In 1832 beschreef Thomas Hodgkin de kenmerken van een ziektebeeld dat later zijn naam
zou gaan dragen en dat gekarakteriseerd werd door een abnormale vergroting van
lymfeklieren en milt. Zijn observatie was gebaseerd op macroscopisch onderzoek en werd
later met microscopische technieken verder onderbouwd. Tot bijna halverwege de
twintigste eeuw werd hodgkin lymfoom (HL) beschouwd als een infectieziekte.
Tegenwoordig is het een van de bekendste vormen van lymfeklierkanker. Intussen werden
vele andere vormen van lymfeklierkanker herkend, die weliswaar ontstaan uit het
lymfatische weefsel gemeen hebben met HL, maar in klinisch en histologisch opzicht
essentieel verschillen. Deze groep ziektebeelden werd ondergebracht onder de noemer non-
hodgkin-lymfoom (NHL).
33.2 Epidemiologie en etiologie
- Hodgkinlymfoom is een zeldzame maligniteit
- Incidentie van 2–4 per 100.000 per jaar
- De ziekte komt bij mannen ongeveer anderhalf keer vaker voor dan bij vrouwen
- Er is een opvallende bimodale leeftijdsverdeling, met een eerste piek tussen het 20e
en 30e levensjaar. De piek na het 55e levensjaar, die in het verleden werd
gerapporteerd, lijkt in de afgelopen tien jaar verdwenen te zijn.
- De mediane leeftijd ten tijde van de diagnose bedraagt 25–30 jaar.
De andere typen maligne lymfoom (de NHL-typen) komen frequenter voor, met een
incidentie van 20–30 per 100.000 per jaar:
- Deze vormen van maligne lymfoom zijn in tegenstelling tot HL veel vaker een ziekte
van de oudere patiënt, met een mediane leeftijd bij diagnose rond het 60–65e jaar.
- Onder het 30e levensjaar wordt een incidentie van 5–10 per 100.000 per jaar
waargenomen.
- Er zijn echter bepaalde subtypen, in het bijzonder zeer agressieve lymfomen, die
vooral op kinder- en adolescentenleeftijd voorkomen.
Terwijl de incidentie van HL stabiel blijft, is die van de NHL-typen de afgelopen decennia
sterk gestegen. Die opvallende stijging is ten dele het gevolg van verbeterde diagnostiek en
verschuivingen in de classificatie. Er is echter ook sprake van een werkelijke toename. Die
toename kan voor een deel verklaard worden door vergrijzing, maar ook door verhoogde
kans op het ontwikkelen van NHL ten gevolge van immuundeficientie-veroorzakende
behandelingen (b.v. orgaantransplantatie, immuunmodulatie bij behandeling van IBD).
- Bij HL en bij sommige andere typen lijkt een virusinfectie een rol te spelen, in het
bijzonder het epstein-barrvirus (EBV).
- Opvallend is ook het familiair voorkomen van HL. Geschat wordt dat ongeveer 1 %
van de patiënten met HL een familielid heeft met dezelfde ziekte. Eerstegraads
familieleden hebben volgens een aantal onderzoeken een drie- tot zevenmaal
verhoogd risico op het ontwikkelen van de ziekte.
- Het EBV heeft ook een duidelijke rol bij het ontstaan van het zeer agressieve, in
Centraal-Afrika voorkomende burkittlymfoom. Daarbij wordt een samenspel
verondersteld tussen infectie met het EBV en een malaria-infectie, die predisponeert
voor oncogen-deregulatie via een chromosomale translocatie, t(8;14).
, - Ook bij sommige typen NHL in de westerse wereld kan EBV in de tumorcellen worden
aangetoond, in het bijzonder bij subklassen van diffuus grootcellig B-cellymfoom en
van verscheidene typen T-cellymfoom.
- Een ander virus dat direct betrokken is bij het ontstaan van NHL is het humaan T-
cellymfotroop virus type 1 (HTLV-1). Het is geassocieerd met een vooral in Japan, het
Caribisch gebied en West-Afrika voorkomende, zeer agressieve vorm van T-
cellymfoom/leukemie (‘adult T-cell leukemia/lymphoma’ oftewel ATL).
33.3 Pathologie
De WHO-classificatie definieert dus omschreven ziekte-entiteiten, om daarmee veel
specifiekere uitspraken mogelijk te maken wat betreft het te verwachten biologische gedrag
van de ziekte en het ziektebeloop. Daarmee kan uiteindelijk ook veel meer gerichte therapie
ontwikkeld worden.
, Kernpunten pathologie
- Voor het stellen van de diagnose maligne lymfoom is een adequaat en representatief
weefselbiopt noodzakelijk.
- Maligne lymfomen worden ingedeeld in ziekte-entiteiten volgens de criteria van de
WHO-classificatie, die gebaseerd is op integratie van weefselinformatie (morfologie,
immunohistochemie en genetische gegevens) en gegevens over klinisch gedrag in de
zin van presentatie, typisch beloop en prognose.
33.4 Kliniek en stadiëring
Maligne lymfomen presenteren zich meestal als een pijnloze lymfeklierzwelling. De
aangetaste lymfeklieren voelen bij palpatie vast-elastisch aan, soms worden zij omschreven
als rubberachtig. Aangedane klieren kunnen tot grote pakketten samensmelten. De
lymfadenopathie kan beperkt zijn tot één of twee lymfeklierstations, maar is vaak
gegeneraliseerd. HL en NHL gedragen zich in dit opzicht verschillend:
- Bij NHL komt veel vaker een gegeneraliseerde lymfadenopathie voor, terwijl de ziekte
bij het HL bij de meeste patiënten beperkt is tot een aantal lymfeklierstations aan
één zijde van het diafragma.
- Bij HL is verspreiding via aangrenzende lymfeklierstations dan ook gebruikelijk en
worden elkaar opvolgende stations niet snel overgeslagen.
- Bij NHL kunnen ver van elkaar verwijderde lymfeklierstations aangetast zijn, terwijl
tussenliggende stations tumorvrij zijn. Zo past een presentatie met de combinatie
van aangedane klieren links in de hals en links in de liezen eerder bij een NHL dan bij
HL.
- NHL presenteert zich in ongeveer een derde van de gevallen met een extranodale
lokalisatie. Extranodale lymfoomlokalisaties kunnen onder andere voorkomen in
huid, tractus digestivus, bot, centraal zenuwstelsel, en testes. NHL onderscheidt zich
hierin duidelijk van HL: HL is bij de overgrote meerderheid van de patiënten primair
nodaal gelokaliseerd. Een extranodale lokalisatie bij HL betekent vrijwel altijd dat het
gaat om een uitgebreid gedissemineerde ziekte of een verkeerde diagnose.
Systemische symptomen in combinatie met een lymfadenopathie versterken de verdenking
op de aanwezigheid van een maligne lymfeklierziekte. Nachtzweten, koorts en
gewichtsverlies worden als klassieke B-symptomen beschouwd. Ze komen bij ongeveer 20–
30 % van de patiënten voor ten tijde van de eerste diagnose. Overige systemische klachten
die kunnen optreden zijn moeheid en gegeneraliseerde jeuk (de laatste vooral bij HL).
Indien de diagnose maligne lymfoom is gesteld op een adequaat en representatief
weefselbiopt, wordt de uitgebreidheid van de ziekte vastgelegd met de
stadiëringsonderzoeken die zijn weergegeven in de Ann-Arbor-classificatie.