Samenvatting
College 1
Drama: wat is dat?
- Verhalend verloop, vind je in alles dat een verhaal heeft. Zowel tragedie, als komedie, etc.
- Wel oorsprong in tragedie →Aristoteles (Poëtica)
e
In de 7 eeuw v.C. ontstaan; eerst alleen koor (zingen), toen stapte iemand eruit (solo). Eerste protagonist.
Tweede persoon stapte eruit, voerde een gesprek met eerste persoon (dialoog). Antagonist ontstond. Derde
persoon zorgde voor een verhaal erom heen, meer dan alleen een dialoog (intrige). Tritagonist ontstond.
e e
Toneelstuk was ontstaan (ong. 5 /6 eeuw v.C.)
Er zijn 3 soorten theater:
- Komedie →luchtige onderwerpen, doel: lachen. Zorgt voor vermaak
- Epos →heldenverhalen; held die verschillende avonturen meemaakt
- Tragedie →serieus theaterstuk met een droevig of rampzalig einde
e
Aristoteles schreef boek Poëtica, basis voor dramaturgie, nadruk op tragedie (4 eeuw v.C.). Puntsgewijze
opsomming van alles waaraan de theatermaker moet voldoen.
Elementen van de tragedie:
- Schouwspel →wijze waarop het gebracht wordt, ‘theater’. Er werd gespeeld in have cirkelvormige
theaters
- Liederen en taal →dat was het medium. Later steeds meer gesproken taal
- Plot, karakter en denken →onderwerp; handeling staat centraal
- Plot is de ziel van de tragedie, de karakters komen op de tweede plaats. Het gaat om de handeling.
Verloop: lijden van hoofdpersoon (niet slecht of goed, identificeerbaar), herkenningen, peripetieën
(plotselinge ommekeer die berust op een onverwachte samenhang) Denk aan Oedipus verhaal.
- Plot moet een geheel zijn, maar moet ook te overzien zijn: begin, midden, einde (proloog, episode,
exodus of epiloog) →drie actestructuur. Ook samenhang door waarschijnlijkheid of noodzakelijkheid;
geen losse eindjes
- Plot moet een omslag in het lot van de held met zich meebrengen
- Plot werkt het sterkt als zij overtuigend geformuleerd is én een onverwacht (aangrijpend) verloop
heeft
Een succesvol plot (scènes die aan publiek worden gepresenteerd) bestaat noodzakelijkerwijs uit:
- Één enkel handelingsverloop met één afloop en geen dubbele handelingen
- Verandering niet van ongeluk naar geluk, maar omgekeerd (want het is een tragedie)
- Hoofdpersoon mag niet heel goed of heel slecht zijn, als hem iets overkomt heeft dat meer impact als
er een grote fout is geweest, dan door slechtheid van karakter
Drie actestructuur:
1. Proloog
- Sfeer neerzetten, gevoel overbrengen
- Expositie: met wie hebben we te maken, wie zijn de personen in dit verhaal. Ook omgeving wordt
getoond
- Motorisch moment: moment waarop spanning ontstaat, iets onverwachts gebeurt (eerste
plotpoint). Zet het verhaal in gang
2. Episode
- Opbouw spanning, langste deel van het verhaal waarin het zich ontwikkelt
- Crisis met catastrofe (tweede plotpoint); spanning bereikt hoogtepunt, geheel neemt beslissende
wending (catastrofe). Begin van ontknoping
- Afwikkeling catastrofe; deel tussen catastrofe en feitelijke ontknoping
3. Exodus (epiloog)
- Ontknoping; hoofdrolspeler (en evt. publiek) komt achter de waarheid, of probleem dat aanleiding
vormde voor verhaal wordt opgelost
- Catharsis; publiek is gezuiverd van emoties. Hoofdpersoon moet in het reine komen met datgene
, wat hem is overkomen, zodat het er ‘schoner’ en sterker uitkomt; hoofdpersoon verzoent zich met
het lot.
- Afbouw; alle uitgezette lijnen komen bij elkaar, afwikkeling van het verhaal
Zelfde principe als drie actestructuur, 5 bedrijven:
1. Expositie (proloog); de uiteenzetting van wat voorafgegaan is, om wat volgt te kunnen begrijpen
2. Intrige (proloog); de verwikkeling, de ontwikkeling van een probleem wordt geschetst (motorisch
moment is hier onderdeel van)
3. Climax (episode); spanning wordt opgevoerd; kleine conflicten/obstakels en climaxen vormen hier
onderdeel van het verhaal
4. Catastrofe (episode); spanning komt tot ontlading en begin van ontknoping
5. Peripetie (exodus)/ agnitio (erkenning); plotselinge ommekeer die berust op een onverwachte
samenhang. Beslissende wending en afwikkeling
Agonisten
- Protagonist →hoofdrolspeler waarmee je je als publiek identificeert
- Antagonist →tegenspeler, ‘bad guy’ van het verhaal (denk aan anti; anta). Veroorzaakt obstakels voor
protagonist. Kan expliciet doel zijn, kan ook onbewust
- Tritagonist →derde persoon, zorgt voor intrige, hierdoor ontstaat verhaal
- Veroorzaker/aanstichter van het conflict (actief figuur)
- Werktuig in handen van protagonist of antagonist
- Object tussen protagonist en antagonist (passief of partij-kiezend)
- Verzoener tussen beide partijen
- Afweerder van de aanval van de antagonist; de bevrijder
- Vertrouweling van de protagonist of antagonist; protagonist of antagonist kan gedachten vrijelijk
vertellen, waardoor het publiek weet wat er in het hoofd speelt van die persoon
Karakters
- De hoofdpersoon is goed, maar niet perfect of juist slecht (wekt medelijden op basis van respect, en
angst door identificatie)
- De hoofdpersoon heeft een bepaalde fout gemaakt, en valt van een gelukkige in een ongelukkige
situatie
- Het lijden van de hoofdpersoon kan worden bewerkstelligd (met name binnen vriend- of
verwantschappen) door:
- De daad te laten plegen door iemand die het slachtoffer kent
- De daad te laten plegen, zonder kennis van het slachtoffer, gevolgd door herkenning
- De voorgenomen daad niet te laten uitvoeren door tijdige herkenning
College 2
Film en televisie →drama is gemedieerd (via een medium), het komt tot ons. Taal wordt aangepast op medium
dat je gebruikt.
1895 eerste film. In Amerika. Edison was hierbij betrokken, bestond uit korte filmpjes
In Frankrijk: Lumière. Men was heel onbekend met het medium, ze wisten niet hoe ze moesten reageren
1900 – 1920 →er gebeurde niet erg veel, vaak gefilmde toneelstukjes. Hiernaa werd er meer
geëxperimenteerd.
e
Door de 1 WO, andere delen van Europa konden verder ontwikkelen met film. In het Westen kon dat niet,
daarom trokken mensen naar o.a. Rusland en Sovjet Unie. Hier profiteerden politici van, op die manier konden
ze contact houden met achterban. De kiezers werden tevreden gehouden. Propaganda.
Kuleshov →ontdekker van montagemechanisme, waardoor kijkers bepaald effect ervaren. Acteur recht van
voren filmen, daar tussendoor shots van andere objecten (bv. dode vrouw, fruit, mooie vrouw, etc.). Hierdoor
dacht publiek dat man hiernaar keek. Publiek projecteert emotie in hoofd van de man. Dit was het begin van
de Russische montagestroming. Elementen:
- Véél shots
College 1
Drama: wat is dat?
- Verhalend verloop, vind je in alles dat een verhaal heeft. Zowel tragedie, als komedie, etc.
- Wel oorsprong in tragedie →Aristoteles (Poëtica)
e
In de 7 eeuw v.C. ontstaan; eerst alleen koor (zingen), toen stapte iemand eruit (solo). Eerste protagonist.
Tweede persoon stapte eruit, voerde een gesprek met eerste persoon (dialoog). Antagonist ontstond. Derde
persoon zorgde voor een verhaal erom heen, meer dan alleen een dialoog (intrige). Tritagonist ontstond.
e e
Toneelstuk was ontstaan (ong. 5 /6 eeuw v.C.)
Er zijn 3 soorten theater:
- Komedie →luchtige onderwerpen, doel: lachen. Zorgt voor vermaak
- Epos →heldenverhalen; held die verschillende avonturen meemaakt
- Tragedie →serieus theaterstuk met een droevig of rampzalig einde
e
Aristoteles schreef boek Poëtica, basis voor dramaturgie, nadruk op tragedie (4 eeuw v.C.). Puntsgewijze
opsomming van alles waaraan de theatermaker moet voldoen.
Elementen van de tragedie:
- Schouwspel →wijze waarop het gebracht wordt, ‘theater’. Er werd gespeeld in have cirkelvormige
theaters
- Liederen en taal →dat was het medium. Later steeds meer gesproken taal
- Plot, karakter en denken →onderwerp; handeling staat centraal
- Plot is de ziel van de tragedie, de karakters komen op de tweede plaats. Het gaat om de handeling.
Verloop: lijden van hoofdpersoon (niet slecht of goed, identificeerbaar), herkenningen, peripetieën
(plotselinge ommekeer die berust op een onverwachte samenhang) Denk aan Oedipus verhaal.
