jgevigheid jgevigheid toonde, wat inhield het financieren van monumentale bouw of andere
culturele evenementen, om de loyaliteit van de keizer te betuigen. Het competi-
tieve karakter zit in dat de stadsraden zo meer een geciviliseerd karakter in hun
stad wilde tonen dan de anderen.
2. Annona Een belasting in het Romeinse Rijk wat letterlijk 'aanvoer [van graan]' betekende
omdat directe belasting vaak werd geïdentificeerd met graantoevoer. De term
gebruikte men ook voor de graantransporten te duiden vanuit de drie grote
graanleveranciers van het Romeinse Rijk: Egypte, de provincie Afrika en het eiland
Sicilië. Deze transporten waren bedoeld voor de twee grootste afnemers die door
de staat werden gesubsidieerd: het leger en proletariaat van de hoofdsteden
Rome en Constantinopel.
3. Foederati Volkeren die door middel van contracten en verdragen ter beschikking stelden
aan het Romeinse Rijk, om daarna militair ingezet te worden aan de grenzen van
het Rijk. De Goten zijn een befaamd voorbeeld van volkeren die als huurlingen
in een barbarenleger fungeerden, als foederati van het Romeinse Rijk. Deze
werden voornamelijk populair rond de 4e eeuw en evolueerden uiteindelijk naar
huurcontracten.
4. Chiefdoms Vorm van sociale organisatie waarbij meerdere gemeenschappen geleid worden
door een of meer chiefs (leiders). Chiefdoms kenmerken zich door de vorming van
lokale elites, in dit geval krijgsheren en hun families, die hun lokale machtspositie
verdedigen met behulp van gewapende volgelingen, die uit de opbrengst van
krijgsbuit of tribuut werden beloond. Een voorbeeld waren de Hunnen. (Vroege
middeleeuwen)
5. Gefolgschaft De groep van gewapende volgelingen van een barbaarse krijgsheer (vaak in
chiefdoms, vroege middeleeuwen).
6. Goten Een cluster van barbaarse volkeren die in de derde en vierde eeuw verschillende
stabiele koninkrijken vormde langs de benedenlopen van Donaun de Dnjestr
, en de Dnjepr (Huidig Romoenië Moldavië en Oekraïne). De Goten hadden een
tweeslachtige relatie met het Romeinse Rijk. Aan de ene kant deden ze dienst in
het Romeins leger als foederati, langs de andere kant leidde de versterking van
de Gotische macht in het noorden tot invallen in Griekenland en Klein-Azië.
7. Flavius Stilicho (359-408) Oppercommandant van de Romeinse legers in het Westen, zoon van
een Vandalenkoning en een Romeinse vrouw (semibarbarus). Zijn beslissing om
tijdens de inval van Gotische huurlingen onder Alarik niet de genadeslag toe te
brengen na zijn overwinningen tegen hem, zou indirect ervoor zorgen dat het
West-Romeinse Rijk zou vallen want dit leger zou enorme schade brengen aan
Rome. Na gedood te zijn door zijn keizerlijke ambities, zouden zijn troepen zich
aansluiten bij Alarik.
8. Alarik Leider van Gotische huurlingen, die een rol speelde in de aanloop naar de val
van het West-Romeinse rijk. Hij bracht immers het Gotische Probleem naar Italië,
het Westen. Vanwege hun slechte behandeling kwamen de Goten in opstand en
versloegen ze het keizerlijke leger in o.a. Adrianopel. (vroege 5de eeuw)
9. Alföld of Poesta Steppeachtige gebieden ten westen van de Karpaten waar nomaden zich vestig-
den. In de eerste jaren van de 5e eeuw breidden de Hunnen hier hun macht uit.
Van hieruit konden intensievere commerciële en gewelddadige contacten met de
sedentaire wereld worden onderhouden.
10. Visigoten Groep Goten die zich in Aquitanië vestigden na de dood van Alarik in 411. Het Go-
tische leger sloot een contract met de Romeinse autoriteiten voor krijgsoperaties
in Spanje, en kregen daarmee de provincie Aquitanië als permanent vestigings-
gebied toegewezen. Hier richtten de Visigoten in 418 een eigen koninkrijk in.
11. Attila Heerser over het kanaat van de Hunnen van 444/445-453. Hij was niet uit op
gebiedsverovering, maar op het afpersen van goud van Constantinopel door
een sterke machtspositie aan de buitengrenzen. Hij probeerde tweemaal het
West-Romeinse Rijk binnen te vallen en Gallië te gaan plunderen. De eerste maal
, werd hij gestopt door Flavius Aetius (general). De tweede maal stopten honger
en malaria hem, keerde hij terug naar de Alföld en overleed hij.
