Introductie in de psychologie
Perspectieven in de psychologie
- Biologisch perspectief: het geheugen is een functie van neurale netwerken en
chemische processen. Relatie tussen gedrag en biologische processen.
o Fysiologisch: verband tussen gedrag en activiteit van het brein en andere
organen. Hormonen beïnvloeden het brein en de route van brein naar spier.
o Ontogenetisch – betrekking op ontwikkeling van het individu. Invloeden van
genen, voeding en ervaringen.
o Evolutionair – gebaseerd op de evolutionaire geschiedenis van een soort.
Kijkend naar overeenkomst gedrag tussen soorten die op elkaar lijken.
o Functioneel – waarom een structuur of gedrag zo is geëvolueerd. Door te
kijken wat het voordeel van een bepaalde aanpassing met zich meebrengt.
- Cognitieve psychologen: hoe informatie wordt gecodeerd, opgeslagen en opgehaald
en hoe verschillende soorten geheugen functioneren.
- Klinisch-psychologisch perspectief: kijkt naar geheugenstoornissen en hoe deze
verband houden met psychische aandoeningen.
- Behavioristische benadering: richt zich alleen op observeerbaar gedrag en de externe
factoren die dit gedrag beïnvloeden.
Emotie – heeft invloed op het autonome zenuwstelsel. Zo kan je een emotionele reactie
meten. Zweten, tranen
Helmholtz: reactietijd afhankelijk van de lengte van de zenuwbaan die het signaal moet
afleggen.
Change blindness: een verandering in een visuele stimulus en de waarnemer merkt het niet.
Mentale processen infereren: linken aan kwantificeerbare eigenschappen. Zo kun je deze
processen meten.
Nature versus nurture
Nature betreft je genen. Nurture betreft het leren van omgevingsinvloeden. Fout: nature is
biologisch en nurture is psychologisch.
,Klassiek conditioneren – relatie tussen een stimulus en daaropvolgende respons.
Een stimulus (S), fout in plaatje let op, wordt gevolgd door een ongeconditioneerde stimulus
(UCS) wat leidt tot een ongeconditioneerde response (UCR). Na een aantal keer wordt de
stimulus een geconditioneerde stimulus wat leidt tot een geconditioneerde response.
Een bel wordt gevolgd door een stuk vlees, wat leidt tot kwijlen. Na een aantal keer zal de
hond al kwijlen na het horen van de bel.
• Pavlov
Operant of instrumenteel conditioneren - relatie tussen gedrag en daaropvolgende stimulus.
Er moet eerst bepaald gedrag worden getoond, voordat de response komt. Bij klassiek komt
de response sowieso, maar leert een individu dat het komt.
- Reinforcement (beloning): zorgt dat het gedrag herhaald wordt.
- Punishment (straf): zorgt dat het gedrag niet herhaald wordt.
Geef elke keer een chocolade als iemand stil is. Volgende keer is diegene stil, want het leidt
tot iets positiefs.
• Skinner, Thorndike
,Genen
Alle eigenschappen die op een X-chromosoom liggen noemen we seks-linked
(geslachtschromosomen). Dit resulteert in verschil in overerving van bepaalde
eigenschappen tussen man en vrouw.
Seks-limited genen komen op autosomale chromosomen voor. Deze komen verschillend tot
expressie tussen man en vrouw, wat resulteert in o.a. de verschillende bouw. Beide
geslachten hebben deze genen dus.
Epigenetica: ervaringen hebben blijkbaar wel een bepaalde invloed op de genen, namelijk op
de expressie. Methylering vermindert de expressie en acethylering verhoogt de expressie
juist.
Vb. fruitvlieg – Wanneer een fruitvlieg een ‘blauwtje loopt’ bij een vrouwtje bindt een enzym
een methylgroep aan het DNA voor het startcodon waardoor het DNA niet meer kan worden
afgelezen en de vlieg dus minder snel weer een ander vouwtje wil versieren.
Door evolutie treedt er verandering op in kenmerken van een soort over generaties, waarbij
willekeurige mutaties (erfelijke verandering in het DNA) van belang zijn. Individuen met
bepaalde genen/aanpassingen hebben een grotere voortplantingskans (fitness) en zo
worden hun genen meer doorgegeven aan de volgende generatie. Ook wel ‘survival of the
fittest’. Reproductieve isolatie en verschillen in omgeving zorgt hierbij voor de vorming van
soorten. Door te kijken naar gemeenschappelijk voorouders zien we hoe ons brein scheelt
van andere zoogdieren.
Genen
De meeste verbanden tussen genen en gedrag zijn zwak. Dat komt omdat omgevingsfactoren
een grote invloed hebben. Soms hebben genen wel een sterk verband met gedrag.
Door het bestuderen van eeneiige tweelingen en geadopteerde kinderen kunnen invloeden
van genen en omgevingsfactoren op het gedrag worden verklaard. Bij adoptiekinderen wordt
gekeken naar overeenkomende eigenschappen van kinderen met hun biologische ouders,
ondanks de andere opvoeding.
Ontwikkeling van het brein
1. Proliferatie: produceren van nieuwe cellen. Stamcellen blijven op hun plek en delen
zich verder.
2. Primitieve cellen migreren naar andere delen van het zenuwstelsel.
3. Een cel differentieert zich in een neuron. Synaptogenese begint voor de geboorte,
maar gebeurt ook wanneer neuronen oude synapsen wegdoen en nieuwe vormen.
Het is een langzaam proces.
4. Myelinatie: gaat lang na geboorte door en wordt versterkt door het leren van nieuwe
motorische vaardigheden.
Een volwassen brein maakt nauwelijks nieuwe neuronen aan.
Door een weg van chemische gradiënten vindt een axon de plek waar hij naartoe moet. Dit is
niet een perfect accuraat proces. Elk axon vormt synapsen naar veel cellen in ongeveer de
juiste locatie. De poststynaptische cel versterkt de juiste synaps en elimineert de andere.
, Neurale darwinisme: in de ontwikkeling van het zenuwstelsel beginnen we met meer
neuronen en synapsen dan dat we kunnen houden. Door een selectieproces behouden we
bepaalde synapsen. De meest succesvolle combinaties overleven.
• Verschil met evolutie darwinisme: evolutie is het gevolg van willekeurige
veranderingen, bij neuronen sturen axonen de synapsen wel ongeveer een bepaalde
richting in.
Een spier levert het eiwit nerve growth factor (NGF) aan een synaps, wat zorgt voor de
overleving en groei van het axon. Een axon die NGF niet krijgt doet de cel aan
geprogrammeerde celdood (apoptose). NGF is een neurotrofine: een chemicaal die de
ontwikkeling en overleving van neuronen promoot.
De centrale structuur van een dendriet blijft stabiel na adolescentie, maar de vertakkingen
blijven nog redelijk flexibel.
Een verrijkte omgeving zorgt voor meer activiteit. Dit versterkt de groei van axonen en
dendrieten (weinig bewijs voor mensen)
Doof of blind zijn vanaf geboorte zorgt voor veranderingen in de hersenanatomie. Hetzelfde
geldt voor muziektraining op lange termijn. Andere ervaringen kunnen ook het brein op
bepaalde manieren beïnvloeden.
Focale hand dystonie: wanneer het los bewegen van één vinger zonder het bewegen van
een andere vinger moeilijk wordt. Dit is het gevolg van verandering in de somatosensorische
cortex. Er is dus ‘te hard’ getraind.
Hersenontwikkeling m.b.t. ontwikkeling van gedrag.
De prefrontale cortex is minder ontwikkeld in het adolescente brein dan het volwassen brein.
Deze is onder andere verantwoordelijk voor het tegenhouden van impulsief gedrag. Een
betere verklaring voor het verschil in gedrag bij tieners is echter dat de hersenreactie op
beloningen versterkt tijdens de tienerjaren.