1. Wat is een kenmerk van een parlementair stelsel?
a) De regering is onafhankelijk van het parlement
b) De president is staatshoofd en regeringsleider
c) De regering moet gesteund worden door een parlementaire meerderheid
d) De ministers zijn niet verantwoordelijk aan het parlement’
2. Welk regeringsstelsel kent een strikte scheiding der machten?
a) Parlementair stelsel
b) Constitutionele monarchie
c) Presidentieel stelsel
d) Conventioneel stelsel
3. In welk stelsel heeft het volk direct invloed op de verkiezing van de president?
a) Presidentieel stelsel
b) Constitutionele monarchie
c) Parlementaire stelsel
d) Conventioneel stelsel
4. In welk land is sprake van een gemengd kiesstelsel met twee stemmen?
a) Frankrijk
b) Duitsland
c) Nederland
d) België
5. Wat is het verschil tussen een federatie en een confederatie?
a) In een federatie zijn de lidstaten onafhankelijk
b) In een confederatie behouden lidstaten hun soevereiniteit
c) Een federatie kent geen centrale overheid
d) Een confederatie is altijd een monarchie
6. Wat bepaalt artikel 81 van de Grondwet?
a) De macht van de rechterlijke macht
b) De wetgevende taak van regering en Staten-Generaal
c) De rol van de Eerste Kamer
d) De bevoegdheden van de koning
7. Wie vormen samen de regering volgens artikel 42 Grondwet?
a) Koning + Staatssecretarissen
b) Koning + Ministers
c) Ministers + Staten-Generaal
d) Kabinet + Koning
, 8. Wat is ministeriële verantwoordelijkheid?
a) De koning is verantwoordelijk voor beleid
b) Ministers mogen wetten bekritiseren
c) Ministers zijn verantwoordelijk voor het beleid, niet de koning
d) Alleen de minister-president is verantwoordelijk
9. Welke plicht vloeit voort uit artikel 68 Grondwet?
a) Rechterlijke toetsing
b) Inlichtingenplicht van ministers aan de Kamer
c) Benoemingsbevoegdheid van ministers
d) Verplichting tot staatsbezoek
10. Welke rol vervult de Raad van State?
a) Advisering over wetgeving
b) Uitvoering van wetten
c) Rechtspraak over privaatrecht
d) Toezicht op de koning
11. Wat is actief kiesrecht?
a) Het recht om te stemmen
b) Het recht om gekozen te worden
c) Alleen voor leden van politieke partijen
d) Alleen geldig bij lokale verkiezingen
12. Wat is de kiesdeler?
a) Minimale leeftijd om te stemmen
b) Aantal stemmen nodig voor één zetel
c) Hoogste aantal behaalde stemmen
d) Gemiddelde van alle stemmen’
13. Wat is een kenmerk van het meerderheidsstelsel?
a) Een kandidaat wint in één district op basis van meeste stemmen
b) Elke stem telt mee in de verdeling
c) Veel kleine partijen in het parlement
d) Er is een lage kiesdrempel
14. Wat is een kenmerk van evenredige vertegenwoordiging?
a) Land is verdeeld in kiesdistricten
b) Zetels worden verdeeld op basis van stemmenaantal
c) Er is maar één stemronde
d) De partij met meeste stemmen wint automatisch