§1 Ecologie op alle organisatieniveaus
Ecologie is de wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving wordt
bestuurd. Ecologisch onderzoek vindt plaats op verschillende organisatieniveaus: van molecuul,
cel en organisme tot populatie, levensgemeenschap, ecosysteem en uiteindelijk de gehele
biosfeer.
Molecuul: ecologie onderzoeken daarbij vooral het DNA. Want het DNA geeft informatie over de
organismen die in een bepaald gebied leven. Zo kan hij er ook achter komen welke diersoorten
in een bepaald gebied voorkomen, dit heet Environmental DNA / eDNA.
Organisme: vertoont levensverschijnselen. Emergente eigenschap zijn bijv. geslacht en leeftijd.
Populatie: een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied en die samen
kunnen voortplantings. Emergente eigenschappen zijn bijv. dichtheid, geboortecijfer.
Levensgemeenschap: alle populaties in een bepaald. Emergente eigenschap is biodiversiteit.
Ecosysteem: een groot gebeid, deel van de biosfeer, zoals een heideveld, duingebied. Ieder
ecosysteem heeft kenmerkende biotische en abiotische factoren. Emergente eigenschappen
zijn stof en energiestromen en relaties tussen populaties.
Biosfeer: het gedeelte van de aarde dat wordt bewoond door organismen. Een emergente
eigenschap is bijv. de samenstelling van de dampkring.
Biotische factoren zijn invloeden afkomstig van de levende natuur. Op elkaar maar ook op de
levenloze natuur. Abiotische factoren zijn invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Voorbeelden zijn het klimaat, bodemgesteldheid, gehaltes van water en licht.
§2 Organismen
Hoe een ecosysteem ontwikkelt hangt af abiotische factoren. Er zijn op aarde grote gebieden
waarbinnen vrijwel hetzelfde klimaat heerst. Zo’n gebied heet macroklimaat. De abiotische
factoren verschillen daar wel, dus elk plekje heeft daar zijn eigen microklimaat.
Bodemgesteldheid.
- Zand heeft grote bodemdeeltjes, bevat
veel lucht en weinig water en kan water
niet goed vasthouden.
- Klei heeft kleine bodemdeeltjes, bevat
weinig lucht en veel water en kan water
goed vasthouden.
- Humus verbetert de structuur van de
bodem gaat uitspoeling van mineralen
naar diepere bodemlagen tegen.
- Andere factoren die de
bodemgesteldheid bepalen: pH,
grondwaterstand gehalte aan mineralen.
Water.
- Landplanten in een vochtig milieu hebben zwak ontwikkelde wortelstelsels, bladeren met
dunne cuticula en veel huidmondjes.
- Landplanten in een droog milieu hebben goed ontwikkelden wortelstelsels, bladeren met dikke
cuticula en weinig huidmondjes.