VETERINAIRE VOLKSGEZONDHEID 2
COVACI ANALYTISCHE CHEMIE
1. INLEIDING
Wat is analytische chemie?
Dat is de chemie van het meten. Je wil weten:
• Welke stoffen zitten er in mijn staal? (Kwalitatief)
• Hoeveel zit er van die stof in? (Kwantitatief)
Voorbeeld
• Zwangerschapstest: geeft enkel ja of nee → dat is kwalitatieve analyse.
• Bloedonderzoek: “glucose = 92 mg/dl” → dat is kwantitatieve analyse.
Kwalitatief vs. kwantitatief
• Kwalitatief = aantonen dat een stof aanwezig is.
Voorbeeld: speekseltest die toont dat je cannabis hebt gebruikt.
• Kwantitatief = meten hoeveel er aanwezig is.
Voorbeeld: bloedtest die zegt hoeveel nanogram THC per milliliter.
2. BELANGRIJKE TERMEN
Selectiviteit = de methode kan de gewenste stof onderscheiden van andere stoffen die erop lijken.
Voorbeeld: een test die in bloed alleen Na+ meet, maar niet verward raakt door K+.
Specificiteit = de methode reageert alleen op die ene stof en op niets anders.
Voorbeeld: een test die 100% alleen op Li+ reageert.
Gevoeligheid = hoe goed de test kleine veranderingen kan meten.
Voorbeeld: een gevoelige weegschaal die verschil ziet tussen 60,000 g en 60,001 g.
Definitie: helling van de ijkcurve meetsignaal vs. concentratie.
!
k= → k = gevoeligheid, S = signaal, C = concentratie
"
Detectielimiet (LOD) = de allerkleinste hoeveelheid die nog net te meten is. Hierbij wordt naast de signaal grootte
ook naar de achtergrondruis gekeken.
→ In praktijk: concentratie die een signaal/ruis verhouding geeft van 3 →
signaal minimaal 3 x sterker dan de ruis
Voorbeeld: 1 druppel kleurstof in een zwembad → te weinig om te zien = onder
de LOD.
, Kwantificatielimiet (LOQ) = de kleinste hoeveelheid die je niet alleen ziet, maar ook betrouwbaar kunt meten. Dit
is voor de meeste methodes de rapporteringswaarde.
Definitie: concentratie die een signaal/ruisverhouding geeft van 10.
→ signaal 10x sterker dan de ruis
→ verschil tussen LOD en LOQ is dus niet dat ruis vermindert maar dat het signaal
groter wordt waardoor je het signaal betrouwbaar kunt onderscheiden van de ruis.
Precisie = hoe goed je resultaat telkens hetzelfde is als je opnieuw meet.
→ weergegeven als herhaalbaarheid = metingen binnen dezelfde dag.
→ Of als intermediaire precisie = metingen tussen verschillende dagen
Voorbeeld: je weegschaal geeft steeds 2,000 g, 2,001 g, 1,999 g → dat is
precies.
Accuraatheid = hoe dicht je resultaat bij de werkelijke waarde ligt. (De
absolute fout)
→ Voorbeeld: een weegschaal die 2,000 g aangeeft terwijl het écht 2,000 g is
→ accuraat. Een weegschaal die steeds 1,950 g aangeeft (maar wel steeds
hetzelfde) → precies maar niet accuraat.
Blancobepaling = meten hoeveel signaal er komt zonder je stof, alleen door oplosmiddel of reagentia. Dat trekt
men eraf.
→ Voorbeeld: een lege cuvet in een spectrofotometer geeft ook een beetje signaal, dat moet je corrigeren
Valideren = Nagaan of een meetmethode betrouwbaar en geschikt is voor wat je wil meten.
• Hoe doe je dat?
o Je kijkt of alle onderdelen van de methode voldoen aan bepaalde eisen, bv.:
§ Precisie < 15% (je resultaten liggen dicht bij elkaar)
§ De methode haalt de gewenste LOD (je ziet lage concentraties nog).
o Vaak wordt dit gecontroleerd door externe laboratoria (interlaboratorium testen), zodat de methode
niet alleen in jouw lab werkt maar ook elders hetzelfde resultaat geeft.
3. INSTRUMENTELE METHODEN
Soorten analytische methoden
1. Optische methoden
o Bestuderen hoe licht en materie met elkaar interageren.
o Voorbeelden: UV-VIS spectrofotometrie, IR, fluorescentie.
2. Elektrochemische methoden
o Kijken naar verband tussen chemische processen en elektrische signalen.
o Voorbeelden: pH-elektrode, ion-selectieve elektroden, polarografie.
3. Chromatografische methoden
o Scheiden van stoffen in een mengsel → koppelen aan detector.
o Voorbeelden: GC, HPLC, LC-MS.
4. Radio-chemische methoden
o Gebruiken radioactieve isotopen of opgewekte radioactiviteit.
o Voorbeelden: tracer-experimenten, radio-immunoassays.
COVACI ANALYTISCHE CHEMIE
1. INLEIDING
Wat is analytische chemie?
Dat is de chemie van het meten. Je wil weten:
• Welke stoffen zitten er in mijn staal? (Kwalitatief)
• Hoeveel zit er van die stof in? (Kwantitatief)
Voorbeeld
• Zwangerschapstest: geeft enkel ja of nee → dat is kwalitatieve analyse.
• Bloedonderzoek: “glucose = 92 mg/dl” → dat is kwantitatieve analyse.
Kwalitatief vs. kwantitatief
• Kwalitatief = aantonen dat een stof aanwezig is.
Voorbeeld: speekseltest die toont dat je cannabis hebt gebruikt.
• Kwantitatief = meten hoeveel er aanwezig is.
Voorbeeld: bloedtest die zegt hoeveel nanogram THC per milliliter.
2. BELANGRIJKE TERMEN
Selectiviteit = de methode kan de gewenste stof onderscheiden van andere stoffen die erop lijken.
Voorbeeld: een test die in bloed alleen Na+ meet, maar niet verward raakt door K+.
Specificiteit = de methode reageert alleen op die ene stof en op niets anders.
Voorbeeld: een test die 100% alleen op Li+ reageert.
Gevoeligheid = hoe goed de test kleine veranderingen kan meten.
Voorbeeld: een gevoelige weegschaal die verschil ziet tussen 60,000 g en 60,001 g.
Definitie: helling van de ijkcurve meetsignaal vs. concentratie.
!
k= → k = gevoeligheid, S = signaal, C = concentratie
"
Detectielimiet (LOD) = de allerkleinste hoeveelheid die nog net te meten is. Hierbij wordt naast de signaal grootte
ook naar de achtergrondruis gekeken.
→ In praktijk: concentratie die een signaal/ruis verhouding geeft van 3 →
signaal minimaal 3 x sterker dan de ruis
Voorbeeld: 1 druppel kleurstof in een zwembad → te weinig om te zien = onder
de LOD.
, Kwantificatielimiet (LOQ) = de kleinste hoeveelheid die je niet alleen ziet, maar ook betrouwbaar kunt meten. Dit
is voor de meeste methodes de rapporteringswaarde.
Definitie: concentratie die een signaal/ruisverhouding geeft van 10.
→ signaal 10x sterker dan de ruis
→ verschil tussen LOD en LOQ is dus niet dat ruis vermindert maar dat het signaal
groter wordt waardoor je het signaal betrouwbaar kunt onderscheiden van de ruis.
Precisie = hoe goed je resultaat telkens hetzelfde is als je opnieuw meet.
→ weergegeven als herhaalbaarheid = metingen binnen dezelfde dag.
→ Of als intermediaire precisie = metingen tussen verschillende dagen
Voorbeeld: je weegschaal geeft steeds 2,000 g, 2,001 g, 1,999 g → dat is
precies.
Accuraatheid = hoe dicht je resultaat bij de werkelijke waarde ligt. (De
absolute fout)
→ Voorbeeld: een weegschaal die 2,000 g aangeeft terwijl het écht 2,000 g is
→ accuraat. Een weegschaal die steeds 1,950 g aangeeft (maar wel steeds
hetzelfde) → precies maar niet accuraat.
Blancobepaling = meten hoeveel signaal er komt zonder je stof, alleen door oplosmiddel of reagentia. Dat trekt
men eraf.
→ Voorbeeld: een lege cuvet in een spectrofotometer geeft ook een beetje signaal, dat moet je corrigeren
Valideren = Nagaan of een meetmethode betrouwbaar en geschikt is voor wat je wil meten.
• Hoe doe je dat?
o Je kijkt of alle onderdelen van de methode voldoen aan bepaalde eisen, bv.:
§ Precisie < 15% (je resultaten liggen dicht bij elkaar)
§ De methode haalt de gewenste LOD (je ziet lage concentraties nog).
o Vaak wordt dit gecontroleerd door externe laboratoria (interlaboratorium testen), zodat de methode
niet alleen in jouw lab werkt maar ook elders hetzelfde resultaat geeft.
3. INSTRUMENTELE METHODEN
Soorten analytische methoden
1. Optische methoden
o Bestuderen hoe licht en materie met elkaar interageren.
o Voorbeelden: UV-VIS spectrofotometrie, IR, fluorescentie.
2. Elektrochemische methoden
o Kijken naar verband tussen chemische processen en elektrische signalen.
o Voorbeelden: pH-elektrode, ion-selectieve elektroden, polarografie.
3. Chromatografische methoden
o Scheiden van stoffen in een mengsel → koppelen aan detector.
o Voorbeelden: GC, HPLC, LC-MS.
4. Radio-chemische methoden
o Gebruiken radioactieve isotopen of opgewekte radioactiviteit.
o Voorbeelden: tracer-experimenten, radio-immunoassays.