Bart van den Krommenacker
852639614
Leereenheid 1
Leereenheid 2
Leereenheid 3
Leereenheid 4
Leereenheid 5
Leereenheid 6
Leereenheid 7
Leereenheid 8
Leereenheid 9
Leereenheid 10
Jurisprudentie
Leereenheid 1 – Goederenrecht en goederen
Studieboek
- W.H. van Boom, Goederen- en zekerhedenrecht, Den Haag: Boom juridisch 2023,
hoofdstukken 2 en 3.
Jurisprudentie
⸰ HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1785 (Zalco II)
⸰ HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412 (Dépex/curatoren)
⸰ HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portacabin)
⸰ HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136 (Woonark)
⸰ HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO3644 (Havenkranen)
Hoofdstuk 2 – Een eerste overzicht
Het goederenrecht regelt de verhouding tussen personen en goederen. Het uitgangspunt is dat
het vermogen van een persoon bestaat uit alle goederen en schulden die hem toebehoren.
Goederen (art. 3:1 BW) vormen daarbij het verhaalsvermogen waarop schuldeisers zich kunnen
verhalen (art. 3:276 BW).
Eigendomsrecht
• Eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben (art. 5:1 BW).
• De eigenaar heeft:
– Het exclusieve gebruiksrecht (usus, art. 5:1 lid 2 BW).
– Het recht op vruchten (fructus, art. 5:1 lid 3 BW).
– De bevoegdheid om de zaak te vervreemden of te bezwaren (art. 3:83 BW).
– De verplichting om de risico’s van de zaak te dragen (casum sentit dominus – toeval treft de
eigenaar).
Gesloten stelsel (numerus clausus)
• Alleen de wet bepaalt welke goederenrechtelijke rechten bestaan.
• Uit eigendom (moederrecht) kunnen beperkte rechten worden afgeleid.
Genotsrechten Zekerheidsrechten
- Vruchtgebruik (art. 3:201 BW) - Pand en hypotheek (art. 3:227 lid 1 BW)
- Erfdienstbaarheid (art. 5:70 lid 1 BW)
- Erfpacht (art. 5:85 lid 1 BW)
- Opstalrecht (art. 5:101 lid 1 BW)
1
,Beperkte rechten
• Genotsrechten (gebruiksrechten):
– Vruchtgebruik (art. 3:201 BW).
– Erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW).
– Erfpacht (art. 5:85 BW).
– Opstal (art. 5:101 BW).
• Zekerheidsrechten:
– Pand en hypotheek (art. 3:227 BW).
Dispositievrijheid
• Iedereen is in beginsel vrij en bekwaam om goederen te verwerven of te vervreemden.
• De goederen van een persoon vormen zijn verhaalsvermogen voor schulden (art. 3:276 BW).
Drie uitgangspunten van art. 3:276 BW
1. Crediteur A kan zich verhalen op de goederen van debiteur B.
2. Goederen van derden vallen buiten verhaal.
3. Alle goederen van B kunnen worden uitgewonnen voor de schuld aan A.
Paritas creditorum
• In beginsel zijn alle schuldeisers gelijk: verdeling van de netto-opbrengst gebeurt
pondspondsgewijs (art. 3:277 BW).
• Voorrechten zijn limitatief opgesomd in art. 3:278 BW (pand, hypotheek, voorrecht, andere
wettelijke gronden).
Kernbeginselen van het goederenrecht
• Zaaksgevolg (droit de suite) – een recht blijft op het goed rusten, ook bij overdracht aan
een derde.
• Publiciteitsbeginsel – rechten moeten kenbaar zijn voor derden.
• Specialiteitsbeginsel – goederen moeten individueel bepaalbaar zijn.
• Eenheidsbeginsel – een recht heeft betrekking op het goed als geheel.
• Nemo-plus-beginsel – niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft.
• Prior tempore – oudere rechten gaan voor jongere rechten.
Hoofdstuk 3 – Goederen en hun rechthebbenden: het juridische raamwerk
Zaken (art. 3:2 BW)
• Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object.
• Vatbaarheid voor beheersing vereist identificatie, isolatie en individualisering.
Bestanddelen (art. 3:4 BW)
• Een zaak kan bestanddeel worden van een andere zaak; de zelfstandige goederenrechtelijke
status vervalt (art. 5:14 BW).
• Twee criteria:
1. Beschadigingscriterium (art. 3:4 lid 2 BW): afscheiding zonder betekenisvolle
beschadiging?
– In Zalco II (HR 2020): ook gekeken naar (1) fysieke gevolgen en (2) disproportionele
inspanning of kosten voor afscheiding.
2. Verkeersopvatting (art. 3:4 lid 1 BW): wat naar verkeersopvatting onderdeel is van een
zaak, geldt als bestanddeel.
– In Dépex/curatoren Bergel (HR 1991): fabrieksinstallatie kan bestanddeel zijn van het
gebouw.
2
,Natrekking door bestanddeelvorming
• Art. 5:3 BW: eigenaar van een zaak is tevens eigenaar van haar bestanddelen
(eenheidsbeginsel).
• Natrekking kan dus optreden doordat een zaak bestanddeel wordt van een andere zaak.
Roerend en onroerend (art. 3:3 BW)
• Onroerend: grond, delfstoffen, beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond
zijn verenigd.
• Gebouwen en werken = bouwwerken of opstallen. Vereist: duurzame vereniging met de grond.
