Aantekeningen thema 1 cultuur en identiteit hoofdstuk 2 identiteit
Identiteit: het geheel aan eigenschappen dat jou tot een uniek persoon maakt
2 soorten eigenschappen
- Aangeboren eigenschappen: vanaf je geboorte erfelijke eigenschappen
o Huidskleur
o Lengte
o Kleur ogen
- Aangeleerde eigenschappen: de taal je de spreekt, lopen
o Met bestek eten
o Gitaar kunnen spelen
o Muziek smaak
o Lezen
o Schrijven
Ander woord voor opvoeden socialisatie
Tussen aangeboren en aangeleerd
- Goed kunnen voetballen
- Zelfvertrouwen hebben
Socialiserende instituties: ouders, vrienden, kerk/moskee, vereniging, sportvereniging
Referentiekader: het geheel aan waarden, normen en uitgangspunten op basis waarvan je naar de
wereld kijkt je referentiekader verandert voortdurend
Socialisatie: het aangeleerd krijgen van normen en warden door de mensen om je heen
- Bewust: tijdens je opvoeding leer je om met mes en vork te eten
- Onbewust: je neemt de muzieksmaak van je vrienden over
Gedrag aanleren
Socialisatie gebeurt door
- Herhaling
- Beloning of straf
- imitatie