Motiveer uw antwoorden, zoals u dat ook bij het tentamen dient te doen, met gebruikmaking van
het verplichte studiemateriaal (jurisprudentie, literatuur, leerstof van hoorcollege en Brightspace-
materiaal).
JURISPRUDENTIE
HR 9 december 2008, NJ 2009, 157 (Tolbert)
1. Wat is de casuspositie? Waarvoor heeft het hof de verdachte veroordeeld?
De zaak ligt bij de Hoge Raad, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld tot doodslag en
poging tot doodslag met een gevangenisstraf van 18 jaar. Het hof heeft daarnaast aan verdachte
een betalingsverplichting opgelegd.
2. Wanneer staat volgens de Hoge Raad een geestelijke stoornis aan de bewezenverklaring van
het (al dan niet voorwaardelijk) opzet in de weg?
Indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn
gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.
3. Waarom is volgens de Hoge Raad, blijkens overweging 4.3.2, ’s hofs oordeel over het
ontbreken van (‘gewoon’) opzet ontoereikend gemotiveerd?
Het hof heeft geoordeeld dat op basis van verschillende deskundigenverklaringen op zichzelf
moet worden aangenomen dat op het moment van het plegen van de feiten geen sprake was van
opzet, gelet op de psychose waarin de verdachte toen verkeerde. Het hof heeft alleen in
aanmerking genomen dat de verdachte gedurende de psychose ‘ontoerekeningsvatbaar’ was en
dat de verdachte hierdoor niet opzettelijk heeft gehandeld. Dat de verdachte
ontoerekeningsvatbaar was sluit niet uit dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Het hof heeft
dit volgens de Hoge Raad dus niet goed genoeg gemotiveerd.
4. Waarom is volgens de Hoge Raad, blijkens overweging 4.3.3, ’s hofs oordeel dat wel sprake is
geweest van voorwaardelijk opzet ontoereikend gemotiveerd?
Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte door het
nemen van amfetamine bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou
geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten. De Hoge raad
is echter van oordeel dat de aangenomen bewuste aanvaarding niet betekent dat de verdachte de
feiten opzettelijk heeft gepleegd en dat het Hof hier geen uitleg aan heeft gegeven.
5. Wat bedoelt Van Dijk (zie conclusie P-G onder punt 14) met ‘rationele irrationaliteit’?
Het betreft een rationele, doelbewuste uitvoering van zijn irrationele, op wanen gebaseerde plan.
Dat iemand iets om krankzinnige redenen doet, betekent nog niet dat diegene geen opzet had om
dit te doen. Een pyromaan heeft de drang om brand te stichten. Hier kan hij niks aan doen, maar
hij heeft wel de opzet om brand te stichten. Hij doet dit opzettelijk.
6. In zijn conclusie onder punt 15 citeert de P-G § 323a van het Duitse Strafgesetzbuch. Hij
noemt deze voorziening ‘de enige bevredigende oplossing’ voor de hier aan de orde zijnde
problematiek. Wat houdt die oplossing in en waarom zou dit een bevredigende oplossing
zijn?
“Hij die zich opzettelijk of uit onachtzaamheid bedwelmt door middel van alcoholische dranken of
andere bedwelmende middelen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar of
met een boete als hij in deze staat een onrechtmatige daad pleegt en daarvoor niet kan worden
gestraft omdat hij als gevolg van de dronkenschap niet in staat was tot schuld of omdat dit niet
kan worden uitgesloten”.
,Dit zou een bevredigende oplossing kunnen zijn om op deze manier te voorkomen dat een
verdachte wordt vrijgesproken, omdat hij ontoerekeningsvatbaar is. Daarnaast is het beoordelen
of een verdachte opzettelijk heeft gehandeld of (verminderd) ontoerekeningsvatbaar is, niet meer
noodzakelijk nu de verdacht een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar of een boete krijgt
opgelegd.
7. Geef in uw eigen woorden weer wat de Hoge Raad bedoelt met de laatste zin uit overweging
4.3.3.
“Dat de verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een psychotische toestand is geraakt
zou, bij bewezenverklaring van diens opzet op levensberoving, wel van belang kunnen zijn voor
het antwoord op de vraag of sprake is van bijvoorbeeld ontoerekenbaarheid”.
Op het moment dat de verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een psychotische
toestand is geraakt, was hij ten tijde van die psychose ontoerekenbaar, maar daardoor hij zichzelf
in deze positie heeft gebracht zou het beroep hierop niet kunnen slagen. Indien je niet door eigen
toedoen onder psychose was, zou het beroep wel kunnen slagen.
Hof Arnhem 17 februari 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BL4185 (Tolbert vervolg)
1. Waarom kan volgens de raadsman het opzet om te doden (bij alle drie de feiten) niet
bewezen worden?
Omdat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in een amfetaminepsychose verkeerde
die zo allesomvattend was dat daarmee het opzet is aangetast.
2. Het hof acht wel bewezen dat verdachte heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet om te
doden (bij alle drie de feiten). Het hof gaat ervan uit dat dat verdachte de feiten heeft
gepleegd terwijl hij verkeerde in een psychose die het gevolg was van amfetaminegebruik.
Waarom staat naar het oordeel van het hof het feit dat verdachte ten tijde van het plegen
van de feiten in een amfetaminepsychose verkeerde niet in de weg aan het aannemen van
opzet?
Het Hof zegt dat voorwaardelijk opzet aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, waarbij betekenis
toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Een
bepaalde gedraging kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het
niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg
heeft aanvaard.
Aan de hand van de feiten in deze zaak leidt het hof af dat verdachte ten aanzien van aangeefster
en beide kinderen heeft gehandeld met het opzet om hen te doden. Daarnaast heeft het Hof aan
de hand van getuigenverklaringen afgeleid dat de verdachte slachtoffer 2 kort na het voorval
heeft herkend en verdachte (gedeeltelijk) inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de
mogelijke gevolgen daarvan.
Als een verdachte ontoerekeningsvatbaar wordt gesteld, kan hem nog wel een maatregel in de
vorm van TBS worden opgelegd. Indien de verdachte wordt vrijgesproken, kan dit niet en zal de
verdachte een gevaar blijven voor de omgeving.
3. Waarom is volgens de raadsman art. 39 Sr van toepassing?
Omdat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verkeerde in een psychose en er
tussen deze psychose en de gepleegde feiten een causaal verband bestaat en dat de stoornis van
zodanige aard is dat zij de toerekening van de feiten in de weg staat. Daarnaast is de raadsman
van oordeel dat de gevolgen voor verdachte niet voorzienbaar waren en dat de vrijheid van
,verdacht om geen amfetamine te gebruiken zeer beperkt is geweest in verband zijn verslaving. De
raadsman stelt zich hiermee op het standpunt dat verdachte (verminder) ontoerekeningsvatbaar
is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4. Waarom is het hof van mening dat de feiten wel aan verdachte kunnen worden toegerekend
en het beroep op art. 39 Sr dus niet slaagt?
Omdat bij het besluit tot het gebruik van amfetamine de eigen keuze van verdachte een rol heeft
gespeeld. Verdacht kon weten dat het gebruik van amfetamine zijn functioneren kon beïnvloeden
en dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Verdacht was regelmatig gebruiker van
amfetamine en kon dus weten dat het gebruik ervan effect heeft op de psychische toestand.
Omdat verdachte desondanks het middel wel heeft gebruikt draag hij verantwoordelijkheid voor
zijn daden en de gevolgen daarvan. Omdat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft, werd
de wilsvrijheid van verdachte beperkt en is het hof van oordeel dat de feiten de verdachte in licht
verminderde mate kunnen worden toegerekend.
CASUSVRAGEN
1. In de avond van 6 juli 2022 loopt Corvinus door de Oude Kijk in ‘t Jatstraat in Groningen. Hij ziet
dat een man aan het slot van een swapfiets zit te morrelen en denkt dat de man de fiets wil
stelen. Corvinus loopt op hem af. “Blijf jij eens van die fiets af”, zegt Corvinus tegen de man. De
man - genaamd Albertus - draait zich om. Als Corvinus diens verwilderde en agressieve blik ziet,
heeft hij direct spijt van zijn bemoeienis. Albertus begint, onder het slaken van een aantal
vreemde kreten, meteen op Corvinus in te slaan. Corvinus valt op de grond, maar Albertus gaat
door en geeft met zijn met ijzer beslagen laarzen nog een aantal flinke schoppen tegen de zijkant
van Corvinus’ hoofd. Terwijl Corvinus bewegingsloos op de grond ligt, gaat Albertus er op de fiets
vandoor. Even later arriveert de ambulance, die de zwaar gewonde Corvinus naar het ziekenhuis
brengt. De artsen constateren een zeer zware hersenschudding. De toestand is kritiek. Een paar
uur later overlijdt Corvinus aan zijn verwondingen.
Albertus wordt vervolgd en de officier van justitie legt hem ten laste dat hij op of omstreeks 6 juli
2022, te Groningen, een persoon, genaamd Corvinus X, opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die Corvinus X opzettelijk met zijn, verdachtes, met ijzer beslagen laarzen meermalen tegen
het hoofd te schoppen, als gevolg waarvan deze is overleden (art. 287 Sr), althans, indien ter zake
van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat ‘hij op of omstreeks 6 juli 2022, te
Groningen, een persoon, genaamd Corvinus X, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht, door die Corvinus X opzettelijk meermalen met zijn, verdachtes, met ijzer beslagen
laarzen tegen het hoofd te schoppen, bestaande dat letsel uit een zeer zware hersenschudding,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad (art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr).
