Hoofdstuk 7 Plannen
Manager= iemand die zich richt op de planning, organisatie, leiding en beheersing van een
organisatie en die menselijke en materiële middelen toewijst om de organisatiedoelen te bereiken.
Voordelen plannen:
- Coördineert de activiteiten: zorgt voor structuur. Bepaalt de wijze en richting van werken bij
een bepaalde doelstelling. Met planning kan men efficiënter en effectiever werken;
- Stimulans om vooruit te denken: manager komt zo minder snel voor verassingen te staan;
- Verhoogt participatie: het draagvlak van de planning wordt beter. Mensen zijn eerder
geneigd om zich in te zetten voor het realiseren ervan;
- Vormt de basis voor controle en beheersing: men kan het resultaat vergelijken met het
oorspronkelijke plan en zo bepalen hoe er is gepresteerd;
- Economische efficiëntie.
Nadelen plannen:
- Het kost tijd en geld;
- Kan leiden tot verstarring: je doet alleen wat bij jou hoort;
- Minder flexibiliteit;
- Minder innovatie en vernieuwing;
- Tunnelvisie: je hebt alleen maar je doel voor ogen.
Strategisch plan à opgesteld door topmanagement. Bepaald de strategie. 5 – 10 jaar.
Tactisch plan à opgesteld door middenmanagement. Bepaald de tactiek en hoe een strategie wordt
uitgevoerd. 1 – 5 jaar.
Operationeel plan à opgesteld door lage kader. Voeren tactische doelen uit. 0 – 1 jaar. Dag planning.
Top-down
- Idee 10 + draagkracht 5= 15.
Voordeel: veel overzicht. Plannen worden op elkaar afgestemd.
Nadeel: draagkracht medewerkers laag.
Bottum-up
- Idee 7 + draagkracht 10= 17,5
Voordeel: lagere delen voelen zich verbonden met de plannen. Zorgt voor motivatie.
Nadeel: de synergie ontbreekt. Plannen worden niet op elkaar afgestemd.
Criteria effectief plannen: specifiek en meetbaar, richten op een paar kerngebieden, uitdagen maar
realistisch, richten op een specifieke periode.
Planningstechnieken:
1. Management By Objectives (MBO)
Op basis van gemeenschappelijke doelen voor elke functie laag in de organisatie doelen en
subdoelen formuleren tot op het laagste niveau. Gaat uit van positieve mensbeeld. Bevordert
de effectiviteit van de organisatie. Doelen SMART.
Nadeel: organisatie kan niet snel reageren op veranderingen omdat de planningshiërarchie
niet flexibel is.
2. Budgetteren
Planning op basis van wat je te besteden hebt. Welke financiële middelen heb ik nodig om
mijn doel te bereiken. Het vertalen van de planningsactiviteiten in geld.
1
, Nadeel: vaak gebaseerd op wat je vorig jaar hebt besteed. Ik moet mijn potje leegmaken,
anders krijg ik volgend jaar minder.
3. Planbord
Wie moet wanneer werken. Handig voor
een kleine organisatie. Tijd en personen.
4. Gantt-Chart
Uitgebreidere (specifiekere) versie van een
planbord. Activiteiten worden toegevoegd.
(Afbeelding hiernaast).
Besluitvorming= het proces waarbij men op een moment bewust kiest voor een probleemoplossing.
- Geprogrammeerde: routinematige beslissingen. Door ervaring is het eenvoudig.
- Niet-geprogrammeerde: niet vooraf te structureren of te programmeren. Je moet erover
nadenken. Unieke situatie. Probleem heeft zich nooit eerder voorgedaan.
Besluitvormingscondities
Zekerheid: besluitvormers zijn volledig geïnformeerd. Komt bijna nooit voor bij besluiten.
Risico: besluitvormer heeft incomplete maar betrouwbare informatie.
Onzekerheid: besluitvormer heeft weinig tot geen informatie over de kans van mogelijke uitkomsten.
Fuzzyness: besluitvormer kent de mogelijke uitkomsten van alternatieven en de kansverdeling van de
uitkomsten niet. Besluitvormer aangewezen op intuïtie en ervaring.
Besluitvormingsproces
Stap 1 is het belangrijkst, anders wordt bij de volgende stappen de verkeerde weg ingeslagen.
Besluitvormingsmodellen:
Rationeel= veronderstelt dat managers logische, rationele, economisch handelende wezens zijn. De
manager is volledig geïnformeerd en handelt in een situatie van volledige zekerheid.
Beperkt rationeel= de mens neemt niet altijd logische en rationele beslissingen door incomplete
informatie. Opereert dus in een toestand van onzekerheid, risico of fuzzyness.
Vuilnisvat= telkens andere groepen werknemers en andere inzichten, die problemen in een
organisatie moeten oplossen. Ontstaat een vuilnisvat vol problemen, beslissers en alternatieve
oplossingen.
2
, Politiek= er zijn meer partijen in het spel die baat hebben bij een verschillende uitkomst (en dus een
andere beslissing).
Beïnvloeders van besluitvorming:
- Emotie en stress;
- Framing: positieve informatie prefereren boven negatieve (alleen het positieve zien);
- Escalatie van verbondenheid: dusdanige verbondenheid met een eerdere beslissing dat
nieuwe inzichten niet worden toegelaten (verheugd op festival, ziek maar gaat alsnog).
- Intuïtie: onderbuikgevoel;
- Zelfverzekerdheid: ‘mijn weg is de beste’.
Besluitvormingsregels bij groepsbesluiten
- Vetorecht: ieder groepslid heeft het recht om een bepaalde beslissing tegen te houden.
Vertraagd het besluitvormingsproces.
- Unanimiteitsregel: iedereen moet het ermee eens zijn. Leidt tot trage besluitvorming en
nietszeggende compromissen, omdat men het ander niet met elkaar eens kan zijn.
- Consensusregel: een beslissing geldt pas als er een meerderheid voor is en de minderheid er
zich bij kan neerleggen (de minderheid staat er neutraal tegenover).
- Meerderheidsregel: wat de meerderheid is telt. Het andere maakt niks uit.
3