Samenvatting Theoretische kwesties
Hoofdstuk 1 Introductie
De motor-actie controverse
Zowel de motortheorie als de actietheorie beschrijven hoe gecoördineerde
bewegingen tot stand kunnen komen.
Voorstanders van de motortheorie beschouwen het lichaam als een stom en passief
instrument en dat het ontstaan van slim en adaptief gedrag het resultaat is van het
brein. Op basis van de input van de sensoren wordt een representatie van de
omgeving gemaakt en op basis daarvan wordt een actieplan gemaakt, wat
vervolgens vertaald wordt in een motorprogramma dat het lichaam aanstuurt.
De actietheorie stelt dat functioneel gedrag voortkomt uit wederkerige beïnvloeding
van een zenuwstelsel, een spier-skeletsysteem en een omgeving. Gecoördineerde
bewegingen ontstaan niet doordat het brein het lichaam aanstuurt, maar door een
wederzijdse beïnvloeding van verschillende systemen, waarbij geen enkel systeem
de baas is.
In de studie naar gedrag richten aanhangers van de motortheorie zich op het brein
en aanhangers van de actietheorie op de interactie tussen de verschillende
subsystemen.
,Hoofdstuk 2 De mechanisering van de natuur
De oorsprong van de motortheorie ontstaat uit de mechanisering van het
wereldbeeld.
Aristoteles
Aristoteles’ denkbeelden staan haaks op die van Plato, die beweerde dat er geen
verandering bestaat en dat onze waarneming bedrieglijk is.
Volgens Aristoteles is de wereld in beweging en hij maakte een onderscheid tussen
‘potentieel zijn’ en ‘actueel zijn’. Een eikel is in potentie een eik en hij gebruikte het
woord bewegen voor de overgang van potentieel zijn en actueel zijn. Aristoteles
onderscheidde vier vormen waarop bewegen kon plaatsvinden:
- Het ontstaan en vergaan van objecten (appel groeit en rot)
- Het veranderen van hoedanigheid (rups verandert in vlinder)
- Het veranderen in hoeveelheid (vermeerderen van zaad)
- Het veranderen van plaats (appel valt van boom op grond)
Om de natuur en de veranderingen daarin te duiden introduceerde Aristoteles de
‘leer van de vier oorzaken’:
Materiële oorzaak = de materie waar iets van gemaakt is (materiële oorzaak van
een standbeeld is marmer)
Formele oorzaak = de essentie van iets (zoals de vorm bij een standbeeld)
Werkoorzaak = de mechanische oorzaak (werkoorzaak van een stoel is de
timmerman die hem heeft gemaakt)
Doeloorzaak = het doel van een object of gebeurtenis (doeloorzaak van hardlopen is
het verliezen van gewicht)
Volgens Aristoteles moest alles in de levende en levenloze natuur een intrinsieke
doelgerichtheid in zich dragen, omdat anders de regelmatigheden in de natuur niet
begrepen kunnen worden.
Hij maakte dus gebruik van teleologische verklaringen (teleos = doel), waarbij het
bestaan van een object of gebeurtenis verklaard wordt door iets wat in de toekomst
ligt: hij loopt hard om af te vallen.
Mechanistische verklaringen wordt het bestaan van een object of gebeurtenis
verklaard in termen van iets wat er aan voorafgaat: de bal rolt omdat iemand er
tegenaan heeft getrapt.
De mechanisering van het wereldbeeld
Copernicus’ boek ‘De revolutionibus orbium caelestium’ wordt gezien als het begin
van de mechanisering van het wereldbeeld, al volgde hij nog wel in grote lijnen het
Griekse denken. Copernicus bedacht dat de aarde om de zon en zijn eigen as draait,
waarbij de zon het middelpunt van het heelal is.
Kepler stelde dat planeten een ellipsvormige baan afleggen in plaats van een
cirkelbaan, wat een radicale breuk was met het eeuwenoude idee dat planeten als
goden waren en daarom in sublieme cirkels bewogen.
, Galilei wordt beschouwd al dé grondlegger van de mechanisering van het
wereldbeeld. Hij stelde dat objecten in een eenparige rechtlijnige beweging
volharden tenzij er een kracht op werkt. Ten tweede stelde hij dat de valsnelheid van
objecten onafhankelijk is van hun massa.
Newton voltooide met zijn ‘Principia mathematica’ de mechanisering van de
levenloze natuur. In dit boek postuleerde hij zijn drie bewegingswetten:
- Objecten volharden in hun beweging als er geen kracht op werkt
- Kracht werd aan versnelling gekoppeld → 𝐹 = 𝑚 × 𝑎
- Actie impliceert een reactie
Daarnaast leidde Newton ook de wet van de universele zwaartekracht af, alle materie
trekt elkaar aan.
