Ontwikkelingspsychologie
De psychologie van verandering gedurende de hele levensloop
Hoorcollege 1: Introductie Ontwikkelingspsychologie
De studie ontwikkelingspsychologie gaat om het begrijpen, voorspellen en
vervolgens voorkomen van problemen. Mensen ontwikkelen zich
gedurende de hele levensloop, maar in de kindertijd vindt er natuurlijk de
meeste ontwikkeling plaats. Ontwikkeling is…
Multidimensionaal: verschillende domeinen beïnvloeden elkaar.
Multi directioneel: niet alleen groei, maar ook afname.
Plastisch: we ontwikkelen en passen ons voortdurend aan.
Ontwikkeling wordt gedreven door meerdere determinanten
Ontwikkelingsfases
De ontwikkeling is continu, maar even ter verdeling in fases:
Fase Jaar
Prenatale ontwikkeling Alles voor de geboorte
Babytijd Geboorte tot 9 maanden
Peutertijd 9-30 maanden
Vroege kindertijd 30 maanden tot 6 jaar
Midden/late kindertijd 6 tot begin pubertijd
Adolescentie Pubertijd tot 20 jaar
Vroeg volwassenschap 20-30 jaar
Volwassenschap 30-45 jaar
Middel volwassenschap 45-65 jaar
Late volwassenschap > 65 jaar
Bij ontwikkeling spreken we van nature & nurture die vaak interacteren en
soms onafhankelijk invloed hebben.
Onderzoeksmethoden zijn observatieonderzoek en rapportages. Hierbij
kan er wel sprake zijn van biases en subjectiviteit. Ook kan je dingen via
de fysiologische activiteit meten. Dit is een objectievere meting, maar kan
vaak wel heel duur zijn. Bovendien is de dataverwerking vaak lastiger.
Een cross-sectionele studie is het onderzoeken van één situatie op één
bepaald moment. (+ Minder duur en minder tijd; - Geen causaliteit,
momentopname)
Een longditunale studie is het studeren van een case op langere termijn
(+ Causaliteit, veranderingen in tijd, individuele variatie; - Kost veel tijd en
geld, externe factoren).
John Locke (17e eeuw): Tabula Rasa (of ‘Blank Slate’) Menselijke
psyche is onbeschreven bij geboorte; alle kennis is gevolg van
ervaring.
Thomas Hobbes (17e eeuw): Bij geboorte al ‘predisposities’,
bijvoorbeeld neiging tot egoïsme.
,Hoorcollege 2: Evolutionaire Ontwikkeling
Evolutie is niet alleen maar een theorie, maar ook een observeerbaar
fenomeen (natuurlijke selectie).
Knock-out studie: één specifiek gen uitschakelen en kijken wat de
invloed hiervan op de ontwikkeling is.
Kernvragen van evolutionaire psychologie
1. Hoe vergelijkbaar is onze psychologie met die van andere
dieren?
In theorie is dit redelijk hetzelfde, maar het vraagt naar andere domeinen.
Soms kijken we alleen naar complexe factoren in onze cultuur of onze
moderne omgeving om gedrag te verklaren, maar vervolgens zien we
precies hetzelfde gerag in andere dieren. Om de psychologische systemen
die onder ons gedrag zitten te begrijpen kunnen we niet alleen naar de
huidige tijd kijken, maar moeten we ook naar onze evolutionaire historie
kijken.
o Detectie van gevaar zorgt voor de fight or flight respons. Hierdoor
is er een specifieke psychologische boost: versterkte waarneming
en boost van specifiek soort geheugen. Als deze respons te vaak
aanstaat, is het moeilijker om hem weer uit te zetten. Dit kan
leiden tot chronische stress. Dieren kunnen ook stress op lange
termijn ervaren (bv in dierentuin).
Bij zowel dieren als mensen heeft stress op lange termijn negatieve
psychologische en fysieke consequenties.
Evolutionaire mismatch: systemen die ooit adaptief waren werken nu
juist tegen ons omdat onze omgeving is veranderd. Evolutie werkt vaak
niet snel genoeg om dit aan te passen.
Mensen zijn gevoelig voor lange termijn stress. Toen onze stress
systeem evolueerden hadden we andere en minder continue
stressors in onze omgeving. Nu we minder continue stressoren
hebben, is er meer kans op een overactief stress systeem.
We hebben een sterk beloningsgevoel voor het vinden van vet en
suikervrij eten, want dit zorgde voor motivatie bij het vinden van
voedzaam eten. Dit systeem hebben we nog steeds en in combinatie
met minder bewegen zorgt dit voor gezondheidsproblemen.
