Hoofdstuk 5
Anatomie en fysiologie
De huid is een orgaan dat bestaat uit het uitwendige epitheel of de epidermis
(opperhuid) en het daaronder gelegen bindweefsel van de dermis (cutis) (figuur
5.1).
De huid kent ook accessoire structuren: onder andere de haren, nagels en
exocriene klieren. Deze bevinden zich voornamelijk in de dermis. Onder de
dermis is de huid door het losmazige bindweefsel van de onderhuidse laag of
hypodermis (of subcutis) gescheiden van dieper gelegen weefsels en organen.
De vijf belangrijkste functies van de huid zijn:
1) Bescherming: de huid overdekt en beschermt de onderliggende weefsels
en organen tegen schokken, chemische stoffen en infecties; de huid
beperkt eveneens het verlies van lichaamsvloeistoffen.
2) Tempratuurregeling: de huid speelt een rol bij het handhaven van de
lichaamstempratuur door de warmte-uitwisseling met de omgeving te
reguleren.
3) Vorming en opslag van voedingsstoffen: in de epidermis wordt vitamine D3
gevormd, een bouwsteen van een hormoon dat de calciumopname
bevordert. In het vetweefsel van de hypodermis zijn grote hoeveelheden
vetten opgeslagen.
4) Zintuigelijke gewaarwording: zintuigen in de huid detecteren tast-, druk-,
pijn en tempratuurprikkels en zenden deze informatie naar het
zenuwstelsel.
5) Uitscheiding en afscheiding: klieren in de huid scheiden zouten, water en
organische afvalstoffen af. Daarnaast scheiden gespecialiseerde klieren in
de huid melk af.
,Inzichtvraag
1. Noem de vijf belangrijkste functies van de huid.
Epidermis avasculair bevat geen bloedvaten. Hierdoor zijn epidermiscellen
afhankelijk van de diffusie van nutriënten en zuurstof vanuit haarvaten in de
daaronder gelegen dermis. De epidermiscellen waar het metabolisme het meest
intensief is, liggen dus het dichts bij het basale membraan waar de
diffusieafstand klein is. De buitenste, oppervlakkig gelegen cellen die een grote
afstand hebben vanaf de bron van de voedingsstoffen (nutriënten) zijn dood.
Keratinocyten zijn de meest talrijke epitheelcellen van de epidermis. Ze vormen
verschillende cellagen en bevatten het eiwit keratine.
Dikke huid, zoals die wordt aangetroffen op de handpalmen en voetzolen bevat
vijf cellagen.
De dunne huid, die de rest van het lichaam bedekt, bestaat slechts uit vier lagen.
In figuur B zijn de vijf cellagen of strata (enkelvoud stratum) afgebeeld in een
doorsnede van dikke huid.
Juiste volgorde vanaf het basale membraan in de richting van het uitwendige
oppervlak is: kiemlaag (stratum basale) drie tussengelegen lagen (het stratum
spinosum, het stratum granulosum en het stratum lucidum) en de hoornlaag
(stratum corneum)
De diepste epidermislaag wordt het stratum basale. Kiemlaag of stratum
germinativum genoemd. Het basale membraam scheidt de epidermis van het
losmazige bindweefsel van de aangrenzende dermis. Het stratum basale vormt
epidermiskammen, die in het dermis doorlopen. Tussen deze kammen steken de
zogenoemde dermale papillae (enkelvoud papilla) omhoog, de epidermis in.
Dankzij de combinatie van kammen en papillen wordt het contactoppervlak
tussen de twee gebieden vergroot en is de verbinding tussen deze twee lagen
sterker. Door de oppervlakkige kammen op de handpalmen en voetzolen wordt
de oppervlakte van de huid vergroot, waardoor de huid meer wrijving ondergaat
, en de handen en voeten meer houvast hebben. Het patroon van kammen op de
vingertoppen vormt ook de basis van onze vingerafdrukken. Het patroon van de
epidermiskammen is uniek en blijft gedurende het gehele leven onveranderd.
De cellen in de drie lagen van de tussengelegen strata verplaatsen zich steeds
verder van het stratum basale af. Tegelijkertijd specialiseren ze zich steeds verder
om uiteindelijk de buitenste, beschermende barrière van de huid te gaan vormen.
Telkens wanneer een stamcel zich deelt, gaat een van de ontstane dochtercellen
de volgende laag binnen, het stratum spinosum (laag met stekelcellen). Daar kan
deze cel zich verder delen waardoor het dekweefsel steeds dikker wordt. Het
bestaat uit keratinocyten die door de desmosomen bij elkaar worden gehouden.
Het bevat ook vertakte dendrietcellen die een rol spelen bij de immuunrespons.
Het stratum granulosum (korrelige laag) bestaat uit cellen die zich vanaf het
stratum spinosum hebben verplaatst. Deze cellen delen zich niet langer en
beginnen grote hoeveelheden van het eiwit keratine te maken (keros, hoorn).
Keratine is slijtvast en waterbestendig. Het vormt ook de basale structuur van de
haren, het eelt en de nagels. Bij verschillende andere dieren vormt ze structuren
zoals hoorns en hoeven, veren en baleinplaten. In de dikke huid van de
handpalmen en de voetzolen is het stratum granulosum bedekt met een
glasachtige stratum lucidum (doorzichtige laag). De cellen in deze laag zijn
afgeplat, dicht opeengepakt en met keratine gevuld.
De buitenste laag van de epidermis, het stratum corneum (hoornlaag) bestaat uit
vijftien tot dertig lagen afgevlakte en dode epitheelcellen die zijn volgepakt met
keratinefilamenten. Dergelijke cellen worden verhoornd genoemd. Het duurt
zeven tot tien dagen voordat een cel zich van het stratum basale naar de
hoornlaag heeft verplaatst. Gedurende deze tijd komt de cel verder van de
toevoer van zuurstof en voedingsstoffen af te liggen. Hierdoor komt de cel vol te
zitten met keratine en sterft uiteindelijk. De dode cellen blijven meestalen twee
weken in de hoornlaag aanwezig voordat ze worden afgestoten of weggewassen.
Normaal gesproken is het oppervlak van de hoornlaag betrekkelijk droog, zodat
micro-organismen er niet goed op kunnen groeien.
Geneesmiddelen die zijn opgelost in oliën of andere oplosmiddelen waarin vet
kan oplossen, kunnen de plasmamembranen van de epidermale cellen passeren.
De verplaatsing is langzaam, vooral door de hoornlaag, maar zodra een
geneesmiddel de onderliggende weefsels heeft bereikt, wordt dit in de
bloedsomloop opgenomen. Geneesmiddelen kunnen ook gedurende lange
tijdsperioden worden toegediend door een pleister die het geneesmiddel bevat
op de huid te plakken. Om de trage diffussiesnelheid te compenseren, moet de
pleister een extreem hoge concentratie van het geneesmiddel bevatten. Deze
techniek wordt percutane of transdermale toediening genoemd. Voordeel hiervan
is dat de pleister enkele dagen blijft werken en de patiënt niet dagelijks tabletten
hoeft in te nemen. Er zijn twee stoffen die vaak percutaan worden toegediend: