Onderwijsgroep 1
Hoofdstuk 1: Rechtsfilosofie voor de eenentwintigste eeuw
Paragraaf 1.5
Rechtsfilosofische analyse evaluaties van geldende recht en voorstellen voor
verbetering: voor rechtvaardiging van voorstellen zijn normatieve uitgangspunten
(uit normatieve theorieën) nodig.
Normatieve theorie =een theorie over wat (handeling/mens/samenleving)
goed is en over normen voor het handelen
Versus
Beschrijvende/descriptieve theorie =beschrijft en verklaard bijv.
samenleving of menselijk gedrag
Wanneer normatieve theorie betrekking heeft op het recht: rechtsfilosofie
Wanneer normatieve theorie betrekking heeft op individuele personen: ethiek
Er zijn vier normatieve theorieën:
1. Deontologie
Stellen dat bepaalde soorten handelingen goed of slecht zijn, los van de
gevolgen.
Bv. marteling is altijd onjuist / de geheimhoudingsplicht in de Advocatenwet:
het is een norm die altijd geldt, behoudens zeer extreme gevallen.
Immanuel Kant
Volgens Kant: een mens is een rationeel wezen. Het vermogen tot moreel
redeneren en handelen is op basis van rationaliteit en autonomie de grondslag
voor de menselijke waardigheid en daarmee voorwaarde voor het toekennen
van rechten mensen hebben dus intrinsieke waarde omdat ze rationele
wezens zijn.
Voor een rationele keuze is vereist dat je normen (=maximen) kunt
universaliseren (= ze moeten voor iedereen kunnen gelden). =
CATEGORISCHE IMPERATIEF: ‘Handel alleen volgens die maxime waardoor
je tegelijkertijd kunt willen dat zij een algemene wet wordt’ en ‘Handel zo dat
je het mens-zijn, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander
altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel beschouwt’.
2. Consequentialisme
Beoordelen handeling op basis van haar gevolgen.
Bv. of marteling juist of onjuist is hangt af van de gevolgen.
Een handeling is nooit intrinsiek goed/slecht, alleen als het gevolg ervan
goed/slecht is (dus: wanneer de som van de positieve gevolgen minus de
negatieve gevolgen van een handeling minstens even goed is als die van
alternatieve handelingen).
Dus er is altijd een vergelijkend waardeoordeel: welke handelingsalternatief
heeft de beste/slechtste gevolgen?
Wat precies goede/slechte gevolgen zijn en hoe je deze tegen elkaar moet afwegen
zijn theorieën:
Er zijn meerdere waarden om te bepalen of iets goed/slecht is en die zijn
onderling niet vergelijkbaar (bv. een wet leidt tot economische lagere groei
maar is goed voor de natuur). Er is geen overkoepelend standaard, maar er zal
per geval moeten worden gekeken.
Of een pluralistische benadering (bij rechtsfilosofie veelvoorkomend): bv.
cameratoezicht bevordert veiligheid maar tast ook privacy aan (wel
, vergelijkbaar). Per geval kan men tot een andere afweging komen waarbij
soms privacy het wint en soms veiligheid.
Belangrijkste theorie is toch:
(!) Utilisme =er is één waarde om de gevolgen te beoordelen, namelijk het
nut.
Jeremy Bentham
Nutsprincipe: door onze handelingen moeten we een zo groot mogelijk
overwicht van vreugde over smart realiseren een handeling is goed als de
grootst mogelijke bevrediging van wensen en verlangens van alle betrokkenen
wordt gerealiseerd.
Deontologie en consequentialisme zij beide universele plichttheorieën: ze
formuleren algemene plichten voor menselijk handelen. Maar… dit is héél abstract…
3. Relationele ethiek
Dit is waar deze benadering inhaakt: mensen zijn geen geïsoleerde atomen,
maar ze zijn ingebed in een netwerk van relaties!
Uit die relaties vloeien morele verplichtingen voort. Fundamenteel
uitgangspunt: beginsel van wederkerigheid (= als iemand wat voor jou
doet, schept die morele verplichting tegenover die persoon om iets terug te
doen).
Relationele ethiek vertrekt dus uit gegroeide relaties.
Voorbeeld: in utilistische theorie zou een moeder bij een schipbreuk niet voor
haar kind moeten kiezen maar voor een briljante onderzoeker. Maar volgens
relationele ethiek is het juist vanzelfsprekend dat je voor je eigen kind kiest uit
ouder-kindrelatie en zwaarwegende plichten tegenover je kind.
Bij relationele ethiek zijn geen universele regels of plichten mogelijk: het is
een contextualistische theorie (zelfde geld voor deugdethiek!). Dit
betekent dat bijv. als burger veel profijt heeft gehad aan de staat, is er een
sterkere morele claim om loyaal belasting te betalen dan wanneer iemand lid
is van structureel onderdrukte minderheid.
4. Deugdethiek
Carol Gilligan
Paste dit toe in zorgrelaties, maar van der Burg verruimt dit begrip.
De relationele ethiek incorporeert belangrijke inzichten uit de
communitaristische ethiek die benadrukt dat mensen als sociale wezens
ingebed zijn in sociale relaties en gemeenschappen.
Morele verplichtingen kunnen voortvloeien uit persoonlijke relaties,
professionele relaties, relaties met een groep of een gemeenschap en relaties
met dieren en natuur.
Kritiek op de universele plichttheorieën: van een actor wordt vereist dat
deze rationeel nadenkt over wat moreel juist is, soms ten koste van zijn
eigenbelang dit stelt hoge eisen aan mensen.
Deugdethiek richt zich niet op de vraag wat moreel juiste handelingen zijn,
maar op het bevorderen van het goede karakter van de mens.
Een deugd is een ‘stabiele en betrouwbare eigenschap die diep verankerd is
in iemands persoonlijkheid’ waarbij iemand op een bepaalde wijze in de
wereld staat, waarneemt, denkt, voelt en handelt.
Maar dit is een streven, want de meeste mensen zijn beperkt deugdzaam en
schieten vaak tekort.
De deugdethiek legt geen algemene menselijke plichten op maar erkent dat
mensen deel uitmaken van een concrete samenleving en daarbinnen
verschillende rollen invullend. Deugden zijn de karaktereigenschappen
die nodig zijn om die rollen goed te vervullen. En die rollen zijn verbonden met
bepaalde maatschappelijke waarden en ieder rol brengt zijn specifieke
, eisen met zich mee. Bv. een rechter moet rechtvaardig en onpartijdig zijn,
maar een advocaat moet juist partijdig zijn.
Het belang van verschillende deugden en invulling ervan varieert dus per
persoon en per rol, met ruimte voor dynamiek en ontwikkeling.
Naast de specifieke deugden heb je ook algemene deugden die bij mens-
zijn horen: rechtvaardigheid, integriteit, compassie en eerlijkheid.
Welke deugden zijn er traditioneel:
1. Verstandigheid
2. Rechtvaardigheid
3. Moed
4. Gematigdheid
In de deugdethiek gaat het niet om een lijstje deugden, maar om de vraag hoe
iemand zich kan ontwikkelen tot een goed mens en eventueel een goede
rechter/advocaat…
Het pleit dus dat mensen hun karakter en dus hun deugden ontwikkelen en
zichzelf daarin scholen en oefenen: dit is een levenslang proces.
‘Wat zou een goed mens doen?’ is dus een abstracte, verkeerde vraag: dit
koppelt namelijk het handelen en nadenken te veel los van elkaar.
Tot slot volgens van der Burg:
Alle vier benaderingen hebben iets de bieden. Voor een volledige en
rechtsfilosofische analyse moet je meerdere benaderingen gebruiken normatief
pluralisme (= meerdere normatieve theorieën zijn nodig om een morele
problematiek te verhelderen).
Werkgroep 2 + hoorcollege
Hoofdstuk 1: Rechtsfilosofie voor de eenentwintigste eeuw
We onderscheiden drie perspectieven op rechtsfilosofie
1. Rechtsfilosofie als activiteit, namelijk systematische en kritisch nadenken
over het recht. Dat gaat over algemene vragen zoals de vraag wat recht is
en hoe recht verbonden is met de staat. Het antwoord op deze vragen is
niet te vinden in gangbare rechtsbronnen. De activiteit van systematische
reflectie op het recht heeft 2 hoofdvormen:
a. Beschrijvende verheldering deze vorm richt zich op de
verheldering en verklaring van juridische verschijnselen/ begrippen
en beginselen.
b. Normatieve analyse deze vorm gaat over wenselijk recht en over
fundamentele rechtsbeginselen en waarden, vragen zoals wat is
rechtvaardig en efficiënt
2. Rechtsfilosofie is een verzameling inzichten, het gaat daarbij vaak om
de vragen over normatieve grondslagen van onze democratsche
rechtsstaat. Er bestaat in de rechtsfilosofie geen eenduidig antwoord op
vragen heeft.
