Inhoudsopgave
Relevante anatomische, fysiologische, neurofysiologische, pathofysiologische en cognitieve veranderingen bij de ouder
wordende mens zijn (Fysiologie hoofdstuk 16.8) ..................................................................................................................... 2
Anatomie ............................................................................................................................................................................... 2
Fysiologie .............................................................................................................................................................................. 3
Neurofysiologie ..................................................................................................................................................................... 3
Pathofysiologie ..................................................................................................................................................................... 4
Cognitieve veranderingen ..................................................................................................................................................... 4
Pathofysiologie sarcopenie (Geriatrie in de fysiotherapie, hoofdstuk 5) ................................................................................. 4
Etiologie en pathofysiologisch proces osteoporose (Richtlijn Osteoporose) ........................................................................... 6
Etiologie ................................................................................................................................................................................ 6
Pathofysiologisch proces (problemen die kunnen optreden door osteoporose) ................................................................ 6
Risicofactoren bij het ontstaan van osteoporose en fracturen (Richtlijn Osteoporose) .......................................................... 7
Herstelprocessen van botweefsel na een fractuur (Dynamiek van het menselijk bindweefsel, hoofdstuk 5.7, 11) ............... 7
Co-morbiditeiten bij kwetsbaarheid (Richtlijn Kwetsbare ouderen) ........................................................................................ 9
Theorieën over veroudering (Fysiologie hoofdstuk 16) .......................................................................................................... 10
Determinanten op lichamelijk, sociaal, cognitief en mentaal gebied bij kwetsbaarheid (Richtlijn Kwetsbare ouderen) ..... 11
Lichamelijk .......................................................................................................................................................................... 11
Sociaal ................................................................................................................................................................................. 11
Cognitief .............................................................................................................................................................................. 11
Mentaal ............................................................................................................................................................................... 11
Verandering van uithoudingsvermogen, balans en mobiliteit bij het ouder worden ............................................................ 12
Balans .................................................................................................................................................................................. 12
Mobiliteit ............................................................................................................................................................................ 14
Soorten kwetsbaarheid ........................................................................................................................................................... 16
Definitie kwetsbaarheid volgens Fried en Gobbens: .............................................................................................................. 17
Principe “accumulation of deficits”: ........................................................................................................................................ 18
In hoeverre toepasbaarheid trainingsvormen uit KNGF bij kwetsbare ouderen ................................................................... 18
Inspanning fysiologische principes bij kwetsbare ouderen .................................................................................................... 19
Trainen van patiënten met osteoporose: ........................................................................................................................... 19
Valrisico verminderen ......................................................................................................................................................... 19
Relevante PROM’s en klinimetrie ............................................................................................................................................ 20
Onderdelen positieve gezondheidsmodel die van invloed zijn bij kwetsbare ouderen ......................................................... 23
Het bouwplan van botweefsel ................................................................................................................................................ 23
Motivaties ouderen ................................................................................................................................................................. 25
Toevoegingen n.a.v. toets matrijs studiejaar 24-25 ................................................................................................................ 26
1
,Relevante anatomische, fysiologische, neurofysiologische, pathofysiologische en cognitieve veranderingen bij
de ouder wordende mens zijn (Fysiologie hoofdstuk 16.8)
Anatomie
Spieren; De spieren nemen in omvang af en de maximale kracht wordt minder . Dit krachtsverlies begint
rond het 25e levensjaar. De spiervezels bevatten minder myofibrillen (= myosine en actine dat aan elkaar
koppelt is). De spiervezels worden vervangen door vetcellen die niet kunnen contracteren.
Bloedvaten – bloedvaten bestaan ook uit spiervezels waardoor de bloedvatwanden niet goed kunnen samen
trekken, minder flexibiliteit. De bloed doorstroom wordt minder van kwaliteit.
Diafragma – is een spier, zorgt voor ademen en wordt dus ook van mindere kwaliteit waardoor ademen
moeilijker. Spieren tussen je ribben gaan ook achteruit waardoor je borst minder kan uitzetten bij ademen.
Er verdwijnen ook uitlopers van de motor unit, wat gebeurd is dat er minder zenuwuiteinden (motor
eindplaatjes) zijn en de spier dus met minder snelheid en met minder capaciteit moet worden aangestuurd. De
uiteinden van motor eindplaatjes zitten neurotransmitters die zenuwimpulsen overdragen tussen de
zenuwcellen en de spiercellen – mindert ook. De aansturing van de spier wordt dus minder, minder
goed/soepel. Om dit tegen te gaan moet je blijven trainen.
2
,Bindweefsel en gewrichten; Het bindweefsel in pezen, banden en gewrichtskapsels verliest bij veroudering
water en wordt daardoor minder vervormbaar. In collageen bindweefsel treden bij het ouder worden meer
dwarsverbindingen op tussen de vezels. Het weefsel wordt minder soep, wat leidt tot
bewegingsbeperkingen. De gewrichtsvloeistof (synovia) wordt stroperiger, waardoor de begingsomvang
van de gewrichten vermindert.
Fysiologie
Hormonale veranderingen; Vanaf het 30 e levensjaar wordt de afgifte van de geslachtshormonen
oestrogeen en progesteron (vrouw) en testosteron (man) minder. Dit zorgt voor een verminderde
vruchtbaarheid. Bij een vrouw vind er vanaf ongeveer het 50e levensjaar geen eisprong meer plaats
(menopauze). Bij mannen verloopt de afname van de zaadproductie minder abrupt. De lagere
hormoonspiegel heeft ook invloed op andere lichaamsfunctie. Zo daalt de oestrogeenspiegel, wat lijdt tot
minder kalkafzetting in het bot. Daarom hebben vrouwen in de menopauze meer kans op osteoporose (=
verlies van beenweefsel; ook wel botontkalking). Testosteron behoort tot de anabole sterioden. Het
stimuleert de opbouw van spierweefsel. Een afname van de testosteronspiegel vermindert de spieropbouw
en kan leiden tot krachtsverlies.
Beperkte delingsvermogen van cellen; Lichaamscellen kunnen zich slecht een beperkt aantal keer delen. De
uiteinden van chromosomen (= de telomeren) worden bij elke celdeling korter. Wanneer de telomeren tot
een bepaald niveau zijn verkort wordt celdeling onmogelijk. Naarmate meer cellen deze grens hebben
bereikt, zal het groei – en herstelvermogen van weefsels steeds verder afnemen.
Apoptose; Apoptose is een geprogrammeerde zelfdoding van cellen. Apoptose speelt een rol in
ontwikkeling van het zenuwstelsel. Neuronen die niet werken worden opgeruimd, dit bevordert de
efficiëntie van het zenuwstelsel, maar dit vermindert wel de plasticiteit (= overname van cellen wanneer
andere cellen dood zijn). In het centrale zenuwstelsel kunnen maar in zeer beperkte mate nieuwe
zenuwcellen gevormd. Naarmate meer neuronen door apoptose verdwijnen, blijven er minder neuronen
over waardoor de werking van het zenuwstelsel achteruit gaat.
Mechanische slijtage; In het lichaam vind slijtage plaats als gevolg van mechanische krachten. Sommige
schade kunnen vaak goed worden herstel, alleen za dit trager verlopen na mate men ouder wordt . Denk
hierbij aan de huid. Andere weefsels herstellen zich soms nauwelijks tot niet, denk hierbij
gewrichtskraakbeen en het gebit.
Schade op moleculair gebied; Straling, giftige stoffen, overvoeding en stress kunnen de structuur van
macromoleculen zoals eitwit en DNA veranderen. Deze veranderingen leiden uiteind elijk tot functieverlies
in cellen en weefsels. Zo hebben eiwitten hun eigen persoonlijke vorm. Dit zodat de verschillende delen
van eiwit goed in elkaar passen. Als deze vorm dus wordt veranderd, passen deze delen niet meer goed in
elkaar en verliest het zijn functie. Mechanische krachten zoals druk – en trekbelasting die op moleculair
niveau schade aanrichten, geven schade aan spieren, pezen en banden. Eiwitmoleculen kunnen herstelt
worden door DNA dat in de celkern zit. Maar ook deze DNA kunnen beschadigen door chemische en fysieke
krachten. Naarmate het leven voortgaat, neemt het aantal beschadigde eiwitmoleculen toe en door
beschadiging van het DNA verloopt het herstelproces steeds moeizamer.
Neurofysiologie
Zintuigen; verschillende zintuigen zoals de proprioceptie (= het aantal spierspoelen, golgi- peessensoren en
lichaampjes van Pacini) nemen af bij het ouder worden wat ervoor zorgt dat er, in combinatie met de
slechtere coördinatie door het zenuwstelsel, moeilijker motorische taken kunnen worden uitgevoerd. Ook
gezichtsvermogen, het gehoor en de reuk en smaak gaan achteruit wanneer men ouder wordt.