Dit fenomeen komt ook voor bij andere diersoorten.
2. In welk opzicht ontwikkelt onze psychologie zich op een unieke
manier?
Wij zijn beter in staat dan andere dieren om de omgeving naar onze hand
te zetten.
Dual inheritence theory: we erven zowel de genen als de omgeving van
onze ouders. Je past je aan, aan de omgeving die voorgaande generaties
voor ons hebben gecreëerd. Deze omgeving wordt een ‘niche’ waar
vervolgens op geselecteerd wordt. Dit noemen we niche constructie. De
menselijke niche is cultuur: alle dingen die we leren van groepsgenoten
2
,door middel van socialisatie (i.p.v. trial & error). Denk aan taal, kennis,
ideeën.
Door psychologische flexibiliteit kunnen mensen zich evolutionair
aanpassen aan zo’n variabele niche. Deze flexibiliteit komt o.a. door onze
soort life history strategies.
R-strategies: diersoorten die veel nageslacht hebben, ‘volwassen’
worden geboren, niet of weinig ouderschap nodig hebben en een
korte levensspanne.
K-strategies: diersoorten die weinig nageslacht hebben,
‘onvolwassen’ worden geboren, meer ouderschap nodig hebben en
een langere levensspanne nodig hebben.
o Mensen zijn extreme k-strategists. De lange afhankelijkheid
zorgt voor onvolwassenheid, maar veel flexibiliteit.
Mensen zijn vooral gespecialiseerd in sociale cognitie. Dit bevat zowel
een fysiek domein (bv ruimtelijke cognitie) als een sociaal domein (bv
communicatie). Vooral op het sociale domein zijn we sterker dan andere
mensapen. In de fysieke cognitie zijn we ook sterker, maar dit ontwikkeld
zich later dan de sociale cognitie.
Let op met…
‘Ad hoc’ evolutionaire psychologie: ‘Vroeger deden ze
waarschijnlijk…’, zonder hier (voldoende) bewijs voor te hebben.
Denk niet over natuur/evolutie en omgeving/cultuur als
tegenovergestelden. Zonder genen hebben wij geen cultuur, maar
met de juiste genen op een onbewoond eiland hebben we ook geen
cultuur.
3
, In de ontwikkelingspsychologie zijn er twee personen die een belangrijke
invloed hebben gehad: Lev Vygotsky en Jean Piaget.
4
De psychologie van verandering gedurende de hele levensloop
Hoorcollege 1: Introductie Ontwikkelingspsychologie
De studie ontwikkelingspsychologie gaat om het begrijpen, voorspellen en
vervolgens voorkomen van problemen. Mensen ontwikkelen zich
gedurende de hele levensloop, maar in de kindertijd vindt er natuurlijk de
meeste ontwikkeling plaats. Ontwikkeling is…
Multidimensionaal: verschillende domeinen beïnvloeden elkaar.
Multi directioneel: niet alleen groei, maar ook afname.
Plastisch: we ontwikkelen en passen ons voortdurend aan.
Ontwikkeling wordt gedreven door meerdere determinanten
Ontwikkelingsfases
De ontwikkeling is continu, maar even ter verdeling in fases:
Fase Jaar
Prenatale ontwikkeling Alles voor de geboorte
Babytijd Geboorte tot 9 maanden
Peutertijd 9-30 maanden
Vroege kindertijd 30 maanden tot 6 jaar
Midden/late kindertijd 6 tot begin pubertijd
Adolescentie Pubertijd tot 20 jaar
Vroeg volwassenschap 20-30 jaar
Volwassenschap 30-45 jaar
Middel volwassenschap 45-65 jaar
Late volwassenschap > 65 jaar
Bij ontwikkeling spreken we van nature & nurture die vaak interacteren en
soms onafhankelijk invloed hebben.
Onderzoeksmethoden zijn observatieonderzoek en rapportages. Hierbij
kan er wel sprake zijn van biases en subjectiviteit. Ook kan je dingen via
de fysiologische activiteit meten. Dit is een objectievere meting, maar kan
vaak wel heel duur zijn. Bovendien is de dataverwerking vaak lastiger.
Een cross-sectionele studie is het onderzoeken van één situatie op één
bepaald moment. (+ Minder duur en minder tijd; - Geen causaliteit,
momentopname)
Een longditunale studie is het studeren van een case op langere termijn
(+ Causaliteit, veranderingen in tijd, individuele variatie; - Kost veel tijd en
geld, externe factoren).
John Locke (17e eeuw): Tabula Rasa (of ‘Blank Slate’) Menselijke
psyche is onbeschreven bij geboorte; alle kennis is gevolg van
ervaring.
