Hoofdstuk 1
Paragraaf 1
- Scheikunde gaat over stoffen en over chemische reacties.
- Een zuivere stof bestaat uit één stof. Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen.
- Een stof kun je herkennen aan zijn stofeigenschappen.
- Eigenschappen die je kunt meten, noem je grootheden.
- De eenheden is de maat waarmee je een grootheid meet.
- De dichtheid van een stof is de massa per volume-eenheid
Dichtheid = massa / volume
Paragraaf 2
- Gevarenpictogrammen geven het risico van stoffen aan.
- Online kun je informatie vinden over stoffen en hoe je er veilig mee om moet gaan.
- H-zinnen gaan over gezondheidsgevaren.
- P-zinnen gaan over het voorkomen van ongelukken.
- Bij een gasbrander gebruik je de gele vlam als pauzevlam, de kleurloze vlam om een
beetje stof te verwarmen en de ruisende vlam om een grote hoeveelheid te verwarmen.
- Gedestilleerd water is water waar opgeloste stoffen uit zijn verwijderd.
- Bij scheikunde doe je vaak onderzoek. Experimenten zijn meestal een onderdeel van het
onderzoek.
- Je noemt dingen die je bij een experiment doe handelingen.
- Wat je kunt zien, horen, voelen of ruiken tijdens de handelingen zijn waarnemingen.
- Uit je waarnemingen kun je een conclusie trekken.
Paragraaf 3
- Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt.
- Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt in
ligt.
- Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt.
- Er zijn 6 faseveranderingen: stollen, smelten, verdampen, condenseren, rijpen en
sublimeren. Je kunt deze schematisch weergeven met een pijl.
- Graden Celsius + 273 = kelvin
- Kelvin – 273 = graden Celsius
- Een zuivere stof heeft een smeltpunt en een kookpunt
- Een mengsel heeft een smelttraject en een kooktraject
Paragraaf 4
- Een oplossing is een helder mengsel van een vaste stof, vloeistof of gas in een vloeistof
- Een suspensie is een troebel mengsel van een vaste stof en een vloeistof
- Een emulsie is een troebel mengsel van twee vloeistoffen.
- Een emulgator is een extra stof die ervoor zorgt dat een emulsie niet ontmengt
, - Andere soorten troebele mengsels zijn rook, schuim en nevel.
- Oplossingen kunnen zuur, neutraal of basisch zijn.
- Voor zure oplossingen geldt: pH < 7.
- Voor basische oplossingen geldt: pH > 7
- Voor neutrale oplossingen geldt: pH = 7
- Je meet de pH met pH-papier.
Hoofdstuk 2 (kennen tabel 2.13 – 2.21 -2.22
Paragraaf 1
- Alles dat je van stoffen kunt waarnemen met je zintuigen noem je het macroniveau
- Het microniveau kun je niet met je zintuigen waarnemen.
- Een stof bestaat op microniveau uit heel kleine deeltjes. Bij de meeste stoffen zijn dat
moleculen.
- Alle moleculen van een zuivere stof zijn hetzelfde.
- Verschillende stoffen bestaan uit verschillende soorten moleculen.
- Pas als je heel veel moleculen bij elkaar hebt, kun je een stof zien.
- In de vaste fase bewegen moleculen vrij langs elkaar, ze zitten wel tegen elkaar.
- In de gasfase bewegen moleculen heel snel op grote afstand van elkaar; ze raken elkaar
niet.
- Zuivere stoffen bestaan uit één soort moleculen.
- Mengsels bestaan uit twee of meer verschillende soorten moleculen.
- Een model is een versimpelde weergave van de werkelijkheid.
- Je kunt een model gebruiken om waarnemingen die je op macroniveau doet, op
microniveau te verklaren.
Paragraaf 2
- Moleculen zijn opgebouwd uit nog kleinere bouwstenen genaamd atomen.
- Er zijn 118 verschillende atoomsoorten.
- Stoffen die bestaan uit één atoomsoort noem je niet-ontleedbare stoffen.
- Stoffen die bestaan uit meerdere atoomsoorten noem je verbindingen of ontleedbare
stoffen.
- Atoomsoorten worden weergegeven met een symbool.
- In het periodiek systeem zijn de atoomsoorten gerangschikt in perioden en groepen.
- Verschillende stoffen die uit één atoomsoort bestaan, hebben vergelijkbare
eigenschappen als deze atoomsoorten in dezelfde groep van het periodiek systeem
staan.
- Atoomsoorten kun je onderverdelen in metalen, niet-metalen en metalloïden.
- Onder andere metalen bestaan niet uit moleculen, maar uit losse atomen.
Paragraaf 3
• Hoe je stoffen met een formule kunt weergeven.
Stoffen worden weergegeven met formules die de samenstelling van moleculen aangeven,
bijvoorbeeld water = H2O (2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom).