Onderwerpen:
● eencellige organisme
● celdeling
● uitwendig vs inwendig milieu
● meercellige organismen, celdifferentiatie en weefsels
● structuur van het plasmamembraan
● membrane permeability
● (biologische) regelsystemen
constant inwendig milieu → bloed (plasma) = alle vloeistoffen die niet in cellen
zitten
extern milieu → buiten de weefselvloeistof
- darmkanaal
- longblaasjes
- gele beenmerg
- spieren
- lever
- nieren
! wanneer het daarna getransporteerd wordt naar bloedbaan wordt het inwendig milieu
homeostase
bepaalde factoren zorgen voor optimale omgang in het lichaam
- pH
- temperatuur
golgi complex
- vouwing van eiwitten
- bewerkt eiwitten verder en assembleert enzymen en eiwitcomplexen
kern → compartiment waarin DNA ….
kernmembraan → scheiding tussen kern en cytoplasma
kernporie → (transport) opening in kernmembraan
nucleolus →hier wordt RNA gemaakt
cytoplasma → vloeistof waarin eiwitten, mineralen en stoffen waar de cel uit
opgebouwd is
ribosomen → eiwitsynthese uitvoeren
mitochondrion → vrijmaken van energie uit voedingsstoffen
lysosoom → afbreken van (defecte) eiwitten
ruw endoplasmatisch reticulum→ synthese van eiwitmoleculen, vetten worden
gemaakt
glad endoplasmatisch reticulum → eiwit transport tussen RER en golgi- complex.
vorming van lipiden
celmembraan→ scheiding tussen cel en omgeving
centriolen→ spelen rol bij celdeling
secretoire vesicles→ transporteren eiwitten van golgi-complex naar andere delen
van de cel
, cilium (trilhaar)→ zorgt voor beweging van de vloeistof in zijn omgeving
peroxisomen → hier vindt afbraak van vetzuren en gifstoffen plaats
centrosomen → zorgen voor correcte plaatsing van centriolen bij celdeling
oxidatieve fosforylering (energie verkrijgen)
adp naar atp → glucose wordt omgezet, gaat naar mitochondriën en dan wordt
ATP gemaakt
- vindt plaats in mitochondriën → zitten in binnenmembraan (gevouwen
deel)
autofagie
proces waarbij beschadigde cellen worden afgebroken (afgebroken in lysosoom)
exocytose
uitscheiden door de cel van eiwitten en andere macromoleculen via blaasjes (blaasjes uit het
golgicomplex, versmelten met celmembraan) die versmelten met het membraan
endocytose
deeltjes die juist opgenomen willen worden in cel
1. membraan gaat open
2. RER doet synthese van eiwitmolecuul
3. GER transporteert naar golgi
4. golgi maakt blaasjes die de celmembraan openen waardoor deeltje weer weg kan
transcytose
transporteren van een deeltje door de cel heen zonder een functie daar te hoeven
uitoefenen.
fosfolipiden
zowel hydrofoob als hydrofiel (apolair, niet geladen en polair, wel geladen)
hydrofiel → houden van water
hydrofoob → angst voor water
polaire staart steekt binnen en buiten uit → lading wat tegenhoudt om allemaal
verschillende stoffen doorheen te gaan. Deze moeten dan via transporteiwitten.
apolair vormt laag binnenin en laat alles door wat dus door de polaire staart werd
binnengelaten
diffusie
verplaatsing met concentratiegradiënt mee, diffunderen door celmembraan.
- passief proces
- kan ook via eiwit kanaaltjes
- binden en deels veranderen van vorm waardoor het getransporteerd kunnen worden
- transport Na+ en K+ → ontstaat door concentratie verschil → NaK pomp,
zorgen voor elektronen verschil
● eencellige organisme
● celdeling
● uitwendig vs inwendig milieu
● meercellige organismen, celdifferentiatie en weefsels
● structuur van het plasmamembraan
● membrane permeability
● (biologische) regelsystemen
constant inwendig milieu → bloed (plasma) = alle vloeistoffen die niet in cellen
zitten
extern milieu → buiten de weefselvloeistof
- darmkanaal
- longblaasjes
- gele beenmerg
- spieren
- lever
- nieren
! wanneer het daarna getransporteerd wordt naar bloedbaan wordt het inwendig milieu
homeostase
bepaalde factoren zorgen voor optimale omgang in het lichaam
- pH
- temperatuur
golgi complex
- vouwing van eiwitten
- bewerkt eiwitten verder en assembleert enzymen en eiwitcomplexen
kern → compartiment waarin DNA ….
kernmembraan → scheiding tussen kern en cytoplasma
kernporie → (transport) opening in kernmembraan
nucleolus →hier wordt RNA gemaakt
cytoplasma → vloeistof waarin eiwitten, mineralen en stoffen waar de cel uit
opgebouwd is
ribosomen → eiwitsynthese uitvoeren
mitochondrion → vrijmaken van energie uit voedingsstoffen
lysosoom → afbreken van (defecte) eiwitten
ruw endoplasmatisch reticulum→ synthese van eiwitmoleculen, vetten worden
gemaakt
glad endoplasmatisch reticulum → eiwit transport tussen RER en golgi- complex.
vorming van lipiden
celmembraan→ scheiding tussen cel en omgeving
centriolen→ spelen rol bij celdeling
secretoire vesicles→ transporteren eiwitten van golgi-complex naar andere delen
van de cel
, cilium (trilhaar)→ zorgt voor beweging van de vloeistof in zijn omgeving
peroxisomen → hier vindt afbraak van vetzuren en gifstoffen plaats
centrosomen → zorgen voor correcte plaatsing van centriolen bij celdeling
oxidatieve fosforylering (energie verkrijgen)
adp naar atp → glucose wordt omgezet, gaat naar mitochondriën en dan wordt
ATP gemaakt
- vindt plaats in mitochondriën → zitten in binnenmembraan (gevouwen
deel)
autofagie
proces waarbij beschadigde cellen worden afgebroken (afgebroken in lysosoom)
exocytose
uitscheiden door de cel van eiwitten en andere macromoleculen via blaasjes (blaasjes uit het
golgicomplex, versmelten met celmembraan) die versmelten met het membraan
endocytose
deeltjes die juist opgenomen willen worden in cel
1. membraan gaat open
2. RER doet synthese van eiwitmolecuul
3. GER transporteert naar golgi
4. golgi maakt blaasjes die de celmembraan openen waardoor deeltje weer weg kan
transcytose
transporteren van een deeltje door de cel heen zonder een functie daar te hoeven
uitoefenen.
fosfolipiden
zowel hydrofoob als hydrofiel (apolair, niet geladen en polair, wel geladen)
hydrofiel → houden van water
hydrofoob → angst voor water
polaire staart steekt binnen en buiten uit → lading wat tegenhoudt om allemaal
verschillende stoffen doorheen te gaan. Deze moeten dan via transporteiwitten.
apolair vormt laag binnenin en laat alles door wat dus door de polaire staart werd
binnengelaten
diffusie
verplaatsing met concentratiegradiënt mee, diffunderen door celmembraan.
- passief proces
- kan ook via eiwit kanaaltjes
- binden en deels veranderen van vorm waardoor het getransporteerd kunnen worden
- transport Na+ en K+ → ontstaat door concentratie verschil → NaK pomp,
zorgen voor elektronen verschil