationale verdragen en verhoudingen.
- Economische factoren -> welvaart, inkomensverdeling, inflatie, renteontwikkelingen.
- Culturele factoren -> door de grote diversiteit aan bevolkingsgroepen met ieder hun
eigen normen en waarden. Hieronder vallen normen, waarden, voeding,
eetgewoonten, kleding en godsdienst.
- Technologische factoren -> dit vinden we terug in ontwikkelingen rond machines en
apparatuur. Die veranderingen hebben effect op productieprocessen en
organisatiebeheer, zoals automatiseringsprocessen.
- Demografische factoren -> bevolkingsomvang, leeftijdsopbouw, bevolkingsgroei en
geografische spreiding.
- Geografische factoren -> bodemgesteldheid, ligging ten opzichte van belangrijke
verbindingswegen of exportlanden.
Door de maatschappelijke ontwikkelingen hebben momenteel de volgende ontwikkelingen
invloed op organisaties:
- Participatie en democratisering: individuen en groepen strijden om grotere
zelfbeschikking en meer invloed bij beslissingen over zaken waar zij (in)direct belang
bij hebben. Ze willen meedenken, meepraten en meebeslissen.
- Opvattingen over arbeidsverdeling: het maatschappelijk denken over de betekenis
van arbeid in het menselijk bestaan verandert. Meer aandacht voor vrije tijd en verval
van traditionele man/vrouw rolpatronen.
- Sociale en economische zekerheden: veel sociale zekerheid in ons land, waardoor
hier, door economische recessie en werkloosheid, op bezuinigd wordt.
- Cultuurveranderingen: minder verzuiling -> ontzuiling. Belang van juiste opleiding
neemt steeds meer toe.
, - Belangengroepen: voortdurende wisselwerking tussen organisatie en externe partijen
(stakeholders). Voorbeelden van stakeholders: werkgeversorganisaties,
werknemersorganisaties, consumentenorganisaties, actiegroepen en overige
belangengroepen.
Tenslotte is de invloed van de overheid ook groot. De overheid treedt regulerend op in
(interne) bedrijfsaangelegenheden. De overheid stelt voorwaarden waar het bedrijf aan
moet voldoen om voor steun/subsidie in aanmerking te komen.
Vier sectoren
De primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector worden hier verder besproken aan de
hand van historische ontwikkeling en ontwikkelingen in en tussen de sectoren.
Historische ontwikkeling van de sectoren:
Vanaf het ontstaan van de mensheid heeft de mens zich beziggehouden met het voorzien in
de elementaire levensbehoeften. Hierdoor zijn de bedrijfstakken van de primaire sector
ontstaan. Na de uitvinding van de stoommachine kwam de mechanische verwerking op gang.
Dit leidde tot de omvorming van producten waarmee de secundaire sector ontstond. Deze
sector kende de grootste ontwikkeling door de komst van fabrieken. Ook leidde dit tot
ontwikkeling van company towns en verzuiling. Toen deze samenleving zich goed
ontwikkelde, ontstonden ongeveer gelijktijdig de tertiaire en quartaire sector. De tertiaire
sector ontstond toen fabrieken hun producten niet meer aan de individuele man konden en
wilden brengen. Ze verkochten aan tussenpersonen die de artikelen weer doorverkochten.
Omdat iedere tussenpersoon winst wil maken, wordt dit ook wel de commerciële
dienstverlening genoemd. De woongemeenschappen stegen en er was steeds meer behoefte
aan georganiseerde dienstverlening voor inwoners. Hierdoor ontstond de persoonlijke
dienstverlening (kappers, loodgieters). Ook is er nog zakelijke dienstverlening, waarbij het
gaat om dienstverlening van de ene organisatie aan de andere (transportbedrijven).
De quartaire sector is de sector van de overheid, de niet-commerciële dienstverlening. Deze
ontwikkelde doordat de samenleving groter en complexer werd. Er ontstond behoefte aan
regels en wetten en onderwijs moest afgestemd worden op de behoefte van de sectoren en
maatschappelijke behoeften. Er was behoefte aan goede infrastructuur en meer aandacht
voor welzijn en gezondheid van de bevolking.
Ontwikkelingen tussen de sectoren:
In de primaire en secundaire sector neemt de werkgelegenheid sinds enige tijd af door
automatisering en mechanisering van productieprocessen, en door economische invloeden
zoals afspraken in de agrarische sector.
In de secundaire en tertiaire sector zien we de ontwikkeling dat veel bedrijven zich toeleggen
op het eigen primaire proces, de kernactiviteiten. Hierdoor worden werkzaamheden als
schoonmaak, onderhoud en marktonderzoek uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven
hiervoor.
Hierdoor ligt er een zwaarder accent op de tertiaire sector. Ook verschuiven enkele instanties
van de quartaire naar de tertiaire sector door financieel zelfstandig te worden.
Hoofdstuk 1 Organisatietheorieën
Tot aan het eind van de 19e eeuw waren er geen grote arbeidsorganisaties. Ambachtslieden
werkten als zelfstandige met soms een klein aantal knechten. De uitvinding van de
stoommachine leidde tot het ontstaan van grote organisaties. Deze machines verschaften
veel mechanische energie en het thuiswerk werd vervangen door fabriekswerk met
massaproductie. Zo werd de ontwikkeling in organisatiekundig denken in gang gezet. Eerst
richtte deze zich op afstemming binnen de organisatie -> interne afstemming. Maar sinds de
tweede helft van de 20e eeuw richtte deze zich ook op afstemming tussen organisatie en
omgeving -> externe afstemming.
Organisatie -> Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen die met
bepaalde middelen een bepaald doel proberen te bereiken.
Bedrijf -> Een bedrijf is een organisatie die goederen of diensten voortbrengt. Het wordt veel
gebruikt voor technische organisaties (zowel profit als non-profit).
Onderneming -> Een onderneming is een grote, zelfstandige arbeidsorganisatie die winst
moet kunnen realiseren om te kunnen overleven. Een onderneming kan uit meer bedrijven
bestaan (Philips, Unilever).
Instelling -> Een instelling is een benaming voor een arbeidsorganisatie die we veel
tegenkomen in de non-profit sector (onderwijsinstellingen, ziekenhuizen).
Profit organisatie -> als doel winst maken. De winst is enerzijds de beloning voor de eigenaar
en anderzijds nodig voor investeringen en opvang van financiële tegenvallers.
Non-profit organisatie -> diensten leveren in het algemeen maatschappelijk belang. Het gaat
hierbij niet om winst maken. Dit kan onderverdeeld worden in organisaties die eigendom zijn
van de overheid en daar ook voor werken en in door de overheid gesubsidieerde organisaties
(not-for-profit organisaties).
Als een non-profit organisatie winst maakt, leidt dit tot vermindering van subsidies of andere
uitkeringen. De winst mag niet verdeeld worden onder de eigenaren en mag niet het doel
zijn van de organisatie.
Privatisering is het geval dat de overheid organisaties afstoot en deze organisaties zelf
verantwoordelijk zijn voor de kosten en opbrengsten.
Indeling van arbeidsorganisaties naar aard en wijze van productie:
- Primaire sector: gericht op voorzien in dagelijkse levensbehoeften als eten en
drinken. Deze sector brengt natuurproducten voort (landbouw, veeteelt, visserij,
mijnbouw).
- Secundaire sector: industriële bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de verwerking
van grondstoffen tot producten (metaalindustrie, levensmiddelenindustrie,
chemische industrie).
- Tertiaire sector: persoonlijke en zakelijke dienstverleners -> commerciële diensten
(detailhandel, garagebedrijven, transportbedrijven, adviesbureaus,
advocatenkantoren).
- Quartaire sector: dienstverlening door (semi-)overheid op non-profitbasis
(gezondheidszorg, onderwijs, politie).
,Historische ontwikkeling
Wetenschappelijke bedrijfsvoering ->
Begin van de 20e eeuw hielt de Amerikaan Frederick W. Taylor zich bezig met oplossingen
voor technische productieproblemen. De werksfeer moest verbeterd worden en loon werd
gezien als belangrijkste motiverende factor. Hij streefde ernaar objectieve productienormen
te stellen aan de hand waarvan men prestaties kon beoordelen. Hij ontwierp de functionele
organisatie. Ook wordt Taylor beschouwd als de grondlegger van de wetenschappelijke
bedrijfsvoering (scientific management).
Algemene managementtheorie ->
De Franse mijningenieur Henri Fayol had als uitgangspunt de organisatie als geheel. Hij vroeg
zich af hoe je een organisatie van bovenaf het beste kon leiden. Weinig aandacht aan
uitvoerende arbeid en werkomstandigheden. Hij ontwikkelde richtlijnen om de organisatie
als geheel vorm te geven. Zijn bekendste richtlijnen; de 5 essentiële elementen van
leidinggeven: vooruitzien en plannen, organiseren, eenheid van bevel, coördineren en
controleren.
Fayol introduceerde ook het begrip lijnorganisatie.
Fayol en Taylor zijn de grondleggers van de Klassieke School:
- Een bedrijf wordt beschouwd als een machine, waarvan alle radartjes in elkaar
moeten passen. Men probeert zoveel mogelijk voor de medewerkers te regelen in de
vorm van procedures en instructies.
- Het doel van de organisatie staat voorop; de belangen van de werknemers zijn
daarvan afgeleid.
- Medewerkers worden gezien als rationele wezens, die werken voor geld. Presteren zij
meer, dan krijgen zij beter betaald.
Human relations beweging ->
Elton Mayo, een Amerikaanse socioloog, hield zich meer bezig met factoren die prestaties
van werknemers beïnvloedden. Zijn Hawthorne-onderzoek bracht verandering in de
wetenschappelijke bedrijfsvoering door aan te tonen dat er geen verband bestond tussen
technische beïnvloeding van arbeidsomstandigheden en prestaties. Aandacht voor
menselijke aspecten verhoogt de prestatie en aandacht werd ervaren als erkenning en
waardering. Deze beweging leidde later tot de ontwikkeling van hrm.
Revisionisme ->
Het revisionisme benadrukt zowel de technische als de sociale organisatie, waarbij
democratisering en humanisering van arbeid centraal staan. Blake en Mouton ontwikkelden
een model met stijlen van leidinggeven. In dit model ‘’de managerial grid’’ is aandacht voor
zowel de mens als de organisatie.
De bekendste vertegenwoordiger van het revisionisme is Rensis Likert. Hij ontwikkelde het
linking pin model waarin verschillende hiërarchische lagen in de organisatie gekoppeld
werden door een overlegvorm te creëren tussen de niveaus. Deze verbindende factor (de
linking pin) werd gevormd door een functionaris uit een groep die tevens deelneemt aan een
groep op een hoger niveau. Informatie uit zijn groep wordt naar boven doorgegeven en
informatie van boven wordt weer teruggegeven naar zijn groep.
,Hoofdstuk 2 Omgeving van de organisatie
Organisatie omgeving
Omgeving van het bedrijf -> alle invloeden van buiten het bedrijf die van belang zijn voor het
functioneren van het bedrijf, die het management niet via de hiërarchie kan beïnvloeden.
- Directe omgeving: partijen die belang hebben bij het functioneren van het bedrijf
(belanghebbenden). Ook heeft het bedrijf er belang bij op goede voet te staan met
deze belanghebbenden. Er is dus wederzijdse afhankelijkheid.
o Meso-omgeving: invloed van alle belanghebbenden.
o Micro-omgeving: invloed die managers en medewerkers hebben binnen het
bedrijf.
- Indirecte omgeving: ontwikkelingen die het bedrijf beïnvloeden, maar waarop het
management nauwelijks of geen invloed op heeft.
o Economische ontwikkelingen
o Technologische ontwikkelingen
o Sociale ontwikkelingen
o Maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke invloed op de organisatie
Vanuit de samenleving worden eisen en voorwaarden gesteld aan arbeidsorganisaties. De
verschillende soorten invloeden:
- Politieke factoren -> politieke verhoudingen tussen links en rechts,
coalitieverhoudingen in het parlement, wetgeving, opvattingen over herverdeling van
arbeid, belastingstelsel, internationale verdragen en verhoudingen.
- Economische factoren -> welvaart, inkomensverdeling, inflatie, renteontwikkelingen.
- Culturele factoren -> door de grote diversiteit aan bevolkingsgroepen met ieder hun
eigen normen en waarden. Hieronder vallen normen, waarden, voeding,
eetgewoonten, kleding en godsdienst.
- Technologische factoren -> dit vinden we terug in ontwikkelingen rond machines en
apparatuur. Die veranderingen hebben effect op productieprocessen en
organisatiebeheer, zoals automatiseringsprocessen.
- Demografische factoren -> bevolkingsomvang, leeftijdsopbouw, bevolkingsgroei en
geografische spreiding.
- Geografische factoren -> bodemgesteldheid, ligging ten opzichte van belangrijke
verbindingswegen of exportlanden.
Door de maatschappelijke ontwikkelingen hebben momenteel de volgende ontwikkelingen
invloed op organisaties:
- Participatie en democratisering: individuen en groepen strijden om grotere
zelfbeschikking en meer invloed bij beslissingen over zaken waar zij (in)direct belang
bij hebben. Ze willen meedenken, meepraten en meebeslissen.
- Opvattingen over arbeidsverdeling: het maatschappelijk denken over de betekenis
van arbeid in het menselijk bestaan verandert. Meer aandacht voor vrije tijd en verval
van traditionele man/vrouw rolpatronen.
- Sociale en economische zekerheden: veel sociale zekerheid in ons land, waardoor
hier, door economische recessie en werkloosheid, op bezuinigd wordt.
- Cultuurveranderingen: minder verzuiling -> ontzuiling. Belang van juiste opleiding
neemt steeds meer toe.
, - Belangengroepen: voortdurende wisselwerking tussen organisatie en externe partijen
(stakeholders). Voorbeelden van stakeholders: werkgeversorganisaties,
werknemersorganisaties, consumentenorganisaties, actiegroepen en overige
belangengroepen.
Tenslotte is de invloed van de overheid ook groot. De overheid treedt regulerend op in
(interne) bedrijfsaangelegenheden. De overheid stelt voorwaarden waar het bedrijf aan
moet voldoen om voor steun/subsidie in aanmerking te komen.
Vier sectoren
De primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector worden hier verder besproken aan de
hand van historische ontwikkeling en ontwikkelingen in en tussen de sectoren.
Historische ontwikkeling van de sectoren:
Vanaf het ontstaan van de mensheid heeft de mens zich beziggehouden met het voorzien in
de elementaire levensbehoeften. Hierdoor zijn de bedrijfstakken van de primaire sector
ontstaan. Na de uitvinding van de stoommachine kwam de mechanische verwerking op gang.
Dit leidde tot de omvorming van producten waarmee de secundaire sector ontstond. Deze
sector kende de grootste ontwikkeling door de komst van fabrieken. Ook leidde dit tot
ontwikkeling van company towns en verzuiling. Toen deze samenleving zich goed
ontwikkelde, ontstonden ongeveer gelijktijdig de tertiaire en quartaire sector. De tertiaire
sector ontstond toen fabrieken hun producten niet meer aan de individuele man konden en
wilden brengen. Ze verkochten aan tussenpersonen die de artikelen weer doorverkochten.
Omdat iedere tussenpersoon winst wil maken, wordt dit ook wel de commerciële
dienstverlening genoemd. De woongemeenschappen stegen en er was steeds meer behoefte
aan georganiseerde dienstverlening voor inwoners. Hierdoor ontstond de persoonlijke
dienstverlening (kappers, loodgieters). Ook is er nog zakelijke dienstverlening, waarbij het
gaat om dienstverlening van de ene organisatie aan de andere (transportbedrijven).
De quartaire sector is de sector van de overheid, de niet-commerciële dienstverlening. Deze
ontwikkelde doordat de samenleving groter en complexer werd. Er ontstond behoefte aan
regels en wetten en onderwijs moest afgestemd worden op de behoefte van de sectoren en
maatschappelijke behoeften. Er was behoefte aan goede infrastructuur en meer aandacht
voor welzijn en gezondheid van de bevolking.
Ontwikkelingen tussen de sectoren:
In de primaire en secundaire sector neemt de werkgelegenheid sinds enige tijd af door
automatisering en mechanisering van productieprocessen, en door economische invloeden
zoals afspraken in de agrarische sector.
In de secundaire en tertiaire sector zien we de ontwikkeling dat veel bedrijven zich toeleggen
op het eigen primaire proces, de kernactiviteiten. Hierdoor worden werkzaamheden als
schoonmaak, onderhoud en marktonderzoek uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven
hiervoor.
Hierdoor ligt er een zwaarder accent op de tertiaire sector. Ook verschuiven enkele instanties
van de quartaire naar de tertiaire sector door financieel zelfstandig te worden.