📚 Grondslagen van het recht – Tentamen 1
Week 1
🎯 Leerdoel 1: Complexiteit van de vraag “Wat is recht?”
Vraag: Waarom is de vraag “Wat is recht?” zo lastig te
beantwoorden?
Antwoord:
Er is geen universeel geldige definitie van recht.
Juristen, filosofen, rechters en beleidsmakers leggen
allemaal andere accenten.
Recht raakt meerdere dimensies: orde, rechtvaardigheid,
rechtszekerheid, fundamentele waarden.
Het is zowel een systeem van regels (positief recht) als
een ideaal (rechtvaardigheid).
👉 Tentamentip: Als deze vraag komt, benoem minstens 3
perspectieven (juridisch, filosofisch, praktisch) en leg uit dat het
antwoord afhangt van het denkkader.
Vraag: Welke functies vervult recht?
Antwoord:
1. Orde en voorspelbaarheid – voorkomt chaos, biedt kaders.
2. Rechtszekerheid – burgers weten waar ze aan toe zijn.
3. Rechtvaardigheid – verdeling van rechten/plichten moet fair
zijn.
4. Bescherming van fundamentele rechten – vrijheden,
mensenrechten, gelijkheidsbeginsel.
Extra:
Instrumentele functie → recht als middel om beleid te voeren
(bv. milieuwetgeving).
Normatieve functie → recht belichaamt waarden en normen
(bv. discriminatieverbod).
,Vraag: Wat leren buikpijndossiers (zoals de Toeslagenaffaire) ons?
Antwoord:
Strikte wetstoepassing kan leiden tot grove
onrechtvaardigheid.
Rechters, uitvoeringsinstanties en wetgever verwezen te
veel naar “de wet is duidelijk”.
Laat zien dat recht niet alleen regels is, maar ook
interpretatie, beginselen (proportionaliteit, zorgvuldigheid)
en waarden.
Het benadrukt de noodzaak van responsief recht: recht moet
zich aanpassen aan maatschappelijke behoeften en
rechtvaardigheid.
👉 Voorbeeldvragen: “Wat laat de Toeslagenaffaire zien over de
spanning tussen positivisme en natuurrecht?”
Vraag: Welke rechtstheoretische benaderingen zijn er?
Antwoord:
Positivisme: recht = wet. Geldigheid hangt af van procedure,
niet inhoud.
Natuurrecht: recht ontleent geldigheid aan rechtvaardigheid
en universele waarden.
Responsief recht (Nonet & Selznick): recht moet inspelen op
maatschappelijke behoeften.
Combinaties: modern recht zoekt balans (bv. HR kijkt naar
tekst én beginselen).
Extra:
Hart (positivisme 2.0): onderscheid primaire regels
(rechten/plichten) en secundaire regels (regels over
erkenning, wijziging, rechtspraak).
Radbruch (na WOII): extreem onrechtvaardig recht is geen
recht → grens aan positivisme.
🎯 Leerdoel 2: Publiekrecht en privaatrecht
, Vraag: Wat is het verschil tussen publiek- en privaatrecht?
Antwoord:
Publiekrecht: regelt verhouding overheid ↔ burger; overheid
handelt hiërarchisch en kan eenzijdig besluiten nemen.
Privaatrecht: regelt verhouding burger ↔ burger; partijen
staan gelijkwaardig tegenover elkaar.
Voorbeelden:
Publiekrecht: staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht.
Privaatrecht: huwelijksrecht, koopovereenkomst, erfrecht.
Schema:
Publiekrecht → algemeen belang, dwang,
strafvervolging/bestuursdwang.
Privaatrecht → bijzonder belang, nakoming,
schadevergoeding, ontbinding.
Grijs gebied:
Arbeidsrecht: privaat (contract) én publiek (bescherming
werknemer).
Huurrecht: civielrechtelijk contract, maar met dwingende
beschermingsregels.
🎯 Leerdoel 3: Formeel en materieel recht
Vraag: Wat is materieel recht?
Antwoord: Regels die bepalen welke rechten en plichten burgers
hebben (inhoud).
Voorbeelden: eigendomsrecht, strafbaarstelling diefstal (art.
310 Sr), grondrechten.
Vraag: Wat is formeel recht?
Antwoord: Regels die bepalen hoe materieel recht wordt
gehandhaafd (procesregels).
Voorbeelden: burgerlijk procesrecht, bewijsrecht,
strafvordering.
Extra uitleg:
Formeel recht maakt materieel recht effectief → zonder
procesrecht kan eigendom niet worden afgedwongen.
