1. Het EEG als aanvullend onderzoek
Belang van aanvullend onderzoek
Door gericht een aanvullend onderzoek te doen kan je meer te weten komen over de aard, lokalisatie en oorzaak
van de klachten. Mede hierdoor kan er een uitspraak gedaan worden over behandelingen en een prognose.
Algemene aspecten van aanvullend onderzoek
Naast EEG-onderzoek kunnen verschillende KNF onderzoeken tot aanvullend onderzoek gerekend
worden maar ook long- en hartfunctie onderzoeken en beeldvormende onderzoeken.Bij aanvullende
onderzoeken wordt met behulp van technische apparatuur aanvullende informatie verkregen over de
gezondheidstoestand van de patiënt. Aanvullende onderzoeken kosten, extra belasting, maar ook
soms extra risico van de patiënt waarbij er gekeken moet worden naar de waarde van het onderzoek.
Het moet wetenschappelijk onderbouwd worden en een concrete aanvullende waarde voor de
bijdrage aan de diagnostiek en behandeling van de patiënt.
Redenen voor het EEG als aanvullend onderzoek
- Diagnostiek en differentiaaldiagnostiek (m.n. epilepsie, maar ook encefalitis en dementie
(ziekte van Creutzfeldt-Jakob).
- Bepalen van de ernst van een aandoening
- Monitoring; als bewaking tijdens operaties en bij onbegrepen coma in combinatie met video
bij epilepsie en andere aanvalsgewijs optredende aandoeningen
- Slaapstoornissen
Diagnostiek en differentiaaldiagnostiek
Wanneer een anamnese en lichamelijk onderzoek geen diagnose geeft, wordt aanvullend onderzoek
ingezet om de diagnostiek rond te krijgen. De vraagstelling voor aanvullend onderzoek is een
diagnostische vraag:
- Berust plotselinge visusdaling aan één oog op een neuritis optica?
- Berust een wegraking op epilepsie?
- Was een voorbijgaande afasie veroorzaakt door een TIA op basis van stenose van de a.
carotis interna (links)?
Het aantal factoren van en rondom de test is van belang:
- Kenmerken van de test zelf: Belangrijke kenmerken zijn de sensitiviteit en de specificiteit. De
sensitiviteit is de kans dat de testuitslag positief (afwijkend) is als de aandoening
daadwerkelijk aanwezig is (terecht positief). De specificiteit is de kans dat de testuitslag
negatief (normaal) is als de aandoening ook niet aanwezig is (terecht negatief). Een uitslag
kan ook onterecht positief (fout positief) of onterecht negatief (fout negatief) zijn. Fout positief
= uitslag positief/afwijkend terwijl aandoening niet aanwezig is. Fout negatieve uitslag =
testuitslag negatief/normaal terwijl aandoening aanwezig is.
De keuze van een grenswaarde tussen normaal en afwijkend is subjectief en beïnvloedt de
classificatie van aandoeningen. Een lage grenswaarde leidt tot meer diagnoses, terwijl een
hoge grenswaarde juist minder mensen als aangedaan classificeert. Dit heeft gevolgen voor
diagnose, behandeling en de interpretatie van testresultaten.
Een lage grenswaarde wint sensitiviteit, maar verliest specificiteit en een hogere grenswaarde
wint specificiteit en verliest sensitiviteit.Pas als de sensitiviteit en de specificiteit een test
100% is, betekent een positieve uitslag dat de aandoening aanwezig is. Een test die de
, grootste zekerheid geeft of het al dan niet aanwezig is voor een aandoening heet ‘gouden
standaard’.
- Patiëntenpopulatie waarop de test wordt toegepast: De waarde van een test wordt niet
uitsluitend bepaald door sensitiviteit en specificiteit, omdat deze afhankelijk zijn van de
onderzochte populatie. In populaties waar een aandoening veel voorkomt, volstaat een test
met lage sensitiviteit, terwijl bij zeldzame aandoeningen een hoge specificiteit belangrijk is om
fout-positieve resultaten te minimaliseren. Daarnaast spelen kansen een rol: de apriori kans is
de waarschijnlijkheid van een aandoening vóór de test, terwijl de aposteriori kans de kans is
nadat de testresultaten bekend zijn. Hierdoor beïnvloedt de context waarin een test wordt
gebruikt de interpretatie en effectiviteit ervan.
De a priori kans op een aandoening wordt bepaald door de populatiekenmerken, de selectie
door de arts en eerdere testresultaten. Bijvoorbeeld, de a priori kans op epilepsie is lager bij
pilotenkeuringen dan bij patiënten die na een aanval een neuroloog bezoeken.
