Staatsrecht 2024-2025
Week 3: Verhouding regering – parlement, parlementaire controle, vertrouwen
17 – 21 februari 2025
Voorgeschreven literatuur:
Heringa e.a., Staatsrecht 2022:
- nr. 11 in fine, p. 38 in fine-39 (1 p.) – Dualisme en monisme; ‘naar formele maatstaven is de relatie tussen
kabinet en Staten-Generaal (en tussen Commissie en Europees Parlement) als dualistisch aan te merken;
ministers (en staatssecretarissen) mogen (behalve de uitzondering van art. 57 lid 3 Gw) geen lid zijn van de
Staten-Generaal; de regering heeft een eigen wetgevende taak; ook als het gaat om haar medewetgevende
taak (81 Gw) heeft de regering een eigen verantwoordelijkheid. De ministers zijn (m.u.v. de ministers
zonder portefeuille) de leiders van ministeries (departementen), waarbij regering en/of ministers over
geattribueerde dan wel gedelegeerde bevoegdheden beschikken: dienaangaande oefent de Staten-
Generaal controle uit. Het grondwettelijk dualisme zit het er dus in die zin in dat de Staten-Generaal niet de
bevoegdheden van de regering kan uitoefenen, noch de ministers tot bepaalde handelingen kan dwingen.
- nrs. 64 en 65, p. 194-198 (5 p.) – (De ontwikkeling van het) parlementair stelsel
- nrs. 71 en 73, p. 222-223; 229-234 (6 p.) – Positie van Kamerleden
- nrs. 77-81, p. 239-256 (17 p.) – Kabinet(sformatie) en regeerakkoord
- nrs. 83-85, p. 258-270 (13 p.) – De verhouding tussen de regering en het parlement
- Dualisme en monisme, Parlement.com,
https://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxui/dualisme_en_monisme
- G.J.A. Geertjes en F.J.C. van Hout, ‘De verkenningsfase in de kabinetsformatie’, NJB 2023/2746 (Canvas)
Inhoudelijke leerdoelen
Na het bestuderen van het onderwijsmateriaal en het volgen van de colleges:
(A) heb je inzicht in de rechtspositie van de leden van de Staten-Generaal, weet je welke betekenis
artikel 67 van de Grondwet in dit verband heeft (en kun je die in concrete gevallen beoordelen);
(B) heb je inzicht in de werking van de vertrouwensregel als onderdeel van het parlementaire stelsel;
(C) ken je de inhoud en functie van het leerstuk van de politieke en strafrechtelijke ministeriële
verantwoordelijkheid en kun je deze leerstukken toepassen in een concrete casus; weet je hoe de
politieke ministeriële verantwoordelijkheid zich verhoudt tot het inlichtingenrecht en de
vertrouwensregel;
(D) ken je het belang van parlementaire controle en weet je op welke wijze het staatsrecht deze
controle mogelijk maakt (o.a. het inlichtingenrecht en het recht van enquête); kun je de
staatsrechtelijke regels inzake het inlichtingenrecht (artikel 68 Gw en de uitwerking daarvan in het
RvOTK) en het recht van enquête (artikel 70 Gw en de uitwerking daarvan in de WPE) toepassen in
een concrete casus;
(E) heb je inzicht in de werking van het instrument van kamerontbinding als onderdeel van het
parlementaire stelsel en kun je onderscheid maken tussen verschillende redenen die tot ontbinding
kunnen leiden;
(F) kun je de termen monisme en dualisme toepassen in relatie tot de juridische en politieke
verhouding tussen regering en parlement;
(G) heb je inzicht in de kabinetsformatie, de werking van het regeerakkoord en de invloed die daarvan
uitgaat op de verhouding tussen regering en parlement; je kan daarbij onderscheid maken tussen
de positie van de Tweede en van de Eerste Kamer.
1
, Voorbereiding
Voorafgaand aan het werkgroeponderwijs heb je de verplichte literatuur en jurisprudentie gelezen.
Uiterlijk om 16.00u. op de dag vóórdat je werkgroep volgt, lever je je antwoorden op alle vragen in via
Canvas (d.w.z.: zowel de opfris- en opzoekvragen, als de overige werkgroepvragen).
Opfris- en opzoekvragen
1. Kan de Tweede Kamer de minister-president over het handelen van de Koning ter verantwoording
roepen? Leg uit.
De minister is verantwoordelijk voor het handelen van de koning (42 lid 2 Gw). In hoeverre ook ministeriële
verantwoordelijkheid bestaat voor de leden van het koninklijk huis is niet geheel duidelijk. De heersende
staatsrechtelijke opvatting lijkt, conform het zojuist geformuleerde uitgangspunt, te zijn dat die zó ver
strekt als de minister bevoegdheden heeft. de minister kan volgens deze redenring niet worden
aangesproken op het handelen van leden van het koninklijk huis (of leden van de koninklijke familie die niet
behoren tot het koninklijk huis) als hij ter zake niet over bevoegdheden beschikt, net zomin als hij kan
worden aangesproken op het handelen van andere burgers.