Men nam afstand van Aristoteles’ idee dat elementen een natuurlijke plaats hebben
en veranderingen het resultaat zijn van een doelgerichtheid die in objecten besloten
ligt. De wereld werd voortaan voorgesteld als een groot uurwerk bestaande uit
materie in beweging die zich volledig gedraagt volgens de wetten van de mechanica.
Drie bewegingswetenschappelijke problemen
Het probleem van controle: de mechanistische conceptie van materie bleek voor
de menswetenschappen problematisch. Het lichaam bestaat namelijk uit materie en
zou dus blind onderworpen moeten zijn aan de wetten van de mechanica. Dit maakt
het moeilijk te begrijpen hoe mensen in staat zijn tot slim en functioneel gedrag, en
het introduceren van een intelligente substantie wordt dan onvermijdelijk.
Het probleem van waarnemen: Galilei had onderscheid gemaakt tussen primaire
en secundaire kwaliteiten. Primaire kwaliteiten zijn eigenschappen van materie in
beweging zoals grootte, snelheid, vorm en massa. Ze bestaan in de buitenwereld en
zijn onafhankelijk van onze waarneming. Secundaire kwaliteiten bestaan uitsluitend
in onze waarneming zoals geluid, smaak, geur en kleur. Dit onderscheid levert
problemen op voor de menswetenschappen, de betekenisvolle wereld die wij ervaren
komt niet overeen met de wereld zoals hij door de natuurwetenschappen wordt
voorgesteld. Dit betekent dat de betekenisvolle wereld een product van ons brein is.
Zijn dieren machines? Veel grondleggers van de mechanisering van het
wereldbeeld gingen het mechanisch uurwerk gebruiken als metafoor voor het
planetenstelsel. God werd beschouwd als klokkenmaker, hij maakte het heelal en
zette het in gang, maar werd daarna overbodig omdat de wetten van de mechanica
ervoor zorgen dat planeten regelmatig en voorspelbaar om de zon blijven draaien.
Hierdoor ontstond de vraag of ook dieren en mensen begrepen kunnen worden als
machines. Oftewel, kunnen we met één set principes alle beweging in de levenloze
en levende natuur begrijpen?
Hoofdstuk 1 Introductie
De motor-actie controverse
Zowel de motortheorie als de actietheorie beschrijven hoe gecoördineerde
bewegingen tot stand kunnen komen.
Voorstanders van de motortheorie beschouwen het lichaam als een stom en passief
instrument en dat het ontstaan van slim en adaptief gedrag het resultaat is van het
brein. Op basis van de input van de sensoren wordt een representatie van de
omgeving gemaakt en op basis daarvan wordt een actieplan gemaakt, wat
vervolgens vertaald wordt in een motorprogramma dat het lichaam aanstuurt.
De actietheorie stelt dat functioneel gedrag voortkomt uit wederkerige beïnvloeding
van een zenuwstelsel, een spier-skeletsysteem en een omgeving. Gecoördineerde
bewegingen ontstaan niet doordat het brein het lichaam aanstuurt, maar door een
wederzijdse beïnvloeding van verschillende systemen, waarbij geen enkel systeem
de baas is.
In de studie naar gedrag richten aanhangers van de motortheorie zich op het brein
en aanhangers van de actietheorie op de interactie tussen de verschillende
subsystemen.
,Hoofdstuk 2 De mechanisering van de natuur
De oorsprong van de motortheorie ontstaat uit de mechanisering van het
wereldbeeld.
Aristoteles
Aristoteles’ denkbeelden staan haaks op die van Plato, die beweerde dat er geen
verandering bestaat en dat onze waarneming bedrieglijk is.
Volgens Aristoteles is de wereld in beweging en hij maakte een onderscheid tussen
‘potentieel zijn’ en ‘actueel zijn’. Een eikel is in potentie een eik en hij gebruikte het
woord bewegen voor de overgang van potentieel zijn en actueel zijn. Aristoteles
onderscheidde vier vormen waarop bewegen kon plaatsvinden:
- Het ontstaan en vergaan van objecten (appel groeit en rot)
- Het veranderen van hoedanigheid (rups verandert in vlinder)
- Het veranderen in hoeveelheid (vermeerderen van zaad)
- Het veranderen van plaats (appel valt van boom op grond)
Om de natuur en de veranderingen daarin te duiden introduceerde Aristoteles de
‘leer van de vier oorzaken’:
Materiële oorzaak = de materie waar iets van gemaakt is (materiële oorzaak van
een standbeeld is marmer)
Formele oorzaak = de essentie van iets (zoals de vorm bij een standbeeld)
Werkoorzaak = de mechanische oorzaak (werkoorzaak van een stoel is de
timmerman die hem heeft gemaakt)
Doeloorzaak = het doel van een object of gebeurtenis (doeloorzaak van hardlopen is
het verliezen van gewicht)
Volgens Aristoteles moest alles in de levende en levenloze natuur een intrinsieke
doelgerichtheid in zich dragen, omdat anders de regelmatigheden in de natuur niet
begrepen kunnen worden.