De a posteriori kans is de waarschijnlijkheid van de aandoening na het uitvoeren van een
test, gebaseerd op zowel de testkarakteristieken (sensitiviteit en specificiteit) als de a priori
kans. Deze kans kan worden berekend voor zowel een afwijkende als een normale testuitslag
en helpt bij de diagnostische besluitvorming.
De Positief Predictieve Waarde (PPW) is de a posteriori kans dat een patiënt daadwerkelijk
de aandoening heeft bij een afwijkende testuitslag. De Negatief Predictieve Waarde (NPW) is
de kans dat een patiënt de aandoening niet heeft bij een normale testuitslag. De kans dat een
aandoening toch aanwezig is bij een negatieve testuitslag is 1 - NPW.
Sensitiviteit en specificiteit beschrijven de waarde van de test, terwijl PPW en NPW de
waarde van de uitslag weergeven. Hierdoor is een test met hoge sensitiviteit niet per se een
garantie voor een hoge PPW, en een test met hoge specificiteit betekent niet automatisch een
hoge NPW.
- Toepassen van een test; de berekeningen:
Het doel is het beoordelen, vaststellen van de kans op de aandoening, de posteriori kans in
vergelijking met de a priori kans. De opbrengst is groter naarmate de a priori kans en de a
posteriori kans meer van elkaar verschillen. De factor die de informatieve waarde bepaalt is
de likelihood ratio (verhouding tussen kansen). Dit kan berekend worden voor een afwijkende
of normale uitslag:
1. Likelihood ratio voor een normale testuitslag = kans op een normale testuitslag bij
aanwezig aandoening/kans op een normale testuitslag bij afwezig aandoening. (A/C)
2. Likelihood ratio voor een normale testuitslag = kans op een normale testuitslag bij
aanwezige aandoening/kans op een normale testuitslag bij afwezige aandoening
(B/D).
Door nu de a priori kans uit te drukken in odds ratio kan met behulp van de likelihood ratio de
a posteriori kans worden berekend. M.b.v. een likelihood ratio voor een afwijkende test uitslag
kan de a posteriori kans op de aandoening bij afwijkende testuitslag worden berekend en
m.b.v. de likelihood ratio voor een normale testuitslag kan de a posteriori kans op de
aandoening bij een normale testuitslag worden berekend. De odds ratio voor een bepaalde
aandoening is gedefinieerd als: aantal personen met aandoening / aantal personen zonder
, aandoening. De a priori kans kan worden omgezet in een pretest odds: pretest odds = a priori
kans / (1 - a priori kans). Dit kan worden omgezet in een posttest odds formule: Posttest odds
= pretest odds x likelihood ratio. Van hieruit kan de posttest odds weer worden omgerekend in
een a posteriori kans: a posteriori kans = posttest odds / (1+posttest odds).
De a priori kans op een aandoening is de kans op de aandoening voordat de test wordt uitgevoerd. Er
is een kans van X% dat de aandoening aanwezig is en een kans van Y% dat de aandoening niet
aanwezig is, waarbij X en Y samen 100% zijn. Als de aandoening aanwezig is, zijn er twee mogelijke
testuitslagen: afwijkend en normaal. De kans op een afwijkende testuitslag bij aanwezigheid van de
aandoening is A% (sensitiviteit). Er is echter ook een kans van B% op een normale testuitslag terwijl
de aandoening wel aanwezig is (foutnegatieven). A en B vormen samen 100%.
Als de aandoening niet aanwezig is, zijn er eveneens twee testuitslagen mogelijk: afwijkend en
normaal. De kans op een normale testuitslag bij afwezigheid van de aandoening is D% (specificiteit),
terwijl de kans op een afwijkende testuitslag zonder aandoening C% is (foutpositieven). C en D
vormen ook samen 100%.
De likelihood ratio van een afwijkende testuitslag wordt gedefinieerd als A/C, en die van een normale
testuitslag als B/D. De a posteriori kans op de aanwezigheid van de aandoening bij een afwijkende
testuitslag is E%, wat de Positief Predictieve Waarde (PPW) wordt genoemd. De a posteriori kans op
de aanwezigheid van de aandoening bij een normale testuitslag is F%, en de kans dat de aandoening
bij een normale testuitslag niet aanwezig is, is (100 - F)%, wat de Negatief Predictieve Waarde (NPW)
is.
Met de likelihood ratio kan de a posteriori kans (de kans op de aandoening na de test) worden
berekend vanuit de a priori kans (de kans vóór de test). Dit gebeurt via de odds ratio, oftewel de
pretest odds. De formule voor de pretest odds is:
Pretest odds = X / (1 - X), waarbij X de a priori kans is uitgedrukt als een getal tussen 0 (0%) en 1
(100%).
De posttest odds worden vervolgens berekend afhankelijk van de testuitslag:
● Voor een afwijkende testuitslag: Posttest odds = Pretest odds × A / C.
