(1050-1700)
Paragraaf 1: Opkomst stedelijke burgerij
Veranderingen 11de eeuw in Europa na een agrarische cultuur:
- Landbouw veranderde
o Bebouwen van bos en heide
o Droogleggen van gebieden d.m.v. windmolens
o Verbetering landbouwwerktuigen
o Invoering drieslagstelsel
Betere landbouw → bevolkingsgroei → meer bakkers etc. nodig
- Opbloeiende handel en groeiende nijverheid
Niet iedereen was meer nodig op het platteland en daarom trokken ambachtslieden naar de stad.
Er kwam lokale en internationale handel, omdat nodige grondstoffen verhandeld werden d.m.v.
verbeterde transport. Jaarmarkten zorgden voor netwerken en bevorderden de handel.
Toename handel → meer nijverheid → verdere groei handel
- Monetaire economie komt terug
Tijdens de handel was er 1 probleem: alle steden hadden hun eigen munt waarvan de waarden
verschilden. Hierdoor werd in de 13de eeuw de wisselbrief uitgevonden.
De lage landen werd het meest verstedelijkte gebied van Europa door:
1. Geografisch op orde (veel rivieren en landwegen)
2. Bescherming door landsheren, edelen en stadsbesturen (zij verbeterden infrastructuur en hielpen
de bevolking)
3. Veel samenwerking tussen steden (er ontstonden hanzen (=handelsverbond))
Om economische belangen te beschermen, bevochten en kochten stedelingen hun stadsrechten om
positie tegenover de landheer te versterken. In ruil leverden zij militaire hulp, betaalden zij belasting of
erkenden ze de landheer. Vaak zagen stadsrechten er zo uit:
- Er zijn geen verplichtingen tegenover de grootgrondbezitter.
- Bevolking mag zelf het bestuur en rechtspraak regelen
- Bevolking mag zelf bepalen wie poorter (=stadburger) is
Elke stad was het centrum van een verzorgingsgebied en zowel economisch als politiek verbonden met
het platteland. Maar in de stad was het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer en dus was er een
migratiestroom nodig. Dit was makkelijk, omdat steden aantrekkelijk waren door:
- Veel kans op werk
- Juridische bescherming
- Kansen op scholing