Samenvatting Economie - blok 8

Economie
Er zijn economisch gezien 3 soorten landen:
 Ontwikkelde industrielanden
 Opkomende industrielanden verschuiving van het economisch zwaartepunt richting deze
landen. Met name de Aziatische landen groeien snel. 2 soorten regio’s. dit zijn
- Nieuwe industrielanden overgang naar moderne industrie is voltooid
- opkomende industrielanden overgang is nog bezig.
 ontwikkelingslanden

redenen dat Aziatische landen opkomende industrielanden zijn:
 lage loon landen
 onderwijs voor alle lagen van de bevolking iedereen volgt onderwijs en verhogen van de
totale basiskennis van de bevolking. Hierdoor krijgt iedereen gelijke kansen en worden
inkomensverschillen kleiner
 hoge binnenlandse besparingen en investeringen hierdoor zijn er geen geldleningen uit
het buitenland nodig om te investeren. Hierdoor hoeft er geen rente betaald te worden
 overheidsbeleid strategie gericht op export

een voordeel van de landen is dat er een groot arbeidsaanbod is. Tegelijkertijd zorgt dit voor een
grote afzetmarkt

bedreigingen
 maatschappelijke onrust politieke en etnische conflicten. Er is geen volledige
economische vrijheid. Ook leiden inflatie en inkomensverschillen tot ontevredenheid
 vergrijzing meer geboefte aan gezondheidszorg.
 Infrastructuur in de grote steden heel erg druk
 Manier van economische groei in Azië Er zijn 2 soorten groei:
- Factor- of investering gedreven groei door hoge spaarquote en veel arbeid. Dit is het
geval in de Aziatische landen. Als de spaarquote en de arbeid maximaal zijn, dan gaat
de economie achteruit.
- Innovatie gedreven groei technologische ontwikkeling

Globalisatie heeft 3 dimensies:
 economisch op het gebied van handel, investering en geldtransacties
 Sociaal immigratie, toerisme en contact (bijvoorbeeld via telefoon)
 Politiek samenwerking tussen overheden

De wereldhandel is groter dan de wereldproductie. Dit betekent dat er veel ruil in goederen plaats
vindt.

Investeringsverkeer als de productie naar het buitenland gaat kan dit op 2 manieren
 Outsourcing producten in het buiteland laten maken
 Offshoring investeren en producten zelf in het buitenland maken

Redenen om te investeren in het buitenland:
 Toegang tot buitenlandse afzetmarkt als er hoge importbelemmeringen zijn. Hiernaast
leert de onderneming de omstandigheden in het buitenland beter kennen waardoor de
behoefte duidelijker wordt
 Toegang tot productiefactoren dit zijn bijvoorbeeld grondstoffen en arbeid
 Efficiëntie goedkope arbeid in het buiteland

, Veel bedrijven gaan in ontwikkelingslanden investeren. Het voordeel is dat er veel arbeid is, het
nadeel is dat deze arbeiders laag geschoold zijn.

Oorzaken voor globalisering:
 Technologische ontwikkelingen hierdoor zijn geografische afstanden makkelijker te
overbruggen en veel goedkoper geworden.
 Deregulering verkleinen van handelsbelemmeringen

Kritiek op globalisatie
 Verlies van nationale soevereiniteit ondernemingen vestigen zich daar waar de
productiekosten laag zijn. ook zijn er in verschillende landen minder belastende regels. Het
verlies van nationaliteit ontstaat omdat steeds meer buitenlandse bedrijven zich gaan
bemoeien met het land. Dit gaat ten kosten aan de culturele identiteit.
 Leidt tot grote inkomensverschillen op wereldschaal

Hoofstuk 22
2 soorten kosten
 Absolute kosten de kostprijs van een product. Een land die het goedkoopste een product
kan maken ten opzichte van een ander land zal meer van dat product kunnen maken met de
zelfde kostprijs. Deze kostenverschillen bepalen de welvaart
 Comparatieve kosten handelsprijs gemeten in de prijs van een ander goed. Met deze prijs
worden internationale handelsstromen bepaald.

De productiekosten in een land hangen af van de prijzen van de productiefactoren. Er zijn 2 oorzaken
voor comparatieve kostenverschillen:
 Verschil in prijs van productiefactoren
 Productiviteit van de productiefactoren

Vrijhandel lijdt tot welvaart. Welvaart neemt af als er een laag comparatief voordeel is.

Argumenten voor protectionisme:
 Oneerlijke concurrentie dit kent verschillende varianten:
- Dumping verkoopprijs van een product ligt lager dan in het land waar geproduceerd
is. Hierdoor wordt meer markaandeel gewonnen t.o.v. de buitenlandse concurrenten.
- Lage lonen lage productiekosten dus lage verkoopprijs. Dit komt bijvoorbeeld door
kinderarbeid of slechte arbeidsomstandigheden.
- Overheidsbeleid dit heeft te maken met subsidies en een soft milieu beleid.
Hierdoor wordt het produceren goedkoper ten opzichte van andere landen
- Devaluatie door de munt in waarde af te laten nemen worden producten voor het
buiteland goedkoper. Hierdoor is exporteren positief en importeren negatief
 Onafhankelijkheid verschillende redenen:
- Politiek argumentlanden moeten zelfvoorzienend kunnen blijven. Als er oorlog komt
met een land dat voedsel levert, dan valt de voedselvoorziening weg
- Strategische handelspolitiek landen met een startende industrie hebben op in
binnenlandse markt geen kans van slagen als er een sterke speler uit het buitenland
met het zelfde product komt handelen