INSPANNINGSFYSIOLOGIE
INLEIDING
Inspanningsfysiologie = de wetenschap naar de acute (onmiddellijk tijdens inspanning) en chronische (na een periode van
training) aanpassingen van het menselijk lichaam aan beweging
3 belangrijke systemen:
- Hart
- Longen
- Spieren
HOOFDSTUK 1: VOEDING
1. ORGANISCHE BOUWSTENEN
De dagelijkse energiebehoefte wordt geleverd door de opname van koolhydraten, vetten en eiwitten
→ noodzakelijk om normaal te functioneren in rust en bij inspanning
→ belangrijke rol: behouden van de structurele en functionele eigenschappen van het organisme
BASISSTRUCTUUR VAN VOEDINGSSTOFFEN
Biologische systemen worden gevormd door cellen die samenwerken om het overleven van die cellen te verzekeren
→ elementaire structuren zijn gelijk
ATOMEN ZIJN DE BOUWSTENEN
4/113 atomen staan in voor 96% van de lichaamsmassa
→ stikstof (3%), waterstof (10%), koolstof (18%) en zuurstof (65%)
Deze atomen spelen een hoofdrol in de chemische samenstelling van voedingsstoffen en vormen de basis voor de actieve
stoffen in het lichaam
KOOLSTOF, HET VEELZIJDIGE ELEMENT
Koolstof heeft een bijna onbeperkte mogelijkheid om te binden met andere elementen
→ vetten en koolhydraten: C-atomen met H- en O-atomen
→ eiwitten: C-atomen met H-, O- en N-atomen en bepaalde minerale stoffen
C, H, O en N zijn de organische bouwstenen die voedingsstoffen gaan vormen
2. KOOLHYDRATEN
Koolhydraten of suikers zijn genoemd naar het koolstof en water waaruit ze zijn opgebouwd
→ basisstructuur enkelvoudige suikermolecule: ketting van 3à7 C-atomen met daaraan telkens een H en een OH verbonden
Vb. fructose, glucose en galactose (C6H12O6)
,2.1. SOORTEN KOOLHYDRATEN EN HUN BRONNEN
MONOSACCHARIDEN
= bestaat uit 1 enkelvoudige suiker
→ meest voorkomende monosacchariden zijn glucose, fructose en galactose
Glucose = dextrose = druivensuiker
→ komt voor als voedingsstof of wordt gevormd bij gluconeogenese*
→ kan na absorptie via de darmen onmiddellijk in de bloedbaan worden opgenomen om energie te leveren
→ kan ook worden opgeslagen als energiereserve in de lever, spieren (glycogeen) of vetcellen (lichaamsvet)
*gluconeogenese = omzetting van meer complexe koolhydraten
OLIGOSACCHARIDEN
= disacchariden of dubbele suikers, gevormd door twee monosaccharide suikers
= glucosemolecule gecombineerd met een monosaccharide
- Sucrose = glucose + fructose suikerbiet, suikerriet en honing
- Lactose = glucose + galactose minst zoete disaccharide, melk
- Maltose = glucose + glucose zaden en mout
POLYSACCHARIDEN
= drie of meer enkelvoudige suikers
- Plantaardige polysacchariden
o Zetmeel
▪ Zaden, maïs, granen, wit brood, pasta, aardappelen
▪ Wordt door de planten gebruikt als energiereserve
o Cellulose
▪ Structurele rol en zorgt voor stevigheid
▪ Wordt niet verteerd door onze spijsvertering, dus heeft geen voedingswaarde
▪ Bevordert de gezondheid door een betere spijsvertering
- Dierlijke polysacchariden
o Glycogeen
▪ Wordt gesynthetiseerd uit glucose door glucogenese
▪ Wordt opgeslagen in dierlijke weefsels
,3. VETTEN
Vetten bevatten de meeste energie per volume
→ dus: energieoverschotten opslaan onder de vorm van vet (75 000 – 100 000 kcal)
Een vetmolecule bevat dezelfde elementen als een suikermolecule
