begrippenlijst
(wetgevende macht):
wetgever = regering en Staten-Generaal samen
Staten-Generaal (parlement): Eerste en Tweede Kamer
Tweede Kamer: direct gekozen door het volk, heeft wetgevende en
controlerende taken (art. 50 Gw)
Eerste Kamer: indirect gekozen via de Provinciale Staten, heeft een toetsende
rol bij wetgeving (heeft geen recht van amendement en geen recht van initiatief,
zelf wetsvoorstellen indienen)
fractie: de Kamerleden van dezelfde politieke partij
coalitie: de politieke partijen in de Tweede Kamer die samen het kabinet vormen
oppositie: de politieke partijen in de Tweede Kamer die geen deel uitmaken van
het kabinet
Kamercommissie: groep Kamerleden uit verschillende fracties die zich met een
of meer afgebakende onderwerpen bezighoudt
(uitvoerende macht)
regering: bestaat uit koning en ministers (art. 42 Gw)
kabinet: bestaat uit ministers en staatssecretarissen
demissionair kabinet: kabinet dat ontslag heeft genomen, maar aanblijft om
lopende zaken af te handelen
referendum: volksraadpleging
wetsvoorstel: voorstel van de regering of Kamerlid voor een of meer regels
waaraan iedereen in Nederland zich moet houden
motie: verzoek waarna het nog gewijzigd moet worden door de regering, dus je
vraagt of zij het kunnen wijzigen en het verandert zelf geen wet
amendement: wijzigt een wetsvoorstel en moet daarna alleen aangenomen
worden (kan Eerste Kamer niet doen)
verzoeken om novelle: verkapt amendement, kleine puntjes wijzigen (kan
Eerste Kamer wel doen)
,WEEK 1
kun je op hoofdlijnen de historische ontwikkeling van de Nederlandse
staat en staatsvorm
schetsen en kan je van de belangrijkste instellingen en regels uitleggen
hoe zij zich tot hun
huidige vorm hebben ontwikkeld;
+ kun je op hoofdlijnen de staatkundige ontwikkeling van het Koninkrijk
schetsen;
vijf perioden
1. landsheerlijke periode (10e – 15e eeuw)
- Nederland bestond uit losse gewesten met elk hun eigen bestuur
- bestuur was gebaseerd op feodale stelsel (macht verdeeld onder koningen,
landsheren en lokale bestuurders)
1543: centralisatie onder leiding van Karel V (personele unie)
- centralisatie Staten- Generaal: vertegenwoordiging gewesten, maar alleen als
Karel V dit eiste
- Raad van State: als adviserend orgaan, ondersteuning
- geen individuele grondrechten (verbod op protestantisme, bloedplakkaten)
1549: zeventien provinciën worden als één en ondeelbaar geheel overgeërfd aan
één heerser (pragmatieke sanctie)
2. republiek der zeven Verenigde Nederlanden (1579 - 1795)
1568: de Opstand tegen Spanje onder leiding van Willem van Oranje, door
religieuze en economische onderdrukking
--> heeft geleidt tot onafhankelijkheid (elk gewest eigen bestuursstructuur en
wetgeving)
1579: Unie van Utrecht: samenwerking van noordelijke Nederlanden in een
confederatie
- is een confederatie = statenbond met onderlinge afspraken
(zuidelijke Nederlanden sloten Unie van Atrecht met Philips II)
1581: Plakkaat van Verlatinghe: onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden
--> Spanje verlaten
(start 80-jarige oorlog)
- vorst kwam zijn plichten tegenover zijn onderdanen niet na
- Staten-Generaal beslist gezamenlijk, unanimiteit vereist (zonder
meningsverschil)
--> ruggenspraak = steun van je gewest (terug naar achterban om te
overleggen)
--> last = in opdracht van je provincie
- stadhouder (erfelijk) van Holland (Willem van Oranje) grotere invloed dan
andere stadhouders
--> raadspensionaris = adviseur van Holland en Zeeland
- VOC (1602) en WIC (1612) zorgen voor koloniale expansie
