8.1 Functies van schrijven
Functies van taal
- Communicatieve functie: iets duidelijk maken aan een ander;
- Conceptualiserende functie: iets duidelijk maken voor jezelf;
- Expressieve functie: gevoelens uiten.
8.2 Het schrijfproces
Componenten binnen het schrijfproces
- Kennis van de schrijver: het onderwerp, het taalsysteem, retorisch systeem
en schrijfprocedures;
- Communicatieve functie: de reden van het schrijven en de doelgroep;
- Eigenlijke schrijfproces: plannen, schrijven en reviseren.
Taalactiviteiten tijdens het schrijven
- Begrijpend lezen: lezen en herlezen van wat je schrijft;
- Taalbeschouwing: zoeken naar synoniemen, variatie in zinsopbouw en
zinsverloop;
- Spellen: correct spellen van woorden.
8.2.1 Schrijfstrategieën
Vertellend schrijven
- Het verhaal wordt in één keer geschreven en er wordt nauwelijks iets
aangepast of veranderd;
- Gaat vaak over onderwerpen waar je al veel van weet en dit bepaald ook
de structuur;
- Vaak in groep 4,5 en 6.
Denken schrijven
- Er wordt geanalyseerd op de schrijfopdracht, ideeën verzamelt en
nagedacht over de inhoud en opbouw;
- Tijdens het schrijven worden verbeteringen gedaan op inhoud, structuur,
taalgebruik en spelling;
- Pas in groep 7 en 8 hebben kinderen het analyserend vermogen.
8.2.2 Stelvaardigheden
Vaardigheden voor het stellen
- Bepalen van doel, publiek en tekstsoort;
- Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud;
- Structureren van de tekst;
- Formuleren;
- Reviseren;
- Verzorgen van de tekst;
- Reflecteren op schrijfgedrag;
- (Motorische schrijfvaardigheid).
, Bepalen van doel, publiek en tekstsoort
- De tekstsoort wordt bepaald aan de hand van het doel en het publiek.
- Tekstsoorten:
Informeren = informatie geven over een onderwerp;
Overtuigen = overhalen voor een bepaalde mening;
Amuseren = laten beleven van een emotie;
Instrueren = aansporen tot het verrichten van een bepaalde
handeling.
Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud
- Het verzamelen van informatie kan zowel vooraf als tijdens het schrijven;
- Er wordt geselecteerd op bruikbaarheid en overbodige informatie wordt
weggelaten;
- De informatie wordt geordend in bijvoorbeeld chronologische volgorde of
alinea’s.
Structureren van de tekst
- De tekst wordt aangeboden in een bepaalde volgorde;
- Het gebeurt vaak tijdens het schrijven door te verschuiven of
hergroeperen;
- Ordeningsprincipes: eerder later, probleem oplossing of voor
tegen;
- Specifieke tekststructuren:
Stapelstructuur = losse onderdelen, zonder zichtbare samenhang;
Verhaalstructuur = opeenvolgende gebeurtenissen;
Betoogstructuur = mening ondersteund met argumenten.
Formuleren
- Formuleren = het verwoorden van de inhoud (juiste woorden kiezen en
goede zinnen maken);
- Dit hangt af van de woordenschat en de ervaring met het schrijven;
- Belangrijke aspecten:
Stileren = het hanteren van een bepaalde schrijfstijl;
Coderen = toepassen van taalregels.
Reviseren
- Reviseren = kritisch herlezen, beoordelen en herschrijven van de tekst;
- Je kijkt of het te begrijpen is voor de lezer en controleert de opbouw,
formulering en aansluitbaarheid van de zinnen;
- Dit gebeurt zowel tijdens als na het schrijven.
- Kinderen vinden dit moeilijk en zijn vaak snel tevreden met de tekst. Met
name bij het vertellend schrijven.
Verzorgen van de tekst
- Lay-out verzorgen: duidelijke indeling in paragrafen en alinea’s, illustraties
gebruiken, grafieken en tabellen, onderstrepingen en cursiveringen,
lettertypen of handschrift;
- Het heeft overlap met andere vaardigheden, zoals het structureren;
Reflecteren op schrijfgedrag
- Gericht op de manier van werken en de stappen die je hebt ondernomen;
- Kan ondersteund worden door de volgende vragen:
Vind je ede opbouw van de tekst duidelijk?
Staat alles wat je wilde vertellen in de tekst?