2. Heringa e.a. beschrijven in het Handboek dat uit het huidige, Nederlandse parlementaire stelsel vier
hoofdbestanddelen kunnen worden afgeleid. Welke zijn dat?
p. 198-199;
- 1. De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk (42 lid 2 Gw). Indien een minister geen
verantwoordelijkheid wil dragen voor een handeling van de koning (stel; koning weigert een koninklijk
besluit of een door de Staten-Generaal vastgestelde wet te ondertekenen), dient de minister af te treden.
- 2. De verantwoording moet aan het parlement over alle daden van de koning worden afgelegd en –
uiteraard – ook voor de eigen daden van de minister alsmede die van de onder de minister ressorterende
ambtenaren. Ook hier geldt dat de activering van deze verantwoording en de consequenties die eraan
verbonden worden primair aan het parlement is.
- 3. Ministers die het vertrouwen van het parlement verliezen moeten aftreden. Dit is de zogenaamde
vertrouwensregel, die wel als de kern van het parlementaire stelsel wordt beschouwd. De
vertrouwensregel is in Nederland negatief geformuleerd: een minister (staatssecretaris) behoeft niet het
uitdrukkelijk uitgesproken vertrouwen te hebben, maar als hem het vertrouwen wordt opgezegd dan moet
hij opstappen. Het opzeggen van het vertrouwen kan op verschillende wijzen geschieden; het is niet aan
vormvoorschriften verbonden.
- 4. In geval van een conflict tussen kabinet en parlement kan bij koninklijk besluit worden overgegaan
tot ontbinding van een of beide kamers (art. 64 Gw.); doch niet tweemaal ter zake van hetzelfde conflict
(zie de Luxemburgse kwestie). Anders gezegd; het kabinet dient zich uiteindelijk neer te leggen bij het
oordeel van een parlementaire meerderheid.
3. Heringa e.a. gaan in het Handboek in op extraparlementaire en zakenkabinetten. Zij relativeren het
onderscheid hiertussen. Waarom?
p. 249; vaak werd met grote stelligheid verkondigd dat daartussen een wezenlijk verschil bestond,
terwijl de realiteit is dat dit soort termen vaak geen vastomlijnde betekenis hebben. In de meest recente
betekenis die eraan werd gegeven, zou een zakenkabinet niet bestaan uit politici, maar uit deskundigen uit
de verschillende beleidsvelden die het betreft en zou een extraparlementair kabinet wel bestaan uit politici,
maar niet per se alleen van die partijen die een regeerakkoord steunden.
2
Week 3: Verhouding regering – parlement, parlementaire controle, vertrouwen
17 – 21 februari 2025
Voorgeschreven literatuur:
Heringa e.a., Staatsrecht 2022:
- nr. 11 in fine, p. 38 in fine-39 (1 p.) – Dualisme en monisme; ‘naar formele maatstaven is de relatie tussen
kabinet en Staten-Generaal (en tussen Commissie en Europees Parlement) als dualistisch aan te merken;
ministers (en staatssecretarissen) mogen (behalve de uitzondering van art. 57 lid 3 Gw) geen lid zijn van de
Staten-Generaal; de regering heeft een eigen wetgevende taak; ook als het gaat om haar medewetgevende
taak (81 Gw) heeft de regering een eigen verantwoordelijkheid. De ministers zijn (m.u.v. de ministers
zonder portefeuille) de leiders van ministeries (departementen), waarbij regering en/of ministers over
geattribueerde dan wel gedelegeerde bevoegdheden beschikken: dienaangaande oefent de Staten-
Generaal controle uit. Het grondwettelijk dualisme zit het er dus in die zin in dat de Staten-Generaal niet de
bevoegdheden van de regering kan uitoefenen, noch de ministers tot bepaalde handelingen kan dwingen.
- nrs. 64 en 65, p. 194-198 (5 p.) – (De ontwikkeling van het) parlementair stelsel
- nrs. 71 en 73, p. 222-223; 229-234 (6 p.) – Positie van Kamerleden
- nrs. 77-81, p. 239-256 (17 p.) – Kabinet(sformatie) en regeerakkoord
- nrs. 83-85, p. 258-270 (13 p.) – De verhouding tussen de regering en het parlement
- Dualisme en monisme, Parlement.com,
https://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxui/dualisme_en_monisme
- G.J.A. Geertjes en F.J.C. van Hout, ‘De verkenningsfase in de kabinetsformatie’, NJB 2023/2746 (Canvas)
Inhoudelijke leerdoelen
Na het bestuderen van het onderwijsmateriaal en het volgen van de colleges:
(A) heb je inzicht in de rechtspositie van de leden van de Staten-Generaal, weet je welke betekenis
artikel 67 van de Grondwet in dit verband heeft (en kun je die in concrete gevallen beoordelen);
(B) heb je inzicht in de werking van de vertrouwensregel als onderdeel van het parlementaire stelsel;
(C) ken je de inhoud en functie van het leerstuk van de politieke en strafrechtelijke ministeriële
verantwoordelijkheid en kun je deze leerstukken toepassen in een concrete casus; weet je hoe de
politieke ministeriële verantwoordelijkheid zich verhoudt tot het inlichtingenrecht en de
vertrouwensregel;
(D) ken je het belang van parlementaire controle en weet je op welke wijze het staatsrecht deze
controle mogelijk maakt (o.a. het inlichtingenrecht en het recht van enquête); kun je de
staatsrechtelijke regels inzake het inlichtingenrecht (artikel 68 Gw en de uitwerking daarvan in het
RvOTK) en het recht van enquête (artikel 70 Gw en de uitwerking daarvan in de WPE) toepassen in
een concrete casus;
(E) heb je inzicht in de werking van het instrument van kamerontbinding als onderdeel van het
parlementaire stelsel en kun je onderscheid maken tussen verschillende redenen die tot ontbinding
kunnen leiden;
(F) kun je de termen monisme en dualisme toepassen in relatie tot de juridische en politieke
verhouding tussen regering en parlement;
(G) heb je inzicht in de kabinetsformatie, de werking van het regeerakkoord en de invloed die daarvan
uitgaat op de verhouding tussen regering en parlement; je kan daarbij onderscheid maken tussen
de positie van de Tweede en van de Eerste Kamer.
1
, Voorbereiding
Voorafgaand aan het werkgroeponderwijs heb je de verplichte literatuur en jurisprudentie gelezen.
Uiterlijk om 16.00u. op de dag vóórdat je werkgroep volgt, lever je je antwoorden op alle vragen in via
Canvas (d.w.z.: zowel de opfris- en opzoekvragen, als de overige werkgroepvragen).
Opfris- en opzoekvragen
1. Kan de Tweede Kamer de minister-president over het handelen van de Koning ter verantwoording
roepen? Leg uit.
De minister is verantwoordelijk voor het handelen van de koning (42 lid 2 Gw). In hoeverre ook ministeriële
verantwoordelijkheid bestaat voor de leden van het koninklijk huis is niet geheel duidelijk. De heersende
staatsrechtelijke opvatting lijkt, conform het zojuist geformuleerde uitgangspunt, te zijn dat die zó ver
strekt als de minister bevoegdheden heeft. de minister kan volgens deze redenring niet worden
aangesproken op het handelen van leden van het koninklijk huis (of leden van de koninklijke familie die niet
behoren tot het koninklijk huis) als hij ter zake niet over bevoegdheden beschikt, net zomin als hij kan
worden aangesproken op het handelen van andere burgers.
2. Heringa e.a. beschrijven in het Handboek dat uit het huidige, Nederlandse parlementaire stelsel vier
hoofdbestanddelen kunnen worden afgeleid. Welke zijn dat?
p. 198-199;
- 1. De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk (42 lid 2 Gw). Indien een minister geen
verantwoordelijkheid wil dragen voor een handeling van de koning (stel; koning weigert een koninklijk
besluit of een door de Staten-Generaal vastgestelde wet te ondertekenen), dient de minister af te treden.
- 2. De verantwoording moet aan het parlement over alle daden van de koning worden afgelegd en –
uiteraard – ook voor de eigen daden van de minister alsmede die van de onder de minister ressorterende
ambtenaren. Ook hier geldt dat de activering van deze verantwoording en de consequenties die eraan
verbonden worden primair aan het parlement is.
- 3. Ministers die het vertrouwen van het parlement verliezen moeten aftreden. Dit is de zogenaamde
vertrouwensregel, die wel als de kern van het parlementaire stelsel wordt beschouwd. De
vertrouwensregel is in Nederland negatief geformuleerd: een minister (staatssecretaris) behoeft niet het
uitdrukkelijk uitgesproken vertrouwen te hebben, maar als hem het vertrouwen wordt opgezegd dan moet
hij opstappen. Het opzeggen van het vertrouwen kan op verschillende wijzen geschieden; het is niet aan
vormvoorschriften verbonden.
- 4. In geval van een conflict tussen kabinet en parlement kan bij koninklijk besluit worden overgegaan
tot ontbinding van een of beide kamers (art. 64 Gw.); doch niet tweemaal ter zake van hetzelfde conflict
(zie de Luxemburgse kwestie). Anders gezegd; het kabinet dient zich uiteindelijk neer te leggen bij het
oordeel van een parlementaire meerderheid.
3. Heringa e.a. gaan in het Handboek in op extraparlementaire en zakenkabinetten. Zij relativeren het
onderscheid hiertussen. Waarom?
p. 249; vaak werd met grote stelligheid verkondigd dat daartussen een wezenlijk verschil bestond,
terwijl de realiteit is dat dit soort termen vaak geen vastomlijnde betekenis hebben. In de meest recente
betekenis die eraan werd gegeven, zou een zakenkabinet niet bestaan uit politici, maar uit deskundigen uit
de verschillende beleidsvelden die het betreft en zou een extraparlementair kabinet wel bestaan uit politici,
maar niet per se alleen van die partijen die een regeerakkoord steunden.
2