1634: Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Saba en Sint-Eustatius, Aruba en
Sint-Maarten)
, 3. Franse Tijd (1795 - 1813)
- Bataafsche Republiek (1795 - 1806):
1695: inval van Frankrijk + vluchten van stadhouder Willem V naar Engeland
--> Franse Revolutie bracht nieuwe ideeën naar Nederland, dit leidde tot val van
Republiek en oprichting Bataafse Republiek
nieuwe idealen (verlichting Franse revolutie):
> machtenscheiding: scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
macht
(wetgevende macht ligt bij de volksvertegenwoordiging)
> soevereiniteit van het volk
> vrijheid en gelijkheid
+ grondwet tot stand gekomen door volksraadpleging
1798: de eerste moderne grondwet van de Nederlanden + eenheidsstaat
- Koninkrijk Holland (1806 - 1810): Napoleon benoemt zijn broer Lodewijk tot
koning van Nederland
> modernisering: wetboeken + verplicht aannemen achternamen
> raadspensionaris uitvoerende macht
- inlijving bij Frankrijk (1810 - 1813):
1810: Nederland wordt officieel onderdeel van het Franse keizerrijk onder
Napoleon
1813: Napoleon werd verslagen en Nederland werd weer onafhankelijk
(Nederland heeft weer nieuwe grondwet nodig)
4. Koninkrijk der Nederlanden (1814 - 1815)
- Willem I werd koning (eenheidsstaat met provincies en steden + stemmen
zonder ruggenspraak)
1815 - 1830: Nederland en België werden samengevoegd
--> soevereine vorst
--> Staten-Generaal: volksvertegenwoordiging met één kamer
(vertegenwoordiging gehele volk)
--> wetgevende macht verdeeld tussen vorst en Staten-Generaal
5. Verdere evolutie tot vandaag
19e en 20e eeuw - democratisering:
1848: invoering ministeriële verantwoordelijkheid en rechtstreeks kiesrecht
Tweede Kamer (Grondwet van Thorbecke)
1863: slavernij officieel afgeschaft
1917 - 1919: algemeen mannen - en vrouwenkiesrecht
(wetgevende macht):
wetgever = regering en Staten-Generaal samen
Staten-Generaal (parlement): Eerste en Tweede Kamer
Tweede Kamer: direct gekozen door het volk, heeft wetgevende en
controlerende taken (art. 50 Gw)
Eerste Kamer: indirect gekozen via de Provinciale Staten, heeft een toetsende
rol bij wetgeving (heeft geen recht van amendement en geen recht van initiatief,
zelf wetsvoorstellen indienen)
fractie: de Kamerleden van dezelfde politieke partij
coalitie: de politieke partijen in de Tweede Kamer die samen het kabinet vormen
oppositie: de politieke partijen in de Tweede Kamer die geen deel uitmaken van
het kabinet
Kamercommissie: groep Kamerleden uit verschillende fracties die zich met een
of meer afgebakende onderwerpen bezighoudt
(uitvoerende macht)
regering: bestaat uit koning en ministers (art. 42 Gw)
kabinet: bestaat uit ministers en staatssecretarissen
demissionair kabinet: kabinet dat ontslag heeft genomen, maar aanblijft om
lopende zaken af te handelen
referendum: volksraadpleging
wetsvoorstel: voorstel van de regering of Kamerlid voor een of meer regels
waaraan iedereen in Nederland zich moet houden
motie: verzoek waarna het nog gewijzigd moet worden door de regering, dus je
vraagt of zij het kunnen wijzigen en het verandert zelf geen wet
amendement: wijzigt een wetsvoorstel en moet daarna alleen aangenomen
worden (kan Eerste Kamer niet doen)
verzoeken om novelle: verkapt amendement, kleine puntjes wijzigen (kan
Eerste Kamer wel doen)
,WEEK 1
kun je op hoofdlijnen de historische ontwikkeling van de Nederlandse
staat en staatsvorm
schetsen en kan je van de belangrijkste instellingen en regels uitleggen
hoe zij zich tot hun
huidige vorm hebben ontwikkeld;
+ kun je op hoofdlijnen de staatkundige ontwikkeling van het Koninkrijk