Week 1
🎯 Leerdoel 1: Complexiteit van de vraag “Wat is recht?”
Vraag: Waarom is de vraag “Wat is recht?” zo lastig te
beantwoorden?
Antwoord:
Er is geen universeel geldige definitie van recht.
Juristen, filosofen, rechters en beleidsmakers leggen
allemaal andere accenten.
Recht raakt meerdere dimensies: orde, rechtvaardigheid,
rechtszekerheid, fundamentele waarden.
Het is zowel een systeem van regels (positief recht) als
een ideaal (rechtvaardigheid).
👉 Tentamentip: Als deze vraag komt, benoem minstens 3
perspectieven (juridisch, filosofisch, praktisch) en leg uit dat het
antwoord afhangt van het denkkader.
Vraag: Welke functies vervult recht?
Antwoord:
1. Orde en voorspelbaarheid – voorkomt chaos, biedt kaders.
2. Rechtszekerheid – burgers weten waar ze aan toe zijn.
3. Rechtvaardigheid – verdeling van rechten/plichten moet fair
zijn.
4. Bescherming van fundamentele rechten – vrijheden,
mensenrechten, gelijkheidsbeginsel.
Extra:
Instrumentele functie → recht als middel om beleid te voeren
(bv. milieuwetgeving).
Normatieve functie → recht belichaamt waarden en normen
(bv. discriminatieverbod).
,Vraag: Wat leren buikpijndossiers (zoals de Toeslagenaffaire) ons?
Antwoord:
Strikte wetstoepassing kan leiden tot grove
onrechtvaardigheid.
Rechters, uitvoeringsinstanties en wetgever verwezen te
veel naar “de wet is duidelijk”.
Laat zien dat recht niet alleen regels is, maar ook
interpretatie, beginselen (proportionaliteit, zorgvuldigheid)
en waarden.
Het benadrukt de noodzaak van responsief recht: recht moet
zich aanpassen aan maatschappelijke behoeften en
rechtvaardigheid.
👉 Voorbeeldvragen: “Wat laat de Toeslagenaffaire zien over de
spanning tussen positivisme en natuurrecht?”
Vraag: Welke rechtstheoretische benaderingen zijn er?
Antwoord:
Positivisme: recht = wet. Geldigheid hangt af van procedure,
niet inhoud.
Natuurrecht: recht ontleent geldigheid aan rechtvaardigheid
en universele waarden.
Responsief recht (Nonet & Selznick): recht moet inspelen op
maatschappelijke behoeften.
Combinaties: modern recht zoekt balans (bv. HR kijkt naar
tekst én beginselen).
Extra:
Hart (positivisme 2.0): onderscheid primaire regels
(rechten/plichten) en secundaire regels (regels over
erkenning, wijziging, rechtspraak).
Radbruch (na WOII): extreem onrechtvaardig recht is geen
recht → grens aan positivisme.
🎯 Leerdoel 2: Publiekrecht en privaatrecht
, Vraag: Wat is het verschil tussen publiek- en privaatrecht?
Antwoord:
Publiekrecht: regelt verhouding overheid ↔ burger; overheid
handelt hiërarchisch en kan eenzijdig besluiten nemen.
Privaatrecht: regelt verhouding burger ↔ burger; partijen
staan gelijkwaardig tegenover elkaar.
Voorbeelden:
Publiekrecht: staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht.
Privaatrecht: huwelijksrecht, koopovereenkomst, erfrecht.
Schema:
Publiekrecht → algemeen belang, dwang,
strafvervolging/bestuursdwang.
Privaatrecht → bijzonder belang, nakoming,
schadevergoeding, ontbinding.
Grijs gebied:
Arbeidsrecht: privaat (contract) én publiek (bescherming
werknemer).
Huurrecht: civielrechtelijk contract, maar met dwingende
beschermingsregels.
🎯 Leerdoel 3: Formeel en materieel recht
Vraag: Wat is materieel recht?
Antwoord: Regels die bepalen welke rechten en plichten burgers
hebben (inhoud).
Voorbeelden: eigendomsrecht, strafbaarstelling diefstal (art.
310 Sr), grondrechten.
Vraag: Wat is formeel recht?
Antwoord: Regels die bepalen hoe materieel recht wordt
gehandhaafd (procesregels).
Voorbeelden: burgerlijk procesrecht, bewijsrecht,
strafvordering.
Extra uitleg:
Formeel recht maakt materieel recht effectief → zonder
procesrecht kan eigendom niet worden afgedwongen.