Milieu Economie samenvatting leerstof
Werkgroep Opdrachten:
Week 1.
1. Hoe verschilt de waardetheorie van de neoklassieke economie van haar klassieke
voorgangers? (1 punt)
Klassieke economen probeerde ruilwaarde te verklaren met behulp van
vertegenwoordigde arbeid van verschillende goederen. Volgens neoklassieken is
waarde subjectief en wordt deze waarde in markt interacties getoond.
2. Het typische figuur van een deelmarkt evenwicht toont een aanbodcurve die stijgt
met de prijs. Een van de veronderstellingen die hier achter schuilt is dat er sprake is
van afnemende meeropbrengsten in het productieproces. Wat betekent deze
veronderstelling van afnemende meeropbrengsten voor de marginale kosten van
productie? (1 punt)
De veronderstelling van afnemende meeropbrengsten betekent dat men eerst de
meest productieve middelen inzet om productie te realiseren. Onder deze
veronderstelling zien we de marginale kosten van goederen toenemen met de
productie.
3. Waarom wordt een marktevenwicht waarbij vraag en aanbod functies elkaar
snijden gezien als efficiënt (en volgens welk begrip van efficiëntie)?
Dit punt wordt gezien als Pareto efficiënt omdat het bij deze verdeling niet mogelijk is
om een partij beter af te maken zonder dat een andere partij er daarbij op achteruit
gaat. Voor het verhogen van de productie is een consument niet voldoende bereid te
betalen om de producent haar marginale kosten te compenseren. Een lagere
productie is niet Pareto efficiënt omdat er sprake van een hogere betalingsbereid
dan marginale kosten van productie waardoor er surplus bestaat dat valt te verdelen
onder consument en producent.
4. Leg uit wat er volgens Barbier (2021) wordt bedoeld met relatieve schaarste? En
hoe verschilt dit begrip van schaarste van absolute schaarste?
Relatieve schaarste ziet de schaarste van een middel in relatie tot de schaarste van
andere middelen, terwijl absolute schaarste gaat over de schaarste van alle
middelen en een beperkte carrying capacity (of draagkracht) impliceert.
,5. De kritiek van Solow (1973) op Meadows et al. (1972) richt zich met name op het
ontbreken van een prijsmechanisme in de simulaties. Waarom is het ontbreken van
prijzen problematisch volgens Solow (1973). Gebruik de term ‘feedback loop’ in het
antwoord. (1punt)
Het prijsmechanisme zorgt voor een balancing feedback loop. Door schaarste neemt
de prijs van een materiaal toe, waardoor de vraag naar het materiaal afneemt.
6. Leg uit wat “the metric” en “the rule” inhouden in relatie tot distributive justice
discussies?
Metric = Het type goed waarop distributieve rechtvaardigheid van toepassing is
Rule = Een bepaling op basis waarvan een goed verdeeld dient te worden (bv.
“gelijk”, “naar
behoefte” etc.)
7. Hoe verschilt het “difference principle” van “strict egalitarian” en “luck egalitarian”
alternatieven?
Het principe van strikt egalitaire distributie vereist dat ieder een gelijke hoeveelheid
krijgt van de “metric” die te verdelen is. Geen ongelijkheid in uitkomst (uiteindelijke
verdeling) is hierbij toegestaan. Het “difference principle” stelt dat enige ongelijkheid
toelaatbaar is, mits het de positie van de meest benadeelden in de populatie
maximaliseert. (bijv. hoger loon om onaantrekkelijk werk aantrekkelijker te maken –
psychologen – waardoor de meest benadeelden in de samenleving mentale hulp
kunnen krijgen, maar er ontstaat ook enige ongelijkheid).
Het “luck egalitarian”-principe laat alleen toe dat er ongelijkheid ontstaat als gevolg
van individuele keuzes waarvoor mensen verantwoordelijk gehouden kunnen
worden. Daarentegen moet ongelijkheid als gevolg van geluk, of anderszins buiten
onze individuele controle, bestreden of gecompenseerd worden.
8. In het denken over de verdeling van schaarse natuurlijke middelen, zijn er volgens
jou goede redenen om te focussen op een bepaalde maatstaf of regel?
Bijvoorbeeld: vormt het principe van “strict egalitarianism” een te grote barrière voor
het toenemen van de algemene welvaart? Laten distributies op basis van ‘luck
egalitarianism’ of ‘sufficientarism’ te veel ongelijkheid toe? Is het beter om te
focussen op welzijn/geluk in plaats van inkomen/vermogen en goederen
(omdat de eerste het enige van waarde is, en de laatste slechts middelen daartoe?)
Of zijn “sufficientarian” en “limitarian” standaarden gemakkelijker toe te passen in
een samenleving?
, 9. Hoe hoger de gehanteerde “discount rate”, hoe lager de waardering van
milieuschade in de
toekomst in het heden. Leg de voorgaande stelling uit aan de hand van een
getallenvoorbeeld, en licht daarbij het getallenvoorbeeld toe in woorden.
• Verdisconteerde waarde = toekomstige waarde * 1/(1+r)^t
◦ 1000 * 1/(1+0.07)^100 = 1.15 euro
◦ 1000 * 1/(1+0.03)^100 = 52.03 euro
◦ 1000 * 1/(1+0.01)^100 = 369.71 euro
• Bij een discount rate van 7% heeft men slechts 1 euro over om 1000 euro schade
100 jaar in de toekomst te voorkomen, terwijl dat bij een verdisconteringsvoet van
3% of
1%, respectievelijk 52 of 370 euro zou zijn.
10. Stavins (2011, p. 83) beschrijft dat: “many nonrenewable natural resources,
which are in finite supply, have not become more scarce over time...” Hoe is het
mogelijk dat, ondanks gebruik, deze niet-hernieuwbare middelen niet schaarser zijn
geworden?
Stavins verwijst hier naar het uitblijven van een toename in relatieve schaarste
(ofwel het uitblijven van stijgende prijzen van niet-hernieuwbare bronnen);
bijvoorbeeld door technische ontwikkelingen die de uitbating goedkoper hebben
gemaakt. Het is uiteraard ook mogelijk dat er nieuwe reserves zijn gevonden d.m.v.
exploratie; indien de groei van nieuwe reserves sneller is dan de uitputting van
bestaande reserves zou men kunnen spreken van afnemende (absolute) schaarste.
Waarde theorie Neoklassieke economie houdt in dat de waarde subjectief is en
wordt bepaald door interacties op de markt. De klassieke voorgangers van de
neoklassieke economie zeiden dat de waarde van een goed te verklaren was door te
kijken naar vertegenwoordigde arbeit van verschillende goederen.
Werkgroep Opdrachten:
Week 1.
1. Hoe verschilt de waardetheorie van de neoklassieke economie van haar klassieke
voorgangers? (1 punt)
Klassieke economen probeerde ruilwaarde te verklaren met behulp van
vertegenwoordigde arbeid van verschillende goederen. Volgens neoklassieken is
waarde subjectief en wordt deze waarde in markt interacties getoond.
2. Het typische figuur van een deelmarkt evenwicht toont een aanbodcurve die stijgt
met de prijs. Een van de veronderstellingen die hier achter schuilt is dat er sprake is
van afnemende meeropbrengsten in het productieproces. Wat betekent deze
veronderstelling van afnemende meeropbrengsten voor de marginale kosten van
productie? (1 punt)
De veronderstelling van afnemende meeropbrengsten betekent dat men eerst de
meest productieve middelen inzet om productie te realiseren. Onder deze
veronderstelling zien we de marginale kosten van goederen toenemen met de
productie.
3. Waarom wordt een marktevenwicht waarbij vraag en aanbod functies elkaar
snijden gezien als efficiënt (en volgens welk begrip van efficiëntie)?
Dit punt wordt gezien als Pareto efficiënt omdat het bij deze verdeling niet mogelijk is
om een partij beter af te maken zonder dat een andere partij er daarbij op achteruit
gaat. Voor het verhogen van de productie is een consument niet voldoende bereid te
betalen om de producent haar marginale kosten te compenseren. Een lagere
productie is niet Pareto efficiënt omdat er sprake van een hogere betalingsbereid
dan marginale kosten van productie waardoor er surplus bestaat dat valt te verdelen
onder consument en producent.
4. Leg uit wat er volgens Barbier (2021) wordt bedoeld met relatieve schaarste? En
hoe verschilt dit begrip van schaarste van absolute schaarste?
Relatieve schaarste ziet de schaarste van een middel in relatie tot de schaarste van
andere middelen, terwijl absolute schaarste gaat over de schaarste van alle
middelen en een beperkte carrying capacity (of draagkracht) impliceert.