Zenuwstelsel (neuronen); Gedurende het hele leven gaan er veel zenuwcellen verloren, waarbij er geen
nieuwe cellen meer worden aangemaakt. Het zenuwstelsel beschikt over een hoge plasticiteit (= de mate
waarin cellen de taak van andere cellen overnemen wanneer deze sterven). De veroudering van neuronen
3
, komen tot uiting in het ophopen van niet-afbreekbare resten van beschadigden eiwitten. Door deze
ophoping blijft er in het zenuwweefsel minder ruimte over voor nuttige bestandsdelen waardoor de cellen
trager functioneren. In het zenuwweefsel neemt de snelheid van de prikkelgeleiding af en de overdracht
hiervan. Dit zorgt ervoor dat er bij het ouder worden een verminderde react ievermogen ontstaat.
In het ruggenmerg verlies je x-motoneuronen. De spiervezels die hun innervatie hebben verloren worden
vervolgens geïnnerveerd door uitlopers van naburige motorische vezels. Op den duur zorgt dit voor verlies
van de complexe mozaïek vorm van motorische eenheden in de spier. Dit leidt tot gevolgen in de
afstemming van kracht tijdens een handeling.
Pathofysiologie
Het orgaanstelsel heeft een aanzienlijke functionele reserve. De functionele capaciteit is 2 tot 4 keer zo
groot als van het handhaven van de homeostase (= het evenwicht van alle functies in het lichaam in
evenwicht te houden). Vanaf het 30e levensjaar neemt deze reserve af. Dit heeft als gevolg dat vanaf het 30e
levensjaar het fysieke prestatieniveau achteruit gaat. Daarbij moet rekening gehouden worden met de wensen
van de persoon. Vaak past het fysieke prestatieniveau bij de doelen van de persoon, ondanks dat deze niet
meer hoog op de curve liggen.
Cognitieve veranderingen
Mentale functies; De denksnelheid neemt af. De geheugenfunctie vermindert, wat voornamelijk is te
merken in het kortetermijngeheugen en de opslag van informatie, terwijl het langetermijngeheugen
meestal in tact blijft. Echter hebben ouderen een beter vermogen om met hun emoties om te gaan en
hebben ze profijt van de informatie die ze hebben meegenomen uit hun leven om situaties op te lossen.
Pathofysiologie sarcopenie (Geriatrie in de fysiotherapie, hoofdstuk 5)
Na mate de mens ouder wordt verliest het spiermassa. De meeste menselijke fysiologische systemen
nemen tussen de leeftijd 30 tot 70 jaar af met gemiddelde lineair verlies. Daarom kan sarcopenie
beschouwd worden als de invloed van veroudering op de spiermassa, waar alle mensen onderhevig zijn. Bij
elk mens krijgt hier dus mee te maken. Onderzoeken tonen aan dat het verlies van spiermassa ongeveer
begint rond het 30-40e levensjaar en sluipend verloop kent. Het verlies aan spiermassa is te wijten aan een
vermindering in het aantal spiervezels van zowel type 1 als 2, als ook een afname in omvang van de
overblijvende spiercellen. Bij type 2 spiervezels kan dit leiden tot atrofie. Ook kunnen de spieren korter
worden.
Bindweefselveranderingen; Bij sarcopenie verlies je spierkracht en explosiviteit. Het absolute verlies aan
explosiviteit is zelfs groter dan de afname van maximale kracht. Contractiekracht en contractiesnelheid
veranderen niet bij het ouder worden. Het bijkomend verlies aan contractiele eigenschappen zijn terug te
koppelen aan het ouder worden van het bindweefsel waarmee de spiervezels zijn omringt (epimysium,
endomysium, perimysium). Leeftijdsgebonden toename van bindweefsel en vetweefsel in de spier leiden
tot diepgaande veranderingen in de samenstelling van het spier – peescomplex en zijn mechanische
eigenschappen. Deze processen zijn verantwoordelijk voor de toegenomen extra cellulaire matrix en een
verdikking van het weefsel, welke leiden tot een toename in stijfheid en een afname in elasticiteit.
Ondergebruik; Een gebrek aan lichaamsbeweging is een verergende factor voor sarcopenie. Op latere
leeftijd worden mensen minder fysiek en komen zij niet meer aan de aanbevolen hoeveelheid beweging.
Dit zorgt voor een verergering in sarcopenie.
4