3. Rechtsfilosofie is een verzameling theorieën
Paragraaf 1.2 Juristen als meesters in institutionele vormgeving
Hierin staat dat rechtsfilosofie van belang is voor rechtenstudenten en juristen,
omdat je daarmee een betere jurist wordt. Om te bepalen wat een goede jurist is,
wordt nagegaan wat kenmerkend is voor juridische beroepen.
Paragraaf 1.3 De relevantie van rechtsfilosofische theorieën voor de
samenleving van nu
, Als je een theorie van een hele oude geleerde wilt gebruiken, dan dien je bewust
te zijn van de context waarin deze ontstond en van onze eigen context. Veel
theorieën zijn bijvoorbeeld ontstaan in situaties waren vrouwen en zwarten geen
gelijke rechten hadden. Je dient daarbij stil te staan bij de vraag of die verschillen
in context van belang zijn voor het gebruik van de oude theorie in onze context.
Soms zijn die verschillen zo ingrijpend, dat de theorie niet meer te gebruiken is.
Ook dien je rekening te houden met de persoonlijke achtergrond van een auteur
en de mogelijke invloed daarvan op hun werk, geen enkele partij is namelijk
volstrekt neutraal of onpartijdig.
Paragraaf 1.4 context
De meeste rechtsfilosofische theorieën dateren uit de twintigste eeuw of nog
eerder. Deze theorieën hebben vaak impliciet of expliciet bepaalde
vooronderstellingen die ook vroeger al niet volledig recht deden aan de
maatschappelijke werkelijkheid, maar die in toenemende mate niet meer passen
bij de eenentwintigste eeuw.
Drie daarvan vat ik samen onder de noemer statelijke paradigma. In dit
paradigma staat de Staat centraal. Het statelijk paradigma biedt een
beschrijvende analyse van de verhouding tussen recht, staten en samenleving
die al nooit helemaal paste bij de werkelijkheid, maar waarvan de
tekortkomingen steeds sterker zichtbaar worden. Door die tekortkomingen in ons
denkkader kunnen we niet adequaat reageren op de uitdagingen van deze tijd
zoals klimaatcrisis en cybercrime. Het statelijk paradigma is niet helemaal
achterhaald, het is voor veel onderwerpen nog redelijk adequaat. Maar het moet
worden aangevuld met een breder paradigma, dat ik het pluralistisch
paradigma noem.
Deze twee worden in h2 besproken :)
Statelijk paradigma
Het statelijk paradigma kan worden samengevat in 3 uitgangspunten:
1. Staatssoevereiniteit: dit houdt in dat een staat het hoogste gezag is
over de bevolking op een bepaald grondgebied. Daarmee verbonden is de
gedachte dat de wereld geografisch is opgedeeld in staten met elk een
eigen grondgebied. In de huidige wereld van globalisering, waarin door
multinationale ondernemingen + internationale handel en migratie
grenzen vervagen, schiet dit model te kort.
2. Juridische centralisme: houdt in dat alle recht direct of indirect kan
worden herleid tot het hoogste gezag in die staat, in een top-
downbenadering. Deze gedachte past niet meer volledig bij de
werkelijkheid, niet alleen wegens de toegenomen betekenis van
internationaal en Europees recht en van zelfregulering, maar ook door de
komst van het internet en doordat multinationale ondernemingen en
organisaties zich makkelijk aan nationale wetgeving kunnen onttrekken
3. Natiestaat: het idee van natiestaat gaat ervan uit dat de staat niet alleen
verbonden is met een bepaald grondgebied, maar ook met een natie, een
volk met een eigen identiteit. Dit idee heeft nog een kern van waarheid,
afhankelijk van hoe je het interpreteert, maar in een tijd van sterke
internationale migratie permanent of tijdelijk, past het feitelijk minder bij
de werkelijkheid van 100 jaar geleden.
Tegenover statelijk paradigma staat pluralistisch paradigma.