schetsen;
vijf perioden
1. landsheerlijke periode (10e – 15e eeuw)
- Nederland bestond uit losse gewesten met elk hun eigen bestuur
- bestuur was gebaseerd op feodale stelsel (macht verdeeld onder koningen,
landsheren en lokale bestuurders)
1543: centralisatie onder leiding van Karel V (personele unie)
- centralisatie Staten- Generaal: vertegenwoordiging gewesten, maar alleen als
Karel V dit eiste
- Raad van State: als adviserend orgaan, ondersteuning
- geen individuele grondrechten (verbod op protestantisme, bloedplakkaten)
1549: zeventien provinciën worden als één en ondeelbaar geheel overgeërfd aan
één heerser (pragmatieke sanctie)
2. republiek der zeven Verenigde Nederlanden (1579 - 1795)
1568: de Opstand tegen Spanje onder leiding van Willem van Oranje, door
religieuze en economische onderdrukking
--> heeft geleidt tot onafhankelijkheid (elk gewest eigen bestuursstructuur en
wetgeving)
1579: Unie van Utrecht: samenwerking van noordelijke Nederlanden in een
confederatie
- is een confederatie = statenbond met onderlinge afspraken
(zuidelijke Nederlanden sloten Unie van Atrecht met Philips II)
1581: Plakkaat van Verlatinghe: onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden
--> Spanje verlaten
(start 80-jarige oorlog)
- vorst kwam zijn plichten tegenover zijn onderdanen niet na
- Staten-Generaal beslist gezamenlijk, unanimiteit vereist (zonder
meningsverschil)
--> ruggenspraak = steun van je gewest (terug naar achterban om te
overleggen)
--> last = in opdracht van je provincie
- stadhouder (erfelijk) van Holland (Willem van Oranje) grotere invloed dan
andere stadhouders
--> raadspensionaris = adviseur van Holland en Zeeland
- VOC (1602) en WIC (1612) zorgen voor koloniale expansie
1634: Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Saba en Sint-Eustatius, Aruba en
Sint-Maarten)
, 3. Franse Tijd (1795 - 1813)
- Bataafsche Republiek (1795 - 1806):
1695: inval van Frankrijk + vluchten van stadhouder Willem V naar Engeland
--> Franse Revolutie bracht nieuwe ideeën naar Nederland, dit leidde tot val van
Republiek en oprichting Bataafse Republiek
nieuwe idealen (verlichting Franse revolutie):
> machtenscheiding: scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
macht
(wetgevende macht ligt bij de volksvertegenwoordiging)
> soevereiniteit van het volk
> vrijheid en gelijkheid
+ grondwet tot stand gekomen door volksraadpleging
1798: de eerste moderne grondwet van de Nederlanden + eenheidsstaat
- Koninkrijk Holland (1806 - 1810): Napoleon benoemt zijn broer Lodewijk tot
koning van Nederland
> modernisering: wetboeken + verplicht aannemen achternamen
> raadspensionaris uitvoerende macht
- inlijving bij Frankrijk (1810 - 1813):
1810: Nederland wordt officieel onderdeel van het Franse keizerrijk onder
Napoleon
1813: Napoleon werd verslagen en Nederland werd weer onafhankelijk
(Nederland heeft weer nieuwe grondwet nodig)
4. Koninkrijk der Nederlanden (1814 - 1815)
- Willem I werd koning (eenheidsstaat met provincies en steden + stemmen
zonder ruggenspraak)
1815 - 1830: Nederland en België werden samengevoegd
--> soevereine vorst
--> Staten-Generaal: volksvertegenwoordiging met één kamer
(vertegenwoordiging gehele volk)
--> wetgevende macht verdeeld tussen vorst en Staten-Generaal
5. Verdere evolutie tot vandaag
19e en 20e eeuw - democratisering:
1848: invoering ministeriële verantwoordelijkheid en rechtstreeks kiesrecht
Tweede Kamer (Grondwet van Thorbecke)
1863: slavernij officieel afgeschaft
1917 - 1919: algemeen mannen - en vrouwenkiesrecht