Samenvatting Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1
1.1
- Menselijke ontwikkeling = wetenschappelijke studie van processen van verandering en
stabiliteit door de levensloop
Ontwikkelingspsychologie zelf is het product van een specifieke historische en culturele
ontwikkeling.
Levensloopontwikkeling → concept van menselijke ontwikkeling als levenslang
proces, die wetenschappelijk bestudeerd kan worden.
↓
De ontwikkeling gaat van geboorte tot dood en kan positief of negatief zijn.
Het proces van de ontwikkeling:
● stapsgewijs: in stadia of fasen (kwalitatieve verandering)
● geleidelijk: vloeiend (kwantitatieve verandering)
- Het veld probeert gedrag te omschrijven, uit te leggen, te voorspellen en
probeert in te grijpen → de technieken die gebruikt kunnen worden zijn de
laatste jaren toegenomen.
De ontwikkeling kan best begrepen worden door te kijken naar invloed vanuit verschillende
disciplines.
1.2
- 3 grote domeinen van ontwikkeling:
1. Fysieke ontwikkeling → groei van lichaam, brein, motoriek etc.
2. Cognitieve ontwikkeling → leren, denken, taal, geheugen etc.
3. Psychosociale ontwikkeling → emoties, persoonlijkheid, interactie etc.
- Sociale constructie = concept of werkwijze die natuurlijk en vanzelfsprekend is voor
diegene die het accepteert, maar die in de werkelijkheid een uitvinding is van een bepaalde
cultuur/samenleving.
Het leven is opgedeeld in 8 fasen → er zijn individuele verschillen maar bepaalde
behoeften en taken moeten wel behaald worden voor een normale ontwikkeling
1.3
- Individuele verschillen = verschillen in kenmerken, invloeden of ontwikkelingsuitkomsten.
,→ men probeert universele invloeden te ontdekken om daarmee de individuele verschillen te
begrijpen.
De oorzaken van ontwikkeling:
● biologisch bepaald: nature (Erfelijkheid)
● omgevingsfactoren: nurture (Omgeving)
● complex samenspel tussen nature en nurture
Rijping = het ontwikkelen van een natuurlijke volgorde van fysieke en
gedragsveranderingen.
- Contexten van ontwikkeling:
● Het gezin:
Nucleaire familie = het kerngezin → twee ouders en hun biologische,
geadopteerde of stiefkinderen.
Verlengde familie = samengesteld gezin → multigenerationeel netwerk van
familieleden.
Multigenerationele huishouden laatste jaren toegenomen door:
1. trouwen op latere leeftijd → later uit huis
2. immigrant families → grotere families
3. langere levens → ouders wonen bij kinderen
● Socioeconomische status (SES) = combinatie van economische en sociale
factoren die een individu en familie beschrijven (inkomen, beroep)
De beschikbaarheid van middelen om jouw ontwikkeling op gang te helpen.
● Cultuur, ras/etniciteit:
Cultuur = manier van leven en al het geleerd gedrag, aangeleerd van
generatie op generatie van een groep/samenleving → cultuur verandert
continu.
Etnische groep = groep verenigd door afkomst, ras, religie en taal die bijdragen aan
gevoel van een gedeelde identiteit.
↓
Categorieën van cultuur, ras en etniciteit zijn vloeibaar, continu gevormd en
geherdefinieerd door sociale en politieke krachten.
Geografische verspreidingen en onderlinge huwelijken hebben gezorgd voor een
grotere heterogeniteit van culturele kenmerken binnen populaties.
Etnische glans = overgeneralisatie over etnische groep die verschillen binnen een
groep verbergt.
● Historische context: de invloed van tijd en plaats op de levens van mensen.
,- Normatief = kenmerk van gebeurtenis dat op vergelijkbare manier plaatsvindt voor de
meeste mensen in een groep.
1. normatieve leeftijds ingedeelde invloeden (ontwikkeling van taal/motoriek)
2. normatieve geschiedenis ingedeelde invloeden (bijv. toegankelijkheid school)
Historische generatie = groep mensen die sterk beïnvloed is door grote historische
gebeurtenis tijdens hun vormende periode.
Cohort = groep mensen geboren rond dezelfde tijd.
Non-normatief = kenmerk van een ongewone gebeurtenis die plaatsvindt voor een bepaald
persoon of een typische gebeurtenis die plaatsvindt op een ongewoon tijdstip (bijv. blessure
bij jonge topsporter)
- Timing van invloeden:
1. Imprinting = instinctieve vorm van leren waarbij jong dier tijdens kritieke periode in
vroege ontwikkeling band vormt met eerste bewegende object (opvoeder) dat het
ziet.
↓
Imprinting resultaat van een predispositie naar leren = bereidheid van organismen
zenuwstelsel om bepaalde informatie te verzamelen tijdens kritieke periode in vroege
leven.
2. Kritische periode = specifieke tijd waarin de aan- of afwezigheid van gebeurtenis
bepaalde invloed heeft op de ontwikkeling.
3. Sensitieve periode = tijden in de ontwikkeling wanneer een persoon
gevoelig is voor bepaalde ervaringen → kinderen kunnen makkelijker 2de
taal aanleren door gevoeligheid en horen van klanken.
4. Plasticiteit = bereik van veranderlijkheid van handelen
- Men denkt dat door de toenemende complexiteit van het brein het moeilijker is voor oudere
mensen om een taal te leren.
1.4
- Principes van levensloopontwikkeling (Baltes’ levensloopbenadering):
1. Ontwikkeling is levenslang
2. Ontwikkeling is multidimensionaal → gaan langs verschillende dimensies
(sommige ontwikkelingen gaan langer door dan anderen: woordenschat
vs. taal)
3. Ontwikkeling is multidirectioneel → ontwikkeling gaat verschillende kanten
op
4. Relatieve invloeden van biologie en cultuur veranderen over de levensloop (een bril)
5. Ontwikkeling betrekt veranderende bron toewijzingen (groei, behoud en herstel)
6. Ontwikkeling laat plasticiteit zien → ontwikkeling staat niet vast, kunt
gaandeweg ontwikkeling meer leren ook pas op latere leeftijd.
, 7. Ontwikkeling wordt beïnvloed door de historische en culturele context
- Het benaderen van ontwikkeling:
1. beschrijven (wat → gedragsbeschrijving, observatie)
2. verklaren (waarom → experimenteel)
3. voorspellen (waar → gaat de ontwikkeling naar toe)
4. interventie (hoe → kunnen we ingrijpen in de ontwikkeling)
Metacognitief = hoger niveau van denken
Hoofdstuk 2
2.1
- Theorie over ontwikkeling = set van logisch gerelateerde concepten en uitspraken met
de bedoeling ontwikkeling te kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen.
Hypotheses = mogelijke uitleggingen voor fenomenen, gebruikt om de uitkomst van
onderzoek te voorspellen.
- Kwestie 1: is ontwikkeling actief of reactief?
John Locke → kinderen zijn een ongeschreven blad, ze worden allemaal gelijk
geboren. De omgeving vormt het gedrag van een kind.
Jean Jacques Rousseau → kinderen ontwikkelen zich naar hun eigen natuurlijke
neigingen, opvoeders moeten dit niet pushen of forceren maar volgen.
Reactieve ontwikkeling = kind is een hongerige spons die ervaring opzuigd en gevormd
wordt door deze input gedurende een bepaalde tijd
Actieve ontwikkeling = mensen creëren ervaringen voor zichzelf en zijn gemotiveerd om
over de wereld om hen heen te leren.
- Basismodellen van ontwikkeling:
● Mechanistisch model = model dat menselijke ontwikkeling ziet als een
serie van voorspelbare responsen op stimuli → ze reageren niet uit vrije wil
maar automatisch.
● Organisch model = ziet mensen als actieve, groeiende organismen die hun
eigen ontwikkeling in gang zetten → omgevingsfactoren veroorzaken geen
ontwikkeling, ze kunnen deze wel versnellen of vertragen.
● Kwantitatieve verandering = verandering in aantal of hoeveelheid, je meet
hetzelfde (onderdeel mechanistisch model). → Locke
● kwalitatieve verandering = discontinue veranderingen in soort, structuur of
organisatie. → Rousseau
2.2
Hoofdstuk 1
1.1
- Menselijke ontwikkeling = wetenschappelijke studie van processen van verandering en
stabiliteit door de levensloop
Ontwikkelingspsychologie zelf is het product van een specifieke historische en culturele
ontwikkeling.