Hij maakte dus gebruik van teleologische verklaringen (teleos = doel), waarbij het
bestaan van een object of gebeurtenis verklaard wordt door iets wat in de toekomst
ligt: hij loopt hard om af te vallen.
Mechanistische verklaringen wordt het bestaan van een object of gebeurtenis
verklaard in termen van iets wat er aan voorafgaat: de bal rolt omdat iemand er
tegenaan heeft getrapt.
De mechanisering van het wereldbeeld
Copernicus’ boek ‘De revolutionibus orbium caelestium’ wordt gezien als het begin
van de mechanisering van het wereldbeeld, al volgde hij nog wel in grote lijnen het
Griekse denken. Copernicus bedacht dat de aarde om de zon en zijn eigen as draait,
waarbij de zon het middelpunt van het heelal is.
Kepler stelde dat planeten een ellipsvormige baan afleggen in plaats van een
cirkelbaan, wat een radicale breuk was met het eeuwenoude idee dat planeten als
goden waren en daarom in sublieme cirkels bewogen.
, Galilei wordt beschouwd al dé grondlegger van de mechanisering van het
wereldbeeld. Hij stelde dat objecten in een eenparige rechtlijnige beweging
volharden tenzij er een kracht op werkt. Ten tweede stelde hij dat de valsnelheid van
objecten onafhankelijk is van hun massa.
Newton voltooide met zijn ‘Principia mathematica’ de mechanisering van de
levenloze natuur. In dit boek postuleerde hij zijn drie bewegingswetten:
- Objecten volharden in hun beweging als er geen kracht op werkt
- Kracht werd aan versnelling gekoppeld → 𝐹 = 𝑚 × 𝑎
- Actie impliceert een reactie
Daarnaast leidde Newton ook de wet van de universele zwaartekracht af, alle materie
trekt elkaar aan.
Men nam afstand van Aristoteles’ idee dat elementen een natuurlijke plaats hebben
en veranderingen het resultaat zijn van een doelgerichtheid die in objecten besloten
ligt. De wereld werd voortaan voorgesteld als een groot uurwerk bestaande uit
materie in beweging die zich volledig gedraagt volgens de wetten van de mechanica.
Drie bewegingswetenschappelijke problemen
Het probleem van controle: de mechanistische conceptie van materie bleek voor
de menswetenschappen problematisch. Het lichaam bestaat namelijk uit materie en
zou dus blind onderworpen moeten zijn aan de wetten van de mechanica. Dit maakt
het moeilijk te begrijpen hoe mensen in staat zijn tot slim en functioneel gedrag, en
het introduceren van een intelligente substantie wordt dan onvermijdelijk.
Het probleem van waarnemen: Galilei had onderscheid gemaakt tussen primaire
en secundaire kwaliteiten. Primaire kwaliteiten zijn eigenschappen van materie in
beweging zoals grootte, snelheid, vorm en massa. Ze bestaan in de buitenwereld en
zijn onafhankelijk van onze waarneming. Secundaire kwaliteiten bestaan uitsluitend
in onze waarneming zoals geluid, smaak, geur en kleur. Dit onderscheid levert
problemen op voor de menswetenschappen, de betekenisvolle wereld die wij ervaren
komt niet overeen met de wereld zoals hij door de natuurwetenschappen wordt
voorgesteld. Dit betekent dat de betekenisvolle wereld een product van ons brein is.
Zijn dieren machines? Veel grondleggers van de mechanisering van het
wereldbeeld gingen het mechanisch uurwerk gebruiken als metafoor voor het
planetenstelsel. God werd beschouwd als klokkenmaker, hij maakte het heelal en
zette het in gang, maar werd daarna overbodig omdat de wetten van de mechanica
ervoor zorgen dat planeten regelmatig en voorspelbaar om de zon blijven draaien.
Hierdoor ontstond de vraag of ook dieren en mensen begrepen kunnen worden als
machines. Oftewel, kunnen we met één set principes alle beweging in de levenloze
en levende natuur begrijpen?