Werkwoordspelling
1. Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Gebruik je als iets nu gebeurt of regelmatig gebeurt.
Onderwerp Regel Voorbeeld
Ik Stam Ik werk
Jij/je/hij/zij/het na het Stam + t Jij werkt
onderwerp
Jij/je na de persoonsvorm Stam Werk jij?
Wij/jullie/zij Hele werkwoord Wij werken
2. Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Gebruik je als iets in het verleden gebeurde.
Gebruik de ’t kofschip om te bepalen of je een -te of -de krijgt.
Eindigt de stam op een Gebruik dan Voorbeeld
van de medeklinkers uit ’t
kofschip?
Ja -te(n) Hij werkte
Nee -de(n) Hij leefde.
3. Voltooid deelwoord (VD)
Gebruik je in combinatie met hebben, zijn of worden.
- Eindigt op -t of -d, afhankelijk van ’t kofschip-regel.
- Meestal: ge + stam + t/d
Werkwoord Eindigt stam op… Voltooid deelwoord Uitleg
Werken K -> zit in ’t kofschip Gewerkt -t
Leven V -> niet in ’t Geleefd -d
kofschip
Zij/hun/hen
Zij Hun Hen
Gebruik je wanneer je Gebruik je als meewerkend 1. Lijdend voorwerp*
praat over een onderwerp voorwerp zonder voorzetsel. Je
of een onderwerp wilt kunt er vaak een voorzetsel bij ➢ Iedereen feliciteerde hen.
benadrukken. Het is een denken. Hun mag nooit als ➢ De manager ontsloeg hen.
persoonlijk onderwerp worden gebruikt! Als je twijfelt of je met een
voornaamwoord. lijdend voorwerp te maken
➢ Ik geef hun een hebt, probeer de zin dan te
➢ Zij lopen in het compliment. (hun = aan herformuleren met het
park. hen). werkwoord ‘worden’ en een
➢ Het zijn zij die het ➢ Ik geef hun de boeken. voltooid deelwoord erin. Het
probleem hebben (hun = aan hen). lijdend voorwerp verandert dan
opgelost. in het onderwerp.
➢ Zij hebben het
gedaan. De manager ontsloeg hen/hun
→ zij werden ontslagen. Zodra
hen/hun in ‘zij’ verandert, is het
een lijdend voorwerp en is het
‘hen’.
2. Na een voorzetsel;
1
, Voortoets Taal Nederlands | SPO Pre master Groningen
➢ Ik geef het boek aan
hen.
➢ Dat heb ik speciaal
voor hen gedaan.
➢ Ga je met hen naar de
stad?
*Lijdend voorwerp = wie/wat + gezegde + onderwerp.
Hij neemt zijn tennisbal mee.
Gezegde = neemt mee
Onderwerp = hij
Lijdend voorwerp= wie/wat neemt hij mee? → zijn tennisbal.
Congruentie
Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal. Dus als het onderwerp enkelvoudig
is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn.
➔ Het werkwoord past zich aan het onderwerp aan.
Een enkelvoudig onderwerp → enkelvoudige persoonsvorm.
- Een collectief (een aantal, een reeks): Een aantal leerlingen is ziek.
- Een bedrijfsnaam met een &-teken: De h&M is een populaire winkel onder
jongeren.
- Reeksen met ‘of… of’, ‘noch… noch’ en ‘zowel…als’: Of Lisa of Emma zal winnen
bij de paardenrace.
- Het onderwerp van een zin is een percentage: Tachtig procent van de klas is
geslaagd.
Een meervoudig onderwerp → meervoudige persoonsvorm.
- Een instelling of land waarvan de naam een meervoud is: de Verenigde Staten
hebben een nieuwe wet aangenomen.
- Reeksen met ‘en’ waar je ‘alle(n) of ‘beide(n) bij kunt zetten: De politie en de
overheid zullen (beide) strengere maatregelen nemen.
Voorbeelden:
➢ Een groot aantal mensen (o) zijn (pv) naar de bijeenkomst gekomen.
o Aantal is enkelvoudig, dus zijn -> moet is zijn.
o Juiste zin: Een groot aantal mensen is naar de bijeenkomst gekomen.
➢ Een zwerm (o) bijen achtervolgden (pv) de jongen.
o Zwerm is enkelvoudig, dus achtervolgden moet achtervolgde zijn.
o Juiste zin: Een zwerm bijen achtervolgde de jongen.
Interpunctie
Interpunctie is het geheel aan leestekens.
Punt:
Een punt geeft het einde van de zin aan.
Geen punt; schrijf geen (extra) punt…
- Als de zin eindigt met de punt van een afkorting. (De e-mail dateert van 21 mei jl.)
- Als de zin eindigt met een punt van het citaat voor de aanhalingstekens. (De
manager zei: ‘’Geef mij dat water eens even aan.’’
- In een kop. (Hoofdstuk 5. De richtlijnen en tips voor interpunctie
Komma:
Voor de komma zijn geen keiharde regels opgesteld. Een vaak gehoord advies is om een
komma te plaatsen als je bij hardop lezen een kleine pauze hoort.
2