Planning:
Sociaal zekerheidsrecht begrepen: H1, 2, 3.4, 4.7, en 6
Informatie Blackboard: week 4.5 en 4.7
Jeugdrecht begrepen: Deel III, H16, H17, H18
Waar gebleven: informatie week 4.7
Sociaal zekerheidsrecht begrepen:
H1 Inleiding in de sociale zekerheid:
Het uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid is dat de overheid een belangrijke rol speelt
bij het opvangen van de verschillende sociale risico’s. Dit heet ook wel een verzorgingsstaat. In een
verzorgingsstaat rust op de overheid de verplichting om de burger te beschermen tegen een gebrek
aan gezondheid, een gebrek aan inkomen, enzovoort.
Het fundament van de sociale zekerheid is in de eerste plaats inkomenszekerheid bij
inkomensderving. Valt het inkomen weg vanwege werkloosheid, langdurige arbeidsongeschiktheid of
ouderdom, dan zorgen respectievelijk de Werkeloosheidswet (WW), de Wet Werk en Inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) ervoor dat de
uitkeringsgerechtigde kan terugvallen op een inkomen in de vorm van een periodieke meestal
maandelijkse uitkering om het verlies van inkomen op te vangen.
Voor de persoon die door medische redenen van jongs af aan niet in staat is om een inkomen te
verdienen, geldt de Wajong.
Deze waarborgfunctie (inkomenszekerheid) is een belangrijke pijler van sociale zekerheid. Hierbij
geldt het sociale minimum, de ondergrens van de sociale zekerheid, als een kernbegrip. Het sociale
minimum is van het wettelijk minimumloon afgeleid en bedraagt:
- Voor gehuwden en samenwonenden die de kosten niet met een ander kunnen delen, 100 %
van het wettelijk minimumloon;
- Voor een alleenstaande ouders die de kosten niet met een ander kan delen, 70 % van het
minimumloon.
De grondgedachte van sociale zekerheid, collectiviteit en solidariteit, is afhankelijk van de
maatschappelijke en politieke bereidheid tezamen financieel bij te dragen aan het behoud van het
stelsel.
H2 Kinderen:
Kinderbijslag maakt deel uit van de verzorgingsstaat. Dit is een bijdrage in de kosten van opvoeding
en verzorging van een kind. Het primaire doel van kinderbijslag en kindgebonden budget is het
ondersteunen van ouders voor de kosten van kinderen. De kinderbijslag draagt daarmee bij aan de
ontplooiingskansen van kinderen en aan het verminderen van bestedingsverschillen tussen gezinnen
met en zonder kinderen.
De kinderbijslag is sinds 1963 een volksverzekering. De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is bedoeld
als tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud van kinderen tot 18 jaar. Bij het bereiken van
18 jaar is een eventuele studiefinanciering mogelijk. De financiering van de AKW gebeurt uit de
algemene middelen, dat wil zeggen uit de belastingopbrengst en niet uit premieheffing. Hierdoor
wordt de AKW aangemerkt als sociale verzekering met kenmerken van volksverzekeringen.
,Naast de kinderbijslag op grond van de AKW kennen we ook het kindgebonden budget. Dit budget
heeft als doel ouders met weinig inkomen financieel te ondersteunen. Het kgb is gekoppeld aan de
betaling van de kinderbijslag. In tegenstelling tot de kinderbijslag is het kgb wel afhankelijk van het
inkomen van de ouder en ook van het aantal en de leeftijd van de kinderen. Er is namelijk een
verhoging van de kinderbijslag wanneer kinderen de leeftijd van 12 of 16 jaar bereiken, art 2 lid 2 tot
lid 5 Wet kgb.
Een alleenstaande ouder ontvangt daarnaast de ‘alleenstaande-ouderkop’, art 2 lid 6 Wet kgb. Bij een
inkomen lager dan (het bedrag wat in art 2 lid 7 jo. art 1 onder d Wet kgb staat) bestaat het recht op
het maximale bedrag. Het kindgebonden budget houdt ook rekening met vermogen, maar er geldt
wel een ruime vrijlating.
Het kindgebonden budget wordt per maand uitbetaald door de Belastingdienst.
Degene die in Nederland woont dan wel in Nederland werkt en onder de loonbelasting valt is
verzekerd voor de AKW. Hierbij moet de persoon rechtmatig in Nederland verblijven en dus over een
geldige verblijfstitel beschikken.
Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld, art 2 en 3 AKW. De Sociale
Verzekeringsbank (hierna: SVB), de uitvoerder van de AKW, kijkt of er een duurzame band van
persoonlijke aard bestaat tussen de persoon en Nederland. Hierbij doet de SVB-onderzoek naar zowel
de juridische als de economische en sociale binding met Nederland. Bij juridische binding gaat het
met name om de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfstitel op basis van de
Vreemdelingenwet. Bij economische binding gaat het erom of men in loondienst werkt of
zelfstandige is, een huis huurt of eigenaar is van een koophuis. En bij sociale binding gaat het
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van familie in Nederland.
Op het moment dat iemand de maatschappelijke banden met Nederland verbreekt, verandert de
duurzame band met Nederland. Als het onduidelijk is of het vertrek uit Nederland definitief is, dan
beschouwt de SVB het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland nog als inwonende. Wanneer
er drie jaar verlopen zijn na feitelijk vertrek uit Nederland, dan wordt het ingezetenschap zonder
meer als geëindigd beschouwd.