● Voor een normale testuitslag: Posttest odds = Pretest odds
× B / D.
Om de a posteriori kans te berekenen, wordt de posttest odds
omgezet met de formule:
A posteriori kans = Posttest odds / (1 + Posttest odds).
Dit levert de Positief Predictieve Waarde (PPW) voor een
afwijkende testuitslag, oftewel de a posteriori kans op de
aandoening bij een afwijkende testuitslag (E%).
Voor een normale testuitslag wordt de Negatief Predictieve Waarde
(NPW) berekend, oftewel de a posteriori kans op de aandoening bij
een normale testuitslag (F%).
, In het algemeen kan gesteld worden dat de diagnostische waarde van een test groter zal zijn als de a
priori kans op de aandoening rond de 50% ligt. Zelfs een test met een matige sensitiviteit en
specificiteit kan dan nog nuttige extra informatie opleveren. Is de a priori kans op de test heel hoog, of
juist zeer laag, dan zal zelfs de beste test niet veel toevoegen.
- Klinische relevantie van de testuitslag (het nut van de test voor de kliniek (patient))
Een testuitslag is pas nuttig als deze niet alleen diagnostiek betreft, maar ook consequensies
heeft voor het beleid, bijv. in de vorm van aanleiding geven tot het starten, wijzig of staken
van medicijnen of een therapie, het wel of niet verrichten van ander aanvullend onderzoek,
het geven van adviezen, het bepalen van de prognose. Als een testuitslag dergelijke
consequenties niet heeft, is de test niet nuttig en dus niet geïndiceerd.
Bepalen van de ernst van een aandoening
Tijdens een coma, bijvoorbeeld na een ernstig schedel- of hersentrauma of na een reanimatie, is het
vaak moeilijk om de ernst van cerebrale schade klinisch vast te stellen, bijvoorbeeld door het gebruik
van spierverslappers of beademing. Aanvullende onderzoeken, zoals SSEP (somatosensory evoked
potentials) of EEG (elektro-encefalogram), kunnen nuttige informatie bieden over de ernst van de
cerebrale functiestoornis. Elk onderzoek levert waardevolle, aanvullende gegevens. Ook een
duplexonderzoek van de carotiden wordt gebruikt om de ernst van de aandoening te bepalen, zoals
de mate van stenose. Informatie over de ernst van de aandoening helpt bij het bepalen van de
prognose en het inschatten van de kans op herstel.
Monitoring
Het continu registreren van fysiologische parameters wordt monitoring genoemd, en het doel van het
monitoren van hersenfuncties, zoals met een continu-EEG, is het bewaken van de hersenactiviteit.
Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een continu-EEG tijdens operaties aan de a. carotis interna
of openhartoperaties, waarbij de hersenfunctie continu wordt gevolgd om functiestoornissen
vroegtijdig te detecteren en het beleid daarop aan te passen.
Andere toepassingen van continu-EEG zijn onder andere: bij patiënten in coma door persisterende
status epilepticus, waar monitoring via het EEG belangrijke informatie biedt over de toestand van de
patiënt en het beleid kan worden aangepast; bij neonaten, om epileptische aanvallen te beoordelen,
die vaak klinisch moeilijk te herkennen zijn; en bij patiënten die na een reanimatie in coma blijven, om
de ontwikkeling van de EEG-activiteit te volgen.
EEG- en videomonitoring zijn ook cruciaal voor de evaluatie van epilepsiepatiënten, vooral voor
degenen die in aanmerking komen voor epilepsiechirurgie. Na langdurige EEG- en video-opnamen,
waarbij epileptische aanvallen worden vastgelegd, kan worden bepaald welke vervolgstappen nodig
zijn in het chirurgische behandeltraject.
Sterke en zwakke kanten van het EEG als aanvullend onderzoek
De functie van neuronen wordt door een EEG beoordeeld. EEG heeft sterke en zwakke punten:
Sterke kanten van het EEG
- Gevoelige maat, hoge sensitiviteit, voor functiestoornissen van de neuronen
Het EEG een gevoelige maat voor veranderingen in de functie; functiestoornissen. Deze
gevoeligheid is groter bij aandoeningen die gepaard gaan met beschadigingen van de
neuronen en daardoor dysfunctie van neuronen. EEG-veranderingen, -afwijkingen worden
veroorzaakt door zieke neuronen en niet door dode neuronen.
- Goede temporele resolutie
Ook wel tijdsresolutie, de maat voor de nauwkeurigheid in de tijd. Het EEG registreert de
hersenfunctie van milliseconde tot milliseconde en heeft daarbij een goede tijdsresolutie.
Plotselinge optredende veranderingen in de hersenfunctie direct gedetecteerd. Het EEG een
goedkoop, niet ingrijpend en makkelijk uit te voeren onderzoek.