,5. De kritiek van Solow (1973) op Meadows et al. (1972) richt zich met name op het
ontbreken van een prijsmechanisme in de simulaties. Waarom is het ontbreken van
prijzen problematisch volgens Solow (1973). Gebruik de term ‘feedback loop’ in het
antwoord. (1punt)
Het prijsmechanisme zorgt voor een balancing feedback loop. Door schaarste neemt
de prijs van een materiaal toe, waardoor de vraag naar het materiaal afneemt.
6. Leg uit wat “the metric” en “the rule” inhouden in relatie tot distributive justice
discussies?
Metric = Het type goed waarop distributieve rechtvaardigheid van toepassing is
Rule = Een bepaling op basis waarvan een goed verdeeld dient te worden (bv.
“gelijk”, “naar
behoefte” etc.)
7. Hoe verschilt het “difference principle” van “strict egalitarian” en “luck egalitarian”
alternatieven?
Het principe van strikt egalitaire distributie vereist dat ieder een gelijke hoeveelheid
krijgt van de “metric” die te verdelen is. Geen ongelijkheid in uitkomst (uiteindelijke
verdeling) is hierbij toegestaan. Het “difference principle” stelt dat enige ongelijkheid
toelaatbaar is, mits het de positie van de meest benadeelden in de populatie
maximaliseert. (bijv. hoger loon om onaantrekkelijk werk aantrekkelijker te maken –
psychologen – waardoor de meest benadeelden in de samenleving mentale hulp
kunnen krijgen, maar er ontstaat ook enige ongelijkheid).
Het “luck egalitarian”-principe laat alleen toe dat er ongelijkheid ontstaat als gevolg
van individuele keuzes waarvoor mensen verantwoordelijk gehouden kunnen
worden. Daarentegen moet ongelijkheid als gevolg van geluk, of anderszins buiten
onze individuele controle, bestreden of gecompenseerd worden.
8. In het denken over de verdeling van schaarse natuurlijke middelen, zijn er volgens
jou goede redenen om te focussen op een bepaalde maatstaf of regel?
Bijvoorbeeld: vormt het principe van “strict egalitarianism” een te grote barrière voor
het toenemen van de algemene welvaart? Laten distributies op basis van ‘luck
egalitarianism’ of ‘sufficientarism’ te veel ongelijkheid toe? Is het beter om te
focussen op welzijn/geluk in plaats van inkomen/vermogen en goederen
(omdat de eerste het enige van waarde is, en de laatste slechts middelen daartoe?)
Of zijn “sufficientarian” en “limitarian” standaarden gemakkelijker toe te passen in
een samenleving?
, 9. Hoe hoger de gehanteerde “discount rate”, hoe lager de waardering van
milieuschade in de
toekomst in het heden. Leg de voorgaande stelling uit aan de hand van een
getallenvoorbeeld, en licht daarbij het getallenvoorbeeld toe in woorden.
• Verdisconteerde waarde = toekomstige waarde * 1/(1+r)^t
◦ 1000 * 1/(1+0.07)^100 = 1.15 euro
◦ 1000 * 1/(1+0.03)^100 = 52.03 euro
◦ 1000 * 1/(1+0.01)^100 = 369.71 euro
• Bij een discount rate van 7% heeft men slechts 1 euro over om 1000 euro schade
100 jaar in de toekomst te voorkomen, terwijl dat bij een verdisconteringsvoet van
3% of
1%, respectievelijk 52 of 370 euro zou zijn.
10. Stavins (2011, p. 83) beschrijft dat: “many nonrenewable natural resources,
which are in finite supply, have not become more scarce over time...” Hoe is het
mogelijk dat, ondanks gebruik, deze niet-hernieuwbare middelen niet schaarser zijn
geworden?
Stavins verwijst hier naar het uitblijven van een toename in relatieve schaarste
(ofwel het uitblijven van stijgende prijzen van niet-hernieuwbare bronnen);
bijvoorbeeld door technische ontwikkelingen die de uitbating goedkoper hebben
gemaakt. Het is uiteraard ook mogelijk dat er nieuwe reserves zijn gevonden d.m.v.
exploratie; indien de groei van nieuwe reserves sneller is dan de uitputting van
bestaande reserves zou men kunnen spreken van afnemende (absolute) schaarste.
Waarde theorie Neoklassieke economie houdt in dat de waarde subjectief is en
wordt bepaald door interacties op de markt. De klassieke voorgangers van de
neoklassieke economie zeiden dat de waarde van een goed te verklaren was door te
kijken naar vertegenwoordigde arbeit van verschillende goederen.