Een ouder kan kinderbijslag ontvangen voor een eigen, aangehuwd (stiefkind) of een pleegkind, art 4
lid 1 jo. art 7 AKW.
Onder eigen kinderen vallen ook de kinderen die geadopteerd zijn of erkend zijn.
Voor het recht op kinderbijslag maakt de wet onderscheid tussen kinderen tot 18 jaar die thuis
wonen en kinderen tot 18 jaar die door de verzekerde worden onderhouden, art 7 lid 1 AKW.
Voor een kind tot 18 jaar bestaat zonder meer recht op kinderbijslag als dat kind tot het huishouden
van de verzekerde behoort, art 7 lid 1 sub a AKW. Een kind behoort tot het huishouden wanneer het
kind 4 of meer nachten per week thuis verblijft. Hierbij moet het wel gaan om een blijvende situatie. 1
Wanneer het kind tijdelijk elders, ziekenhuis of internaat, verblijft dan blijft het gedurende zes
maanden als thuiswonend aangemerkt.
Voor uitwonende kinderen tot 18 jaar bestaat het recht op kinderbijslag als de verzekerde aan de
onderhoudseis voldoet. De verzekerde moet kunnen aantonen dat hij voldoende bijdraagt in de
kosten van de verzorging en het onderhoud van het kind.
1
CRvB 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3262
, Wanneer een kind van 0 tot 18 jaar niet bij de verzekerde woont, dan gaat de wetgever er niet vanuit
dat de verzekerde het kind onderhoud, art 7 lid 1 sub b AKW. De verzekerde moet dan kunnen
aantonen dat hij minimaal 488 euro per kwartaal bijdraagt aan de opvoeding en verzorging van het
uitwonende kind onder de 18 jaar, art 5 Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). Dit kan bewezen
worden door middel van bijvoorbeeld bankoverschrijvingen en ontvangstbevestigingen.
Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de draagkracht van de verzekerde.
Voor kinderbijslag van een kind van 16 of 17 jaar geldt nog een extra voorwaarde om recht op
kinderbijslag te hebben. Het kind moet dan namelijk een dagopleiding volgen die aan het einde
daarvan een zogeheten startkwalificatie oplevert of moet daarvan zijn vrijgesteld door een handicap.
Art 7 lid 2 onder a AKW bepaalt daarnaast ook nog dat het kind niet meer dan 16 uur in vier weken
mag spijbelen. Wanneer dit spijbelen valt te verwijten aan de ouders, dan kan dit een aanleiding zijn
voor een melding bij de SVB door de leerplichtambtenaar. De uiterste consequentie is dan dat de
kinderbijslag kan komen te vervallen, art 7 lid 3 en 4 AKW.
Een bijbaan van een minderjarige heeft geen invloed op de kinderbijslag.
Is de ouder verzekerd, dan is de kinderbijslag slechts mogelijk voor een kind dat in Nederland woont
of voor wie op grond van Verordening (EG) 883/2004 recht op kinderbijslag heeft. Dan gaat het om
kinderen die in de EU-/EER- landen2 of Zwitserland verblijven, art 7b lid 1 en 2 AKW.
De hoogte van de kinderbijslag is een vast basiskinderbijslagbedrag, namelijk 385 per kwartaal en is
afhankelijk van de leeftijd (art 12 lid 1 en 3 AKW):
- Jonger dan 6 jaar: € 279, 70% van het basiskinderbijslagbedrag;
- 6 tot 12 jaar: €327, 85 % van het basiskinderbijslagbedrag;
- 12 tot 18 jaar: €385
In sommige situaties bestaat het recht op dubbele kinderbijslag voor een kind. Dit is waanneer het
kind niet thuis woont en de ouder/verzorger kan aantonen dat hij voor een bepaald bedrag besteedt
aan het onderhoud van het kind, art 7 lid 6 AKW. Dit bedrag is rond €1294 per kwartaal (2023), art 6
BUK.
Hierbij gaat het dan om een kind dat uitwonend is:
- In verband met een ziekte of gebrek.
- In verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding. Dit zijn dan kinderen die
vanwege hun studie op kamers wonen en nog geen recht hebben op studiefinanciering.
(bijvoorbeeld schipperskinderen die in een internaat verblijven)
- Voor een kind van 3 tot 18 jaar dat thuis woont en intensieve zorg nodig heeft, art 7a lid 1
AKW. Er is sprake van intensieve zorg als volgens het advies van het Centrum indicatiestelling
zorg (CIZ) de verzorging van het kind in het dagelijks functioneren ernstig is verzwaard als
gevolg van ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of geestelijke aard.
De uitvoering van de kinderbijslag is in handen van de SVB, art 14 AKW. De SVB keert per kwartaal
ronde de peildata de kinderbijslag uit. De uitbetaling van het eerste kwartaal vindt plaats aan het
begin van het tweede kwartaal. De uitbetaling kan ten hoogste een jaar teruggaan, art 14 lid 3 AKW.
Ouders krijgen automatische een aanvraagformulier wanneer er geboorteaangifte van het eerste kind
is gedaan. Kinderbijslