Spijsverteringsstelsel
Functie
Het spijsverteringsstelsel zorgt voor de opname van voedingsstoffen uit voedsel en
drank in het bloed. Deze voedingsstoffen worden gebruikt als energiebron,
bouwstoffen of regelstoffen. Het systeem verwerkt voedsel via: opname, mechanische
verkleining (kauwen), chemische vertering (enzymen), transport (peristaltiek = knijpende
bewegingen van de darmspieren), resorptie (opname) en uitscheiding (ontlasting).
Voedingsstoffen
• Koolhydraten (suikers): belangrijkste energiebron.
o Monosachariden: enkelvoudige suikers (glucose = druivensuiker, fructose
= vruchtensuiker).
o Disachariden: dubbele suikers (sacharose = tafelsuiker, lactose =
melksuiker).
o Polysachariden: zetmeel (planten), glycogeen (opslagvorm bij dieren),
cellulose (vezel, niet verteerbaar voor de mens).
o Afbraak → tot monosachariden → via actief transport naar bloed.
• Lipiden (vetten): energie, bouwstenen celmembranen, hormonen.
o Bestaan uit triglyceriden (glycerol + 3 vetzuren).
o Verzadigde vetzuren (geen dubbele bindingen, vaak dierlijk vet) vs.
onverzadigde vetzuren (wel dubbele bindingen, plantaardig vet, gezonder).
o Fosfolipiden (bouw van celmembranen), steroïden (cholesterol,
geslachtshormonen).
o Afbraak → glycerol + vetzuren. Kleine vetzuren rechtstreeks naar bloed,
grote verpakt in chylomicronen → via lymfe naar bloed.
• Eiwitten: opgebouwd uit aminozuren.
o Nodig voor spieren, enzymen, hormonen.
o Afbraak → polypeptiden → aminozuren → via actief transport in bloed.
o Mineralen: zouten (calcium, natrium, kalium) en spoorelementen (ijzer,
jodium, zink).
• Vitaminen:
o Wateroplosbaar (B, C) → rechtstreeks in bloed.
o Vetoplosbaar (A, D, E, K) → opgenomen met vetten.
o Vitamine D en K kan het lichaam zelf vormen.
• Water: ± 60% van lichaam, functies: transport, oplosmiddel,
temperatuurregeling.
1
, Bouw spijsverteringskanaal
Vier lagen:
Mucosa (slijmvlies): afscheiding slijm en enzymen, bescherming.
Submucosa: bindweefsel met bloedvaten en zenuwen.
Spierlaag: circulaire en longitudinale spieren → peristaltiek.
Serosa: buitenste laag (buikvlies).
Organen
Mond
Functies: kauwen, vermengen met speeksel, slikken, proeven.
❖ Speekselklieren: parotis (oor), submandibularis (onderkaak), sublingualis (onder
tong).
❖ Speeksel: slijm + enzym amylase (start vertering koolhydraten).
❖ Tong: proeven, voedsel bewegen.
❖ Gebit: mechanische verkleining.
Keelholte en slokdarm
❖ Transport via peristaltiek.
Sluitspieren:
❖ Bovenste slokdarmsfincter → opent bij slikken.
❖ Onderste slokdarmsfincter → voorkomt terugvloeien maaginhoud.
Maag
❖ Functies: opslag, kneden, mengen met maagsap → chymus (zure spijsbrij).
❖ Maagsap: water + zoutzuur (HCl → doodt bacteriën) + pepsinogeen (wordt
pepsine, eiwitafbraak).
❖ Sluitspieren: cardia (slokdarm/maag), pylorus (maag/dunne darm).
2
Functie
Het spijsverteringsstelsel zorgt voor de opname van voedingsstoffen uit voedsel en
drank in het bloed. Deze voedingsstoffen worden gebruikt als energiebron,
bouwstoffen of regelstoffen. Het systeem verwerkt voedsel via: opname, mechanische
verkleining (kauwen), chemische vertering (enzymen), transport (peristaltiek = knijpende
bewegingen van de darmspieren), resorptie (opname) en uitscheiding (ontlasting).
Voedingsstoffen
• Koolhydraten (suikers): belangrijkste energiebron.
o Monosachariden: enkelvoudige suikers (glucose = druivensuiker, fructose
= vruchtensuiker).
o Disachariden: dubbele suikers (sacharose = tafelsuiker, lactose =
melksuiker).
o Polysachariden: zetmeel (planten), glycogeen (opslagvorm bij dieren),
cellulose (vezel, niet verteerbaar voor de mens).
o Afbraak → tot monosachariden → via actief transport naar bloed.
• Lipiden (vetten): energie, bouwstenen celmembranen, hormonen.
o Bestaan uit triglyceriden (glycerol + 3 vetzuren).
o Verzadigde vetzuren (geen dubbele bindingen, vaak dierlijk vet) vs.
onverzadigde vetzuren (wel dubbele bindingen, plantaardig vet, gezonder).
o Fosfolipiden (bouw van celmembranen), steroïden (cholesterol,
geslachtshormonen).
o Afbraak → glycerol + vetzuren. Kleine vetzuren rechtstreeks naar bloed,
grote verpakt in chylomicronen → via lymfe naar bloed.
• Eiwitten: opgebouwd uit aminozuren.
o Nodig voor spieren, enzymen, hormonen.
o Afbraak → polypeptiden → aminozuren → via actief transport in bloed.
o Mineralen: zouten (calcium, natrium, kalium) en spoorelementen (ijzer,
jodium, zink).
• Vitaminen:
o Wateroplosbaar (B, C) → rechtstreeks in bloed.
o Vetoplosbaar (A, D, E, K) → opgenomen met vetten.
o Vitamine D en K kan het lichaam zelf vormen.
• Water: ± 60% van lichaam, functies: transport, oplosmiddel,
temperatuurregeling.
1
, Bouw spijsverteringskanaal
Vier lagen:
Mucosa (slijmvlies): afscheiding slijm en enzymen, bescherming.
Submucosa: bindweefsel met bloedvaten en zenuwen.
Spierlaag: circulaire en longitudinale spieren → peristaltiek.
Serosa: buitenste laag (buikvlies).
Organen
Mond
Functies: kauwen, vermengen met speeksel, slikken, proeven.
❖ Speekselklieren: parotis (oor), submandibularis (onderkaak), sublingualis (onder
tong).
❖ Speeksel: slijm + enzym amylase (start vertering koolhydraten).
❖ Tong: proeven, voedsel bewegen.
❖ Gebit: mechanische verkleining.
Keelholte en slokdarm
❖ Transport via peristaltiek.
Sluitspieren:
❖ Bovenste slokdarmsfincter → opent bij slikken.
❖ Onderste slokdarmsfincter → voorkomt terugvloeien maaginhoud.
Maag
❖ Functies: opslag, kneden, mengen met maagsap → chymus (zure spijsbrij).
❖ Maagsap: water + zoutzuur (HCl → doodt bacteriën) + pepsinogeen (wordt
pepsine, eiwitafbraak).
❖ Sluitspieren: cardia (slokdarm/maag), pylorus (maag/dunne darm).
2