12. Gotische Oor- Oorlogen tussen de Byzantijnen en de Ostrogoten (535-554) die voornamelijk in
logen Italië werd uitgevochten. Nadat het West-Romeinse Rijk was in 476 gevallen riep
Odoaker zichzelf tot koning van Italië. De Byzantijnse keizer wilde zijn gezag over
Italië terug krijgen met een alliantie met Ostrogoten. Dit lukte, maar de Ostrogo-
tische koning Theoderik zijn onafhankelijkheid en expansiedrift gaf het idee dat de
Ostrogoten de regio hadden i.p.v. de Byzantijnen. Dus ontstond er oorlog tussen
deze twee veroorzaakt waren door de feitelijke onafhankelijkheid en alarmerende
expansiedrift van het Ostrogotische koninkrijk, waardoor Oost-Romeinse militaire
interventie in Italië onvermijdelijk werd. Samen met de Langobarden won de
Byzantijnen en deelde zij de regio met de Langobarden.
13. Etnogenese Het "verwekken" van een volk. Als sterk dynamische multi-etnische confederaties
lang genoeg standhielden, konden ze uitgroeien tot nieuwe 'v olkeren' met een
eigen identiteit, die voor een deel geënt was op de cultuur van de dominante
groep - gewoonlijk de groep die zijn naam aan de confederatie had gegeven.
De barbaren konden moeilijk geïdentificeerd worden als 'v olk' omdat ze hun
geschiedenis en afkomst niet neerschreven, maar met succes van bijvoorbeeld
militaire overwinningen zouden ze wel lang kunnen leven.
14. Clovis Heerser/koning van de Salische Franken, onder wie het koninkrijk en z'n macht
werden uitgebreid. Clovis veroverde het noorden van Gallië, versloeg de Visig-
oten (507), maakte zich meester van Aquitanië, maakte zijn buren tot satelli-
eten. Dergelijke onderwerpingen gingen gepaard met de aanstelling van een
Frankische gouverneur of een autochtone 'h ertog' die trouw moest zijn aan de
Franken.
15. Protonatievorm- In verschillende barbaarse koninkrijken na de val van het Romeinse Rijk leidde
ing de integratie van een heersende allochtone minderheid (bvb Visigoten) met
onderworpen autochtone meerderheid (andere etniciteiten in Iberië) tot de on-
twikkeling van nieuwe sentimenten van politieke saamhorigheid. In de vroege
, middeleeuwen mag niet gesproken worden van naties zoals we die vandaag
kennen, vandaar "proto-". We weten niet in hoeverre het samenhorigheidsgevoel
doordrong, gevoelens die we enkel kennen bij aristocraten en koningen. Boven-
dien hadden de koningen weinig communicatieve en militaire mogelijkheden in
hun uitgestrekte gebieden, en moesten ze lokale autonomie tolereren.
16. Justinianus Oost-Romeins (Byzantijns) Keizer 527-565, die een belangrijke rol speelde in de
renovatio imperii; Justinianus' vernieuwingspolitiek bestond uit 3 pijlers;
1. Herovering van verloren gegane gebieden:
2. Zuivering en codificatie van Romeins recht: samenvatten, uitzuiveren en duiden
van de Romeinse rechttradities ... Corpus Iuris Civilis - Samenstelsel van het
burgerlijk recht!
3. Religie en staat verbinden: traditie van keizer als religieus leider, christelijke kerk
leiden en beschermen.
17. Renovatio Im- Herstel en vernieuwing van het keizerrijk. Na 476 maakten de Oost-Romeinse
perii keizers aanspraak op herstel en vernieuwing van het keizerrijk, vanuit Byzantium
en met ettectief gezag over Rome. De gedachte zit al vervat in de aanbouw van
Byzantium, maar bovenal in het beleid van Keizer Justinianus.
18. Corpus Juris Een schriftelijk neergelegde verzameling van wetten, besluiten, rechterlijke uit-
Civilis spraken en juridische leerstukken betrettende het Romeins recht, samengesteld
en geschreven in opdracht van de Byzantijnse keizer Justinianus I, tussen 529 en
534.
19. Theocratie Het idee dat alle wettelijke gezag over mensen uiteindelijk direct afkomstig is van
God. Wat maakt dat de hoogste gezaghebbers in de wereld alleen aan God ver-
antwoording verschuldigd zijn. Late Oudheid en Middeleeuwen zijn voornamelijk
een theocratie, in christelijke, joodse en islamitische tradities.
20. Caesaropapisme Hoogste wereldlijke leider is het hoofd van de kerk is in zijn machtsgebied alsook
had hij de rol van de keizer.