• Portacabin-arrest (HR 1997):
– Bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven = maatstaf.
– Verplaatsbaarheid is geen zelfstandige toets.
– Kenbare bedoeling van bouwer/opdrachtgever is mede relevant.
– Derdenbelang vereist kenbaarheid van de bestemming.
– Verkeersopvattingen zijn geen zelfstandige maatstaf, maar kunnen ondersteunend zijn.
Eigendom van onroerende zaken
• Nederlandse grondgebied: kadastraal ingedeeld in percelen.
– Staat is eigenaar van percelen zonder eigenaar (art. 5:24 BW).
• Offshore: bodem van territoriale zee en Waddenzee is eigendom van de Staat (art. 5:25 BW).
• Netwerken: art. 5:20 lid 2 BW – aanlegger kan eigenaar blijven van kabels en leidingen, mits
ingeschreven in kadaster en openbare registers (art. 3:17 lid 1 BW).
Natrekking bij onroerende zaken (art. 5:20 lid 1 sub e BW)
• Eigenaar van de grond is van rechtswege eigenaar van duurzaam met de grond verenigde
gebouwen en werken.
• Grond is hoofdzaak; natrekking leidt tot rechtsverlies voor de oorspronkelijke eigenaar maar ook
tot originaire verkrijging.
• De maatstaf voor onroerendheid (art. 3:3 BW) is ook hier relevant.
Uitzonderingen op verticale natrekking
1. Horizontale natrekking – als een werk als bestanddeel van een ander perceel geldt (bijv.
kelder die doorloopt in grond van de buurman).
2. Horizontale scheiding – door vestiging van opstalrecht (art. 5:101 BW), bijv. windturbine
op grond van een ander.
Registergoederen (art. 3:10 BW)
• Goederen waarvoor overdracht of vestiging inschrijving in openbare registers vereist.
• Omvat:
– Onroerende zaken (art. 3:89 lid 1 BW: levering via notariële akte + inschrijving).
– Te boek gestelde schepen (art. 8:199, 8:790 BW).
– Te boek gestelde luchtvaartuigen (art. 8:1306 BW).
– Beperkte rechten op registergoederen (art. 3:98 BW).
Vruchten (art. 3:9 BW)
• Bepaling volgens verkeersopvattingen.
• Twee soorten:
– Natuurlijke vruchten: voortbrengselen van zaken (bv. fruit, veulen).
– Burgerlijke vruchten: opbrengsten uit goederen (bv. dividend, royalty’s).
• Rechthebbende van het hoofdgoed is in beginsel ook rechthebbende van de vrucht.
• Tijdstip van verkrijging:
– Afscheiding bij zaken.
– Opeisbaarheid bij rechten (art. 3:9 lid 4 BW).
3
, Vermogensrechten (art. 3:6 BW)
• Niet-stoffelijke objecten die als goed kwalificeren.
• Drie categorieën volgens art. 3:6 BW:
1. Overdraagbare rechten
– Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn in beginsel
overdraagbaar (art. 3:81 BW).
– Op overdraagbare rechten kunnen ook beperkte rechten worden gevestigd (art. 3:228
BW).
– Overdraagbaarheid activeert de kwalificatie als vermogensrecht.
2. Rechten die stoffelijk voordeel verschaffen
– Bijv. optierechten of lidmaatschappen.
3. Rechten verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel
– Bijv. een concertticket.
• Voor de 2e en 3e categorie geldt: alleen van betekenis als het recht niet overdraagbaar is.
Vorderingsrechten
• Recht van de schuldeiser op prestatie van de schuldenaar (verbintenis).
• Verbintenis = rechtsverhouding die een prestatie verplicht stelt (art. 6:1 BW).
Toonder- en orderstukken
• Toonderstuk: overdracht door enkele overgave (art. 3:93 BW), bv. waardebon.
• Orderstuk: overdracht door endossement (ondertekening op de rug van het papier).
• Legitimatieleer:
– Formele legitimatie = regelmatig houder (lijkt rechthebbende).
– Materiële legitimatie = daadwerkelijk rechthebbende (geldige titel +
beschikkingsbevoegdheid vervreemder, art. 3:84 lid 1 BW).
Bedrijfsgerelateerde waarden
• Intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten) zijn vermogensrechten:
– Octrooi, merk, auteursrecht, naburige rechten.
• Andere bedrijfswaarden zijn soms wél en soms géén goed.
Goodwill
• De meerwaarde van een onderneming boven de som van de afzonderlijke activa en passiva.
• Geen goed in de zin van art. 3:1 BW.
Domeinnamen
• Aangenomen dat zij vermogensrechten zijn (art. 3:6 BW).
Digitale goederen
• Beoordeling per geval; open karakter van art. 3:6 BW leidt tot casuïstiek.
• Voorbeeld: NFT’s (unieke digitale waarmerken) vertonen analogie met orderpapier.
Data
• Worden beschouwd als niet-rivaliserend: levering aan één partij sluit gebruik door anderen niet
uit.
• Waarde zit in exclusieve combinatie van gegevens.
Elektronisch waardepapier
• Brug tussen papieren en digitale wereld, bijv. elektronische handtekening (art. 3:15a BW).
• Functionele equivalentie: digitale variant moet dezelfde functies en betrouwbaarheid bieden als
papieren versie.
Revindicatie en actio negatoria
• Revindicatie (art. 5:2 BW): eigenaar kan zijn zaak opeisen van eenieder die deze zonder recht
houdt.
4