Levensloopontwikkeling → concept van menselijke ontwikkeling als levenslang
proces, die wetenschappelijk bestudeerd kan worden.
↓
De ontwikkeling gaat van geboorte tot dood en kan positief of negatief zijn.
Het proces van de ontwikkeling:
● stapsgewijs: in stadia of fasen (kwalitatieve verandering)
● geleidelijk: vloeiend (kwantitatieve verandering)
- Het veld probeert gedrag te omschrijven, uit te leggen, te voorspellen en
probeert in te grijpen → de technieken die gebruikt kunnen worden zijn de
laatste jaren toegenomen.
De ontwikkeling kan best begrepen worden door te kijken naar invloed vanuit verschillende
disciplines.
1.2
- 3 grote domeinen van ontwikkeling:
1. Fysieke ontwikkeling → groei van lichaam, brein, motoriek etc.
2. Cognitieve ontwikkeling → leren, denken, taal, geheugen etc.
3. Psychosociale ontwikkeling → emoties, persoonlijkheid, interactie etc.
- Sociale constructie = concept of werkwijze die natuurlijk en vanzelfsprekend is voor
diegene die het accepteert, maar die in de werkelijkheid een uitvinding is van een bepaalde
cultuur/samenleving.
Het leven is opgedeeld in 8 fasen → er zijn individuele verschillen maar bepaalde
behoeften en taken moeten wel behaald worden voor een normale ontwikkeling
1.3
- Individuele verschillen = verschillen in kenmerken, invloeden of ontwikkelingsuitkomsten.
,→ men probeert universele invloeden te ontdekken om daarmee de individuele verschillen te
begrijpen.
De oorzaken van ontwikkeling:
● biologisch bepaald: nature (Erfelijkheid)
● omgevingsfactoren: nurture (Omgeving)
● complex samenspel tussen nature en nurture
Rijping = het ontwikkelen van een natuurlijke volgorde van fysieke en
gedragsveranderingen.
- Contexten van ontwikkeling:
● Het gezin:
Nucleaire familie = het kerngezin → twee ouders en hun biologische,
geadopteerde of stiefkinderen.
Verlengde familie = samengesteld gezin → multigenerationeel netwerk van
familieleden.
Multigenerationele huishouden laatste jaren toegenomen door:
1. trouwen op latere leeftijd → later uit huis
2. immigrant families → grotere families
3. langere levens → ouders wonen bij kinderen
● Socioeconomische status (SES) = combinatie van economische en sociale
factoren die een individu en familie beschrijven (inkomen, beroep)
De beschikbaarheid van middelen om jouw ontwikkeling op gang te helpen.
● Cultuur, ras/etniciteit:
Cultuur = manier van leven en al het geleerd gedrag, aangeleerd van
generatie op generatie van een groep/samenleving → cultuur verandert
continu.
Etnische groep = groep verenigd door afkomst, ras, religie en taal die bijdragen aan
gevoel van een gedeelde identiteit.
↓
Categorieën van cultuur, ras en etniciteit zijn vloeibaar, continu gevormd en
geherdefinieerd door sociale en politieke krachten.
Geografische verspreidingen en onderlinge huwelijken hebben gezorgd voor een
grotere heterogeniteit van culturele kenmerken binnen populaties.
Etnische glans = overgeneralisatie over etnische groep die verschillen binnen een
groep verbergt.
● Historische context: de invloed van tijd en plaats op de levens van mensen.
,- Normatief = kenmerk van gebeurtenis dat op vergelijkbare manier plaatsvindt voor de
meeste mensen in een groep.
1. normatieve leeftijds ingedeelde invloeden (ontwikkeling van taal/motoriek)
2. normatieve geschiedenis ingedeelde invloeden (bijv. toegankelijkheid school)
Historische generatie = groep mensen die sterk beïnvloed is door grote historische
gebeurtenis tijdens hun vormende periode.