- Plot moet een geheel zijn, maar moet ook te overzien zijn: begin, midden, einde (proloog, episode,
exodus of epiloog) →drie actestructuur. Ook samenhang door waarschijnlijkheid of noodzakelijkheid;
geen losse eindjes
- Plot moet een omslag in het lot van de held met zich meebrengen
- Plot werkt het sterkt als zij overtuigend geformuleerd is én een onverwacht (aangrijpend) verloop
heeft
Een succesvol plot (scènes die aan publiek worden gepresenteerd) bestaat noodzakelijkerwijs uit:
- Één enkel handelingsverloop met één afloop en geen dubbele handelingen
- Verandering niet van ongeluk naar geluk, maar omgekeerd (want het is een tragedie)
- Hoofdpersoon mag niet heel goed of heel slecht zijn, als hem iets overkomt heeft dat meer impact als
er een grote fout is geweest, dan door slechtheid van karakter
Drie actestructuur:
1. Proloog
- Sfeer neerzetten, gevoel overbrengen
- Expositie: met wie hebben we te maken, wie zijn de personen in dit verhaal. Ook omgeving wordt
getoond
- Motorisch moment: moment waarop spanning ontstaat, iets onverwachts gebeurt (eerste
plotpoint). Zet het verhaal in gang
2. Episode
- Opbouw spanning, langste deel van het verhaal waarin het zich ontwikkelt
- Crisis met catastrofe (tweede plotpoint); spanning bereikt hoogtepunt, geheel neemt beslissende
wending (catastrofe). Begin van ontknoping
- Afwikkeling catastrofe; deel tussen catastrofe en feitelijke ontknoping
3. Exodus (epiloog)
- Ontknoping; hoofdrolspeler (en evt. publiek) komt achter de waarheid, of probleem dat aanleiding
vormde voor verhaal wordt opgelost
- Catharsis; publiek is gezuiverd van emoties. Hoofdpersoon moet in het reine komen met datgene
, wat hem is overkomen, zodat het er ‘schoner’ en sterker uitkomt; hoofdpersoon verzoent zich met
het lot.
- Afbouw; alle uitgezette lijnen komen bij elkaar, afwikkeling van het verhaal
Zelfde principe als drie actestructuur, 5 bedrijven:
1. Expositie (proloog); de uiteenzetting van wat voorafgegaan is, om wat volgt te kunnen begrijpen
2. Intrige (proloog); de verwikkeling, de ontwikkeling van een probleem wordt geschetst (motorisch
moment is hier onderdeel van)
3. Climax (episode); spanning wordt opgevoerd; kleine conflicten/obstakels en climaxen vormen hier
onderdeel van het verhaal
4. Catastrofe (episode); spanning komt tot ontlading en begin van ontknoping
5. Peripetie (exodus)/ agnitio (erkenning); plotselinge ommekeer die berust op een onverwachte
samenhang. Beslissende wending en afwikkeling
Agonisten
- Protagonist →hoofdrolspeler waarmee je je als publiek identificeert
- Antagonist →tegenspeler, ‘bad guy’ van het verhaal (denk aan anti; anta). Veroorzaakt obstakels voor
protagonist. Kan expliciet doel zijn, kan ook onbewust
- Tritagonist →derde persoon, zorgt voor intrige, hierdoor ontstaat verhaal
- Veroorzaker/aanstichter van het conflict (actief figuur)
- Werktuig in handen van protagonist of antagonist
- Object tussen protagonist en antagonist (passief of partij-kiezend)
- Verzoener tussen beide partijen
- Afweerder van de aanval van de antagonist; de bevrijder
- Vertrouweling van de protagonist of antagonist; protagonist of antagonist kan gedachten vrijelijk
vertellen, waardoor het publiek weet wat er in het hoofd speelt van die persoon
Karakters
- De hoofdpersoon is goed, maar niet perfect of juist slecht (wekt medelijden op basis van respect, en
angst door identificatie)
- De hoofdpersoon heeft een bepaalde fout gemaakt, en valt van een gelukkige in een ongelukkige
situatie
- Het lijden van de hoofdpersoon kan worden bewerkstelligd (met name binnen vriend- of
verwantschappen) door:
- De daad te laten plegen door iemand die het slachtoffer kent
- De daad te laten plegen, zonder kennis van het slachtoffer, gevolgd door herkenning
- De voorgenomen daad niet te laten uitvoeren door tijdige herkenning
College 2
Film en televisie →drama is gemedieerd (via een medium), het komt tot ons. Taal wordt aangepast op medium
dat je gebruikt.
1895 eerste film. In Amerika. Edison was hierbij betrokken, bestond uit korte filmpjes
In Frankrijk: Lumière. Men was heel onbekend met het medium, ze wisten niet hoe ze moesten reageren
1900 – 1920 →er gebeurde niet erg veel, vaak gefilmde toneelstukjes. Hiernaa werd er meer
geëxperimenteerd.
e
Door de 1 WO, andere delen van Europa konden verder ontwikkelen met film. In het Westen kon dat niet,
daarom trokken mensen naar o.a. Rusland en Sovjet Unie. Hier profiteerden politici van, op die manier konden
ze contact houden met achterban. De kiezers werden tevreden gehouden. Propaganda.
Kuleshov →ontdekker van montagemechanisme, waardoor kijkers bepaald effect ervaren. Acteur recht van
voren filmen, daar tussendoor shots van andere objecten (bv. dode vrouw, fruit, mooie vrouw, etc.). Hierdoor
dacht publiek dat man hiernaar keek. Publiek projecteert emotie in hoofd van de man. Dit was het begin van
de Russische montagestroming. Elementen:
- Véél shots