Thomas Hobbes (17e eeuw): Bij geboorte al ‘predisposities’,
bijvoorbeeld neiging tot egoïsme.
,Hoorcollege 2: Evolutionaire Ontwikkeling
Evolutie is niet alleen maar een theorie, maar ook een observeerbaar
fenomeen (natuurlijke selectie).
Knock-out studie: één specifiek gen uitschakelen en kijken wat de
invloed hiervan op de ontwikkeling is.
Kernvragen van evolutionaire psychologie
1. Hoe vergelijkbaar is onze psychologie met die van andere
dieren?
In theorie is dit redelijk hetzelfde, maar het vraagt naar andere domeinen.
Soms kijken we alleen naar complexe factoren in onze cultuur of onze
moderne omgeving om gedrag te verklaren, maar vervolgens zien we
precies hetzelfde gerag in andere dieren. Om de psychologische systemen
die onder ons gedrag zitten te begrijpen kunnen we niet alleen naar de
huidige tijd kijken, maar moeten we ook naar onze evolutionaire historie
kijken.
o Detectie van gevaar zorgt voor de fight or flight respons. Hierdoor
is er een specifieke psychologische boost: versterkte waarneming
en boost van specifiek soort geheugen. Als deze respons te vaak
aanstaat, is het moeilijker om hem weer uit te zetten. Dit kan
leiden tot chronische stress. Dieren kunnen ook stress op lange
termijn ervaren (bv in dierentuin).
Bij zowel dieren als mensen heeft stress op lange termijn negatieve
psychologische en fysieke consequenties.
Evolutionaire mismatch: systemen die ooit adaptief waren werken nu
juist tegen ons omdat onze omgeving is veranderd. Evolutie werkt vaak
niet snel genoeg om dit aan te passen.
Mensen zijn gevoelig voor lange termijn stress. Toen onze stress
systeem evolueerden hadden we andere en minder continue
stressors in onze omgeving. Nu we minder continue stressoren
hebben, is er meer kans op een overactief stress systeem.
We hebben een sterk beloningsgevoel voor het vinden van vet en
suikervrij eten, want dit zorgde voor motivatie bij het vinden van
voedzaam eten. Dit systeem hebben we nog steeds en in combinatie
met minder bewegen zorgt dit voor gezondheidsproblemen.
Dit fenomeen komt ook voor bij andere diersoorten.
2. In welk opzicht ontwikkelt onze psychologie zich op een unieke
manier?
Wij zijn beter in staat dan andere dieren om de omgeving naar onze hand
te zetten.
Dual inheritence theory: we erven zowel de genen als de omgeving van
onze ouders. Je past je aan, aan de omgeving die voorgaande generaties
voor ons hebben gecreëerd. Deze omgeving wordt een ‘niche’ waar
vervolgens op geselecteerd wordt. Dit noemen we niche constructie. De
menselijke niche is cultuur: alle dingen die we leren van groepsgenoten
2
,door middel van socialisatie (i.p.v. trial & error). Denk aan taal, kennis,
ideeën.
Door psychologische flexibiliteit kunnen mensen zich evolutionair
aanpassen aan zo’n variabele niche. Deze flexibiliteit komt o.a. door onze
soort life history strategies.
R-strategies: diersoorten die veel nageslacht hebben, ‘volwassen’
worden geboren, niet of weinig ouderschap nodig hebben en een
korte levensspanne.
K-strategies: diersoorten die weinig nageslacht hebben,
‘onvolwassen’ worden geboren, meer ouderschap nodig hebben en
een langere levensspanne nodig hebben.
o Mensen zijn extreme k-strategists. De lange afhankelijkheid
zorgt voor onvolwassenheid, maar veel flexibiliteit.
Mensen zijn vooral gespecialiseerd in sociale cognitie. Dit bevat zowel
een fysiek domein (bv ruimtelijke cognitie) als een sociaal domein (bv
communicatie). Vooral op het sociale domein zijn we sterker dan andere
mensapen. In de fysieke cognitie zijn we ook sterker, maar dit ontwikkeld
zich later dan de sociale cognitie.
Let op met…
‘Ad hoc’ evolutionaire psychologie: ‘Vroeger deden ze
waarschijnlijk…’, zonder hier (voldoende) bewijs voor te hebben.
Denk niet over natuur/evolutie en omgeving/cultuur als
tegenovergestelden. Zonder genen hebben wij geen cultuur, maar
met de juiste genen op een onbewoond eiland hebben we ook geen
cultuur.
3
, In de ontwikkelingspsychologie zijn er twee personen die een belangrijke
invloed hebben gehad: Lev Vygotsky en Jean Piaget.
4