Cohort = groep mensen geboren rond dezelfde tijd.
Non-normatief = kenmerk van een ongewone gebeurtenis die plaatsvindt voor een bepaald
persoon of een typische gebeurtenis die plaatsvindt op een ongewoon tijdstip (bijv. blessure
bij jonge topsporter)
- Timing van invloeden:
1. Imprinting = instinctieve vorm van leren waarbij jong dier tijdens kritieke periode in
vroege ontwikkeling band vormt met eerste bewegende object (opvoeder) dat het
ziet.
↓
Imprinting resultaat van een predispositie naar leren = bereidheid van organismen
zenuwstelsel om bepaalde informatie te verzamelen tijdens kritieke periode in vroege
leven.
2. Kritische periode = specifieke tijd waarin de aan- of afwezigheid van gebeurtenis
bepaalde invloed heeft op de ontwikkeling.
3. Sensitieve periode = tijden in de ontwikkeling wanneer een persoon
gevoelig is voor bepaalde ervaringen → kinderen kunnen makkelijker 2de
taal aanleren door gevoeligheid en horen van klanken.
4. Plasticiteit = bereik van veranderlijkheid van handelen
- Men denkt dat door de toenemende complexiteit van het brein het moeilijker is voor oudere
mensen om een taal te leren.
1.4
- Principes van levensloopontwikkeling (Baltes’ levensloopbenadering):
1. Ontwikkeling is levenslang
2. Ontwikkeling is multidimensionaal → gaan langs verschillende dimensies
(sommige ontwikkelingen gaan langer door dan anderen: woordenschat
vs. taal)
3. Ontwikkeling is multidirectioneel → ontwikkeling gaat verschillende kanten
op
4. Relatieve invloeden van biologie en cultuur veranderen over de levensloop (een bril)
5. Ontwikkeling betrekt veranderende bron toewijzingen (groei, behoud en herstel)
6. Ontwikkeling laat plasticiteit zien → ontwikkeling staat niet vast, kunt
gaandeweg ontwikkeling meer leren ook pas op latere leeftijd.
, 7. Ontwikkeling wordt beïnvloed door de historische en culturele context
- Het benaderen van ontwikkeling:
1. beschrijven (wat → gedragsbeschrijving, observatie)
2. verklaren (waarom → experimenteel)
3. voorspellen (waar → gaat de ontwikkeling naar toe)
4. interventie (hoe → kunnen we ingrijpen in de ontwikkeling)
Metacognitief = hoger niveau van denken
Hoofdstuk 2
2.1
- Theorie over ontwikkeling = set van logisch gerelateerde concepten en uitspraken met
de bedoeling ontwikkeling te kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen.
Hypotheses = mogelijke uitleggingen voor fenomenen, gebruikt om de uitkomst van
onderzoek te voorspellen.
- Kwestie 1: is ontwikkeling actief of reactief?
John Locke → kinderen zijn een ongeschreven blad, ze worden allemaal gelijk
geboren. De omgeving vormt het gedrag van een kind.
Jean Jacques Rousseau → kinderen ontwikkelen zich naar hun eigen natuurlijke
neigingen, opvoeders moeten dit niet pushen of forceren maar volgen.
Reactieve ontwikkeling = kind is een hongerige spons die ervaring opzuigd en gevormd
wordt door deze input gedurende een bepaalde tijd
Actieve ontwikkeling = mensen creëren ervaringen voor zichzelf en zijn gemotiveerd om
over de wereld om hen heen te leren.
- Basismodellen van ontwikkeling:
● Mechanistisch model = model dat menselijke ontwikkeling ziet als een
serie van voorspelbare responsen op stimuli → ze reageren niet uit vrije wil
maar automatisch.
● Organisch model = ziet mensen als actieve, groeiende organismen die hun
eigen ontwikkeling in gang zetten → omgevingsfactoren veroorzaken geen
ontwikkeling, ze kunnen deze wel versnellen of vertragen.
● Kwantitatieve verandering = verandering in aantal of hoeveelheid, je meet
hetzelfde (onderdeel mechanistisch model). → Locke
● kwalitatieve verandering = discontinue veranderingen in soort, structuur of
organisatie. → Rousseau
2.2