Inleiding KOM Kennismaken met KOM
Belangrijke begrippen = dikgedrukt! > KENNEN
Kenmerken wetenschappelijk onderzoek:
1. Empirisch: gebaseerd op systematische waarnemingen (er is over de metingen nagedacht en
vastgelegd)
2. Controleerbaar: andere onderzoekers moeten het onderzoek controleren en/of herhalen
mbv artikel of rapport (peer review)
3. Probabilistisch: er is enige mate van onzekerheid in de conclusies die getrokken wordt aan
het einde van de cyclus (nooit het antwoord de theorie is waar of niet waar, maar
(hoogst)waarschijnlijk wel of niet waar).
Waarom leren we over onderzoek?
- Zelf wetenschappelijk onderzoek uitvoeren (producent)
- Wetenschappelijk onderzoek lezen, evalueren en interpreteren om te benutten voor werk
(consument)
Theory datacyclus
Kenmerken van goede wetenschappelijke theorie:
- Ondersteund door data uit empirisch wetenschappelijk onderzoek
- Falsifieerbaar: theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde
gegevens
- Spaarzaam (parsimonious): als theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te
maken = zo duidelijk doch simpel mogelijk
In wetenschappelijk onderzoek zijn er twee soorten onderzoeksvragen:
1. Fundamenteel (basic)
2. Toegepast (applied)
Onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp
- Wat voor soort empirische gegevens worden verzameld?
- Kwalitatieve of kwantitatieve gegevens? (tekstueel of numeriek)
, KOM HC2 06/09
Kwalitatief onderzoek I Onderzoeksvraag, steekproeven, interviews, focusgroep
Grootste doel k-o:
- Sociale fenomenen begrijpen vanuit natuurlijke context
- Empirische patronen vinden (in gesproken of geschreven teksten, observatie gedrag of
interacties: niet numeriek)
- Startpunt kunnen zijn voor theorievorming
o Nieuwe theorie
o Aanpassing of uitbreiding bestaande theorie
Kenmerken
1. Onderzoeker geïnteresseerd in natuurlijke omgeving respondent
2. Onderzoeker heeft contextuele benadering
3. Perspectief respondenten staat centraal
4. Via specifieke observaties probeert onderzoeker
a. Sociale werkelijkheid omschrijven
b. Naar algemeenheden zoeken die nieuwe theorieën vormen of aanpassen = inductie
SPI(C)E
Setting = waar, welke context?
Perspective = voor wie?
Interest = wat? (het onderwerp)
(Comparison)
Evaluation = met welk resultaat? (wat ga je bekijken van het onderwerp)
Kwalitatief interview
Geïnterviewde is informant of respondent
Interviewer kan interview afnemen als buitenstaander of als participant (soms is soort relatie nodig)
Hoe en bij wie wordt informatie verzameld?
Populatie > steekproef > data > resultaat > terugkoppeling populatie. Steekproef is selectieproces.
Hoe deelnemers vinden?
- Aselecte steekproef vs selecte steekproef: willekeur of niet?
- Gemakssteekproef: participanten die eenvoudig te bereiken zijn
- Quota steekproef: gemakssteekproef met voorwaarde voor aantallen binnen groepen
- Doelgerichte steekproef
o Case study logic: individuen die specifieke bijdrage kunnen leveren
o Sample for range: zo breed mogelijke scala aan ervaringen
- Sneeuwbal steekproef: doelgerichte steekproef waarbij deelnemers een of meer anderen
aanbevelen (bijzondere mensen)
- Sequentiële steekproef: criteria waaraan mensen moeten voldoen worden tijdens
onderzoek aangepast (gemak > doelgericht)
Kwaliteit kwalitatief interview
- Betrouwbaarheid hangt af van interviewer (vind je hetzelfde?) (rol interviewer)
- Validiteit gaat over of je wel het juiste meet (vind je het juiste?) (belang verstandhouding)
Focusgroep met moderator > pluspunt: interactie met participanten > komen meer ideeën los.
Onderwerp is vaak meer specifiek dan bij kwalitatief interview