Ter zitting verklaart Albertus: “Ik vind het zo erg. Het was absoluut niet mijn bedoeling om
Corvinus te doden. Ik had misschien wel kunnen weten dat er een behoorlijke kans bestaat dat als
je iemand zo tegen het hoofd schopt, die persoon daaraan overlijdt, maar ja, dat is achteraf.”
1.Stel, de rechter hecht geloof aan Albertus’ verklaring. Zal hij tot een bewezenverklaring kunnen
komen?
Verschil tussen primair en subsidiair ten laste gelegd: bij de eerste dood tot gevolg. Bij tweede
zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Of Albertus het erg vindt of niet heeft geen invloed, heeft alleen invloed op de eventuele
strafmaat.
Ja, de rechter kan in deze casus tot een bewezen verklaring komen. Albertus had ten tijde van het
voorval misschien niet de opzet om Corvinus van het leven te beroven (ex. art. 287 Sr), Corvinus
, heeft wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Er is daarnaast niks bekend over een
eventuele (verminderde) ontoerekeningsvatbaarheid. Albertus heeft bewust ingeslagen op
Corvinus en heeft daarmee opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Voorwaardelijk opzet:
1. Objectief aanmerkelijk kans: als je tegen iemand zijn hoofd schopt is er een aanmerkelijk
kans dat diegene overlijdt.
2. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn: de verdachte was zich hiervan ten tijde van
het incident niet van bewust (achteraf wel, maar dat doet er niet toe). Je moet opzet
hebben op het moment van handelen.
3.
Verdachte heeft opzettelijk de ander zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De verdachte heeft niet
opzettelijk de ander van het leven berooft.
Een normaal mens (verdachte is een normaal mens) weet dat als je met een ijzeren schoenen
tegen het hoofd van een ander schopt, dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.
Bepaalde uiterlijke verschijningsvormen zijn zodanig gericht op een bepaald gevolg, dat die
verdachte dat gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft gericht tegen het hoofd geschopt, dus hij
heeft bewust het gevolg tot zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Bekijk slaan met het pistool arrest.
2. Melinda, achttien lentes jong, is op vakantie op Aruba. Het is haar eerste vakantie buiten
Nederland en ook haar eerste vakantie zonder haar ouders. Op het eiland heeft zij ene Claudius
ontmoet, een Nederlander die al enige tijd op Aruba verblijft. Ze hebben een paar keer samen wat
gedronken en de charmante Claudius heeft haar tips gegeven omtrent de lokale
bezienswaardigheden. Op de dag van haar terugreis naar Nederland vraagt Claudius haar om een
koffer mee te nemen. Het is de bedoeling dat Ovid, een vriend van Claudius, haar op Schiphol
opwacht en de koffer van haar overneemt. Melinda neemt de koffer mee, zonder te kijken wat er
in zit. Op Schiphol wordt de koffer door de douane onderzocht. Er blijkt maar liefst drie kilo
heroïne in te zitten. De officier van justitie besluit Melinda te vervolgen ter zake van
Primair: opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (art. 2 sub A jo. 10, lid 5 Opiumwet).
Subsidiair: binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst 1 (art. 2 sub A jo. 10, lid 1 Opiumwet).
Ter zitting verklaart Melinda het volgende: “Ik wist niet dat er heroïne in de koffer zat. Dat kon ik
ook niet weten, want ik heb de inhoud van de koffer niet onderzocht. Ik heb de koffer niet eens
opengemaakt. Die Claudius zei me dat het om een koffer met bijbels ging.”
2a.Beredeneer of de rechter tot een bewezenverklaring zal komen?
Ja, Melinda kan zich niet beroepen op dwaling. Zij heeft een risico genomen om de koffer mee te
nemen en heeft hiermee bewust de kans aanvaard dat hier drugs in zouden kunnen zitten. Het
primair ten laste gelegde kan gezien worden als voorwaardelijk opzet. Er moet sprake zijn van een
aanmerkelijke kans. Op het moment dat je een koffer van een vreemde meeneemt is er sprake
van een aanmerkelijke kans dat hier drugs in zouden kunnen zitten. Ieder normaal mens
(verdachte is een normaal mens) weet dat als je een koffer van een vreemde meeneemt, er een
kans is dat hier drugs in zouden kunnen zitten. Verdachte heeft deze kans dus bewust aanvaard.
Doordat verdachte niet in de koffer heeft gekeken, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans
aanvaard. (Verdachte heeft een onderzoeksplicht). De rechter kan bewezen verklaren dat
verdachte opzettelijk drugs het land in heeft gesmokkeld.