→ andere verbindingen en andere verhouding tussen waterstof en zuurstof
3.1. SOORTEN VETTEN EN HUN BRONNEN
EENVOUDIGE VETTEN
= bestaan voornamelijk uit triglyceriden (glycerolmolecuul met daaraan 3 vetzuren)
Vetzuren kunnen verzadigd of onverzadigd zijn
- Verzadigde vetten:
o C-atomen zijn verbonden met 4 andere atomen
o Dierlijke oorsprong
- Onverzadigde vetten:
o Soms zijn C-atomen dubbel met elkaar verbonden
o Plantaardige oorsprong
o Onderscheid tussen mono-onverzadigde (1 C=C) en poly-onverzadigde vetzuren (meerdere C=C)
o Lager smeltpunt en zijn meestal vloeibaar op kamertemperatuur
→ door de dubbele binding ontstaan knikken in de molecule, waardoor de stof minder dens wordt
, SAMENGESTELDE VETTEN
= moleculen die bestaan uit de binding van een vetmolecule met een andere stof
Voorbeelden samengestelde vetten:
- Fosfolipiden
o 1 of meerdere vetzuren gebonden aan fosforzuur en stikstof
o Belangrijke rol in de celstructuur en de bloedstolling
- Glycolipiden
o Vetzuren gebonden aan koolhydraten en stikstof
o Herkenningspunt voor biochemische processen
o De antigenen van het ABO-systeem zijn glycolipiden op de celmembraan van RBC
- Lipoproteïnen
o Binding van triglyceriden, fosfolipiden of cholesterol met een proteïne
o Belangrijkste transportmiddel voor vetten in het bloed
AFGELEIDE VETTEN
= vetten afgeleid van eenvoudige en samengestelde vetten
Vb. cholesterol
- Bevat geen vetzuur, maar heeft gelijkaardige fysische en chemische eigenschappen als vetten
→ dus behoort tot de groep vetten
- Essentieel onderdeel van de celmembraan
- Belangrijk voor een goede functie van het zenuwstelsel
- Basis van steroïde hormonen
INLEIDING
Inspanningsfysiologie = de wetenschap naar de acute (onmiddellijk tijdens inspanning) en chronische (na een periode van
training) aanpassingen van het menselijk lichaam aan beweging
3 belangrijke systemen:
- Hart
- Longen
- Spieren
HOOFDSTUK 1: VOEDING
1. ORGANISCHE BOUWSTENEN
De dagelijkse energiebehoefte wordt geleverd door de opname van koolhydraten, vetten en eiwitten
→ noodzakelijk om normaal te functioneren in rust en bij inspanning
→ belangrijke rol: behouden van de structurele en functionele eigenschappen van het organisme
BASISSTRUCTUUR VAN VOEDINGSSTOFFEN
Biologische systemen worden gevormd door cellen die samenwerken om het overleven van die cellen te verzekeren
→ elementaire structuren zijn gelijk
ATOMEN ZIJN DE BOUWSTENEN
4/113 atomen staan in voor 96% van de lichaamsmassa
→ stikstof (3%), waterstof (10%), koolstof (18%) en zuurstof (65%)
Deze atomen spelen een hoofdrol in de chemische samenstelling van voedingsstoffen en vormen de basis voor de actieve
stoffen in het lichaam
KOOLSTOF, HET VEELZIJDIGE ELEMENT
Koolstof heeft een bijna onbeperkte mogelijkheid om te binden met andere elementen
→ vetten en koolhydraten: C-atomen met H- en O-atomen
→ eiwitten: C-atomen met H-, O- en N-atomen en bepaalde minerale stoffen
C, H, O en N zijn de organische bouwstenen die voedingsstoffen gaan vormen
2. KOOLHYDRATEN
Koolhydraten of suikers zijn genoemd naar het koolstof en water waaruit ze zijn opgebouwd
→ basisstructuur enkelvoudige suikermolecule: ketting van 3à7 C-atomen met daaraan telkens een H en een OH verbonden
Vb. fructose, glucose en galactose (C6H12O6)
