Accountants
Deel I
,Inhoud
Inhoud ...................................................................................................................................................... 2
Jaarrekeningrecht .................................................................................................................................... 3
Conceptual framework ............................................................................................................................. 6
Presentatie van de financiële overzichten ............................................................................................... 8
Voorraden .............................................................................................................................................. 10
Immateriële vaste activa ........................................................................................................................ 12
Materiële vaste activa ............................................................................................................................ 15
Vastgoedbeleggingen ............................................................................................................................ 18
Impairment ............................................................................................................................................. 19
Consolidatie, deconsolidatie en afstoting .............................................................................................. 22
Kapitaalbelangen ................................................................................................................................... 26
Bedrijfsovernames ................................................................................................................................. 30
2
,Jaarrekeningrecht
Geschiedenis
Onderstaande afbeelding toont de ontwikkeling van het jaarrekeningrecht:
1970:
1928: 1970:
Wet op de Jaarrekening van
WvK > verplichte Oprichting Tripartier
Ondernemingen (WJO) en
publicatie Overleg (= RJ) en
Ondernemingskamer (OK) > wetten
jaarstukken voor uitwerking normen
gericht op de structuur van
NV's verslaggeving
ondernemingen
1978:
1976: 2002:
EEG-Richtlijn
Overgang naar IAS-Verordening > IFRS verplicht voor
verslaggevingsrecht,
BW 2 Titel 9 alle beursgenoteerde ondernemingen
verwerkt in BW 2 Titel 9
2003: 2005:
2013: 2015:
Oprekking EEG- Aanpassing BW 2
Nieuwe EU- Aanpassing BW 2
richtlijn om Titel 9 aan EEG-
Richtlijn Titel 9 aan EU-
botsing te richtlijnen, IFRS
Jaarrekeningen richtlijn
voorkomen als optie
Endorsement
Dankzij EU-Verordening 2002/1606 is IFRS verplicht voor alle beursgenoteerde vennootschappen
(HB 1.7 en 3.1.3). De EU-Verordening kent een rechtstreekse werking in alle lidstaten van de EU.
Echter, voor iedere IFRS-standaard bepaalt de EU of deze toegepast moet worden door de lidstaten.
Dit is het endorsement proces (HB 3.1.4). Alleen EU-endorsed IFRS-standaarden mogen dus
toegepast worden in de EU. Hier ontstaat een kans op een afwijking tussen EU-IFRS en gewone
IFRS. De instituties die betrokken zijn bij het endorsement proces zijn: het Europees Parlement, de
Europese Raad, de ARC (vertegenwoordiging vanuit de ministeries) en de EFRAG. Die laatste is een
commissie van technische specialisten met een diverse achtergrond.
Het endorsement proces kent de volgende stappen:
1. De IASB publiceert een nieuwe standaard;
2. De EFRAG brengt een advies uit met betrekking tot de nieuwe standaard;
3. De ARC keurt de nieuwe standaard;
4. De Europese Commissie, EU Raad en het Europees Parlement keuren de standaard goed;
5. De standaard wordt vertaald in alle officiële talen in de EU;
6. De standaard wordt gepubliceerd in het Europees publicatieblad.
Niet-beursgenoteerde ondernemingen hebben de optie om vrijwillig IFRS toe te passen (HB 3.1.4).
Let op, hier gaat het alleen om de EU-endorsed IFRS-standaarden. Niet-beursgenoteerde
ondernemingen mogen daarom geen IFRS-standaarden toepassen die niet goedgekeurd zijn door de
EU. Zie voor een overzicht van alle goedgekeurde standaarden HB 3.1.1 (pagina 58).
Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die ook een ‘foreign lister’ zijn in de Verenigde Staten
moeten hier een jaarrekening opstellen op basis van EU-IFRS en daar een jaarrekening opstellen op
bassi van de IFRS die goedgekeurd zijn door de IASB (HB 3.1.1).
De RJ
De RJ zijn een belangrijk oriëntatiepunt en gezaghebbende kernbron voor de invulling van
maatschappelijk aanvaardbare normen. Dit is eigenlijk een invulling van het kapstokartikelartikel 2:362
lid 1 BW: de RJ zijn een uitwerking van de maatschappelijk aanvaardbare normen. Ze hebben in
tegenstelling tot de IFRS geen wettelijk mandaat, dus wat is dan het gezag van de RJ? Er zijn geen
expliciete vermeldingen vanuit de NV COS naar de RJ en tevens is de RJ-verwijzing in ontwerpwet TK
29737 geschrapt. Echter, in arresten wordt wel vaak naar de RJ verwezen.
3
,Zie hiervoor ook handboek 1.5.1. Ook gebruikt de AFM de RJ bij haar toezicht op accountants en
komen de RJ terug in de audit manuals van kantoren.
De RJ worden echter expliciet niet genoemd in de accountantsverklaring, omdat:
• De RJ onderscheid maken tussen stellige uitspraken en aanbevelingen;
• Afwijking van de RJ mogelijk is als het vereiste inzicht dat noodzakelijk maakt (art. 2:362 lid 4
BW);
• De RJ niet als exclusieve norm kunnen dienen vanwege de aanwezigheid van andere
gezaghebbende regels, zoals IFRS en US GAAP.
Derogatiebeginsel
Derogatie is een officieel woord voor de toestemming om van de vastgestelde norm af te mogen
wijken. Er is hierbij een verschil in de status van de IFRS en de status van de RJ. De IFRS zijn meer
‘rules-based’, aangezien afwijkingen van de specifieke regels niet of nauwelijks mogelijk zijn. Op
grond van IAS 1.16 moet een onderneming die de IFRS toepast álle richtlijnen van de IFRS toepassen
(geen ‘cherry picking’) en op grond van IAS 1.17/IAS 1.19 is afwijking van de standaarden alleen
toegestaan in extreem zeldzame omstandigheden. Een afwijking van de IFRS moet toegelicht worden
in de jaarrekening conform IAS 1.20/23. Dutch GAAP is meer ‘principles-based’, aangezien
afwijkingen mogelijk zijn indien dit noodzakelijk is voor het inzicht (artikel 2:362 lid 4 BW). In RJ
100.407 staat dat afwijking van de stellige uitspraken in de RJ slechts is toegestaan indien daarvoor
goede gronden zijn. In de praktijk ziet dit ook toe op het inzichtsvereiste van artikel 2:362 lid 1 BW.
Afwijkingen van de wet moeten toegelicht en onderbouwd worden (artikel 2:362 lid 4 BW). Dit geldt
echter niet voor afwijkingen van de RJ. Zie voor uitleg van het derogatiebeginsel ook HB 4.2.3.
Uit IAS 1.16 blijkt dat ‘cherry picking’ niet is toegestaan in de toepassing van de IFRS-standaarden.
Echter, op grond van IAS 1.31 is het wel toegestaan om bepaalde toelichtingen niet op te nemen als
het ontbreken daarvan niet materieel is. Aanvullend blijkt uit IAS 1.18 dat een gebrekkig
boekhoudkundige beleid (= het onjuist toepassen van standaarden) niet gecompenseerd kan worden
door extra toelichtingen.
De samengang van IFRS en BW 2 Titel 9
Bij integrale toepassing van IFRS (zowel enkelvoudige als geconsolideerde jaarrekening) blijven
bepaalde Nederlandse regels van toepassing. De IFRS bestrijken namelijk niet alle onderwerpen die
in Titel 9 aan bod komen. Hierbij gaat het om de onderwerpen bestuurdersbeloningen, het
bestuursverslag, de openbaarmaking, de accountantscontrole en de kapitaalbescherming (HB 3.3.1).
Om die reden is aan artikel 2:362 uit het BW lid 9 toegevoegd waarin gesteld wordt dat bij toepassing
van IFRS een aantal specifieke artikelen nog van toepassing zijn. Ook al staat artikel 2:362 lid 1 BW
(= het inzichtsvereiste) hier niet tussen, uit de uitspraak van de Ondernemingskamer in de zaak
Spyker Cars (zie HB 4.4.3.4, pagina 106) is gebleken dat de jaarrekening als geheel toch moet
voldoen aan het inzichtsvereiste. Dit betekent dat het inzichtsvereiste ook van toepassing is op de
jaarrekening van een Nederlandse onderneming die zijn geconsolideerde jaarrekening opstelt op
basis van IFRS.
Dutch GAAP combinaties
Nederlandse ondernemingen kunnen hun jaarrekening opstellen op basis van Titel 9, IFRS of fiscale
grondslagen. Dat laatste is alleen mogelijk voor kleine rechtspersonen. De grondslagkeuze moet
gemaakt worden voor zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde jaarrekening. De volgende
combinaties zijn mogelijk. Zie ook handboek 3.1.5, RJ 100.104 en artikel 2:362 lid 8 BW.
Geconsolideerd Enkelvoudig
1 Titel 9 Boek 2 BW Titel 9 Boek 2 BW
Titel 9 Boek 2 BW zonder toepassing van de optie om de waarderingsgrondslagen te
2 IFRS
hanteren die in de geconsolideerde jaarrekening zijn toegepast (art. 2:362 lid 8 BW)
Titel 9 Boek 2 BW met toepassing van de optie om de waarderingsgrondslagen te
3 IFRS
hanteren die in de geconsolideerde jaarrekening zijn toegepast (art. 2:362 lid 8 BW)
4 IFRS IFRS
Verschillen IFRS en Dutch GAAP
De verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP met betrekking tot het jaarrekeningrecht zijn als volgt:
• Dikgedrukte bepalingen → de dikgedrukte bepalingen in de IFRS-bundels zijn de meest
belangrijke bepalingen met de hoofdregels/achterliggende principes. De niet-dikgedrukte
4
, bepalingen zijn een verdere uitwerking van de hoofdregels. De RJ bevatten ook dikgedrukte
en niet-dikgedrukte bepalingen. Echter, daarvoor geldt dat de dikgedrukte bepalingen stellige
uitspraken zijn en de grijze bepalingen slechts aanbevelingen. Als een onderneming die de RJ
toepast, afwijkt van een dikgedrukte bepaling moet zij dat toelichten in haar jaarrekening.
Relevante passages: HB 1.5.1, HB 1.5.2, HB 1.7, HB 3.1.1, HB 3.1.3, HB 3.1.4, HB 3.1.5, HB 3.3.1,
HB 3.4, HB 4.2.3, HB 4.3.3.4, RJ 100.104, RJ 100.407, artikel 2:362 lid 1 BW, artikel 2:362 lid 4 BW,
artikel 2:362 lid 8 BW, IAS 1.15, IAS 1.16, IAS 1.17, IAS 1.18, IAS 1.19, IAS 1.20, IAS 1.23, IAS 1.31
5
, Conceptual framework
Doel conceptual framework
Het conceptual framework helpt het bestuur bij het ontwikkelen van de standaarden, helpt opstellers
bij het ontwikkelen van consistente standaarden en helpt een ieder de standaarden te begrijpen en
interpreteren. Dit is ook weergegeven in onderstaande afbeelding.
Status
Het conceptual framework is niet endorsed door de Europese Unie en hoeft dus niet toegepast te
worden door Nederlandse ondernemingen, maar staat wel in IFRS-bundel A. Wanneer er vanuit een
IFRS-standaard een verwijzing wordt gemaakt naar het conceptual framework geldt dat Nederlandse
ondernemingen het framework wel toe moeten passen. Een voorbeeld is IFRS 3.11. Binnen de RJ is
een vergelijkbaar raamwerk, genaamd het Stramien. Deze is gebaseerd op de eerste versie van het
framework uit 1989 en is daardoor minder uitgebreid. Uit de toelichting op de status en het doel van
het conceptual framework op pagina A19 blijkt dat het conceptual framework geen standaard is en dat
deze daarom een ondergeschikte positie heeft ten opzichte van de IFRS-standaarden (SP1.2). Het
conceptual framework wordt daarom eigenlijk alleen gebruikt in situaties waarin er geen specifieke
standaard van toepassing is. Dit blijkt uit IAS 8.11. Ook als toepassing van IFRS zo leiden tot een
misleidende jaarrekening, komt op grond van IAS 1.15 en 1.19 het conceptual framework aan bod.
De grondbeginselen van de jaarrekening zijn:
• Toerekeningsbeginsel (accrual accounting)
• Going concern
Kostenbeperking
Bij het opstellen van nieuwe verslaggevingsstandaarden houdt de IASB rekening met de
kostenbeperking (cost constraint). De kosten die ontstaan bij het genereren van de extra financiële
verslaggeving moeten opwegen tegen de voordelen van het rapporteren van die informatie (CF 2.39).
Uiteindelijk komen de kosten om de informatie in de jaarrekening te verwerken ten laste van de
gebruikers van de jaarrekening in de vorm van een lager rendement (CF 2.40). Bij het bepalen van de
kosten, maakt de IASB gebruik van de input van verschillende stakeholders (CF 2.42) en neemt zij
een algemeen standpunt aan (CF 2.43).
Definities
Vanuit het conceptual framework gelden de volgende definities:
• Activa (assets) zijn economisch middelen waar een entiteit controle over heeft als gevolg van
gebeurtenissen uit het verleden (CF 4.3). Een economisch middel is een recht dat de potentie
heeft om toekomstige voordelen te produceren (CF 4.4).
• Schulden (liability) zijn verplichtingen van een entiteit om economisch middelen over te
dragen als gevolg van gebeurtenissen uit het verleden (CF 4.26). Een verplichting is een taak
of verantwoordelijkheid die een entiteit in de praktijk niet kan vermijden (CF 4.29).
• Inkomsten (income) zijn toenames in de activa of afnames in de schulden die resulteren in
toenames in het eigen vermogen (CF 4.68). Hier vallen bijdragen van aandeelhouders niet
onder.
6