Wat is boekhouden?
Boekhouden is het systematisch verzamelen, registreren en verwerken van alle nanciële
verrichtingen van een onderneming. Dit is verplicht voor elke onderneming omdat:
• de scus moet kunnen controleren hoeveel belastingen je moet betalen,
• banken en investeerders willen weten hoe gezond een onderneming is,
• de ondernemer zelf inzicht nodig heeft in winst/verlies.
Dubbel boekhouden
Elke verrichting wordt altijd dubbel geboekt: één keer in debet en één keer in credit.
• Debet = waar het geld naartoe gaat (activa, kosten).
• Credit = waar het geld vandaan komt (passiva, opbrengsten).
➡ Dit zorgt voor evenwicht: debet = credit.
Balans
Een balans is een momentopname van wat een onderneming heeft en verschuldigd is.
• Activa (bezittingen):
◦ Vaste activa (lange termijn): gebouwen, machines, installaties.
◦ Vlottende activa (korte termijn): voorraad, kasgeld, klanten die nog moeten betalen.
• Passiva ( nanciering):
◦ Eigen vermogen: geld van de eigenaars (kapitaal, reserves).
◦ Vreemd vermogen: schulden (leningen, leveranciersschulden).
Resultatenrekening
Overzicht van de opbrengsten (verkopen) en kosten (lonen, huur, energie). Het saldo = winst of
verlies.
• Opbrengsten > kosten → winst.
• Kosten > opbrengsten → verlies.
BTW (Belasting op Toegevoegde Waarde)
• Ondernemingen innen BTW voor de overheid.
• Tarieven in België:
◦ 21% (standaard, bv. elektronica, kleding),
◦ 12% (bepaalde goederen, bv. margarine, restaurant),
◦ 6% (basisgoederen, bv. voeding, boeken).
➡ Ondernemer moet elk kwartaal BTW-aangifte doen en doorstorten.
Belastingen
• Personenbelasting = voor zelfstandigen of natuurlijke personen.
• Vennootschapsbelasting = voor bedrijven met rechtspersoon.
• Sociale bijdragen = bijdragen aan de RSZ voor sociale zekerheid.
Boekhoudcyclus
1. Bewijsstukken verzamelen (facturen, kassatickets, bankuittreksels).
2. Inboeken in dagboeken (aankoopdagboek, verkoopdagboek, nancieel dagboek).
3. Overzetten naar grootboek (alle rekeningen).
4. Opstellen van balans en resultatenrekening.
5. Jaarrekening neerleggen bij de Nationale Bank.
fi fi fi fi
, 2. Financieel beleid (25%)
Financieel beleid = zorgen dat een onderneming genoeg geld heeft om te blijven draaien, te
groeien en verplichtingen te betalen.
Liquiditeit
• Kan het bedrijf op korte termijn (binnen 1 jaar) schulden terugbetalen?
• Belangrijkste ratio: current ratio = vlottende activa / vlottende passiva.
◦ Hoger dan 1 → bedrijf kan schulden op korte termijn betalen.
◦ Lager dan 1 → liquiditeitsproblemen mogelijk.
Solvabiliteit
• Kan het bedrijf op lange termijn schulden a ossen?
• Berekening: eigen vermogen / totaal vermogen.
◦ Hoe hoger, hoe beter (bv. > 30%).
• Bedrijf met lage solvabiliteit = te afhankelijk van leningen.
Rentabiliteit
• Winstgevendheid: hoeveel winst maakt het bedrijf in verhouding tot het kapitaal?
• Berekening: winst / eigen vermogen of winst / totaal vermogen.
• Belangrijk voor investeerders.
Cash ow
• Verschil tussen ontvangsten en uitgaven.
• Positieve cash ow = bedrijf heeft ruimte voor investeringen of schuldena ossing.
• Negatieve cash ow = gevaar → schulden stapelen op.
Financieringsbronnen
• Eigen vermogen: inbreng van de eigenaars, reserves, winst.
• Vreemd vermogen: leningen bij bank, leverancierskrediet (uitgestelde betaling), leasing.
Budgettering
• Vooruit plannen: welke inkomsten en uitgaven verwacht je?
• Maakt controle mogelijk: wat je plande vs. wat er echt gebeurt.
Investeringsanalyse
• Terugverdientijd: hoelang duurt het voor de investering zichzelf terugbetaalt.
• Netto-contante waarde (NCW): waarde van toekomstige inkomsten min kosten,
omgerekend naar vandaag.
• Bedrijven kiezen investeringen met positieve NCW.
fl flfl fl fl