,2.1. SOORTEN KOOLHYDRATEN EN HUN BRONNEN
MONOSACCHARIDEN
= bestaat uit 1 enkelvoudige suiker
→ meest voorkomende monosacchariden zijn glucose, fructose en galactose
Glucose = dextrose = druivensuiker
→ komt voor als voedingsstof of wordt gevormd bij gluconeogenese*
→ kan na absorptie via de darmen onmiddellijk in de bloedbaan worden opgenomen om energie te leveren
→ kan ook worden opgeslagen als energiereserve in de lever, spieren (glycogeen) of vetcellen (lichaamsvet)
*gluconeogenese = omzetting van meer complexe koolhydraten
OLIGOSACCHARIDEN
= disacchariden of dubbele suikers, gevormd door twee monosaccharide suikers
= glucosemolecule gecombineerd met een monosaccharide
- Sucrose = glucose + fructose suikerbiet, suikerriet en honing
- Lactose = glucose + galactose minst zoete disaccharide, melk
- Maltose = glucose + glucose zaden en mout
POLYSACCHARIDEN
= drie of meer enkelvoudige suikers
- Plantaardige polysacchariden
o Zetmeel
▪ Zaden, maïs, granen, wit brood, pasta, aardappelen
▪ Wordt door de planten gebruikt als energiereserve
o Cellulose
▪ Structurele rol en zorgt voor stevigheid
▪ Wordt niet verteerd door onze spijsvertering, dus heeft geen voedingswaarde
▪ Bevordert de gezondheid door een betere spijsvertering
- Dierlijke polysacchariden
o Glycogeen
▪ Wordt gesynthetiseerd uit glucose door glucogenese
▪ Wordt opgeslagen in dierlijke weefsels
,3. VETTEN
Vetten bevatten de meeste energie per volume
→ dus: energieoverschotten opslaan onder de vorm van vet (75 000 – 100 000 kcal)
Een vetmolecule bevat dezelfde elementen als een suikermolecule
→ andere verbindingen en andere verhouding tussen waterstof en zuurstof
3.1. SOORTEN VETTEN EN HUN BRONNEN
EENVOUDIGE VETTEN
= bestaan voornamelijk uit triglyceriden (glycerolmolecuul met daaraan 3 vetzuren)
Vetzuren kunnen verzadigd of onverzadigd zijn
- Verzadigde vetten:
o C-atomen zijn verbonden met 4 andere atomen
o Dierlijke oorsprong
- Onverzadigde vetten:
o Soms zijn C-atomen dubbel met elkaar verbonden
o Plantaardige oorsprong
o Onderscheid tussen mono-onverzadigde (1 C=C) en poly-onverzadigde vetzuren (meerdere C=C)
o Lager smeltpunt en zijn meestal vloeibaar op kamertemperatuur
→ door de dubbele binding ontstaan knikken in de molecule, waardoor de stof minder dens wordt
, SAMENGESTELDE VETTEN
= moleculen die bestaan uit de binding van een vetmolecule met een andere stof
Voorbeelden samengestelde vetten:
- Fosfolipiden
o 1 of meerdere vetzuren gebonden aan fosforzuur en stikstof
o Belangrijke rol in de celstructuur en de bloedstolling
- Glycolipiden
o Vetzuren gebonden aan koolhydraten en stikstof
o Herkenningspunt voor biochemische processen
o De antigenen van het ABO-systeem zijn glycolipiden op de celmembraan van RBC
- Lipoproteïnen
o Binding van triglyceriden, fosfolipiden of cholesterol met een proteïne
o Belangrijkste transportmiddel voor vetten in het bloed
AFGELEIDE VETTEN
= vetten afgeleid van eenvoudige en samengestelde vetten
Vb. cholesterol
- Bevat geen vetzuur, maar heeft gelijkaardige fysische en chemische eigenschappen als vetten
→ dus behoort tot de groep vetten
- Essentieel onderdeel van de celmembraan
- Belangrijk voor een goede functie van het zenuwstelsel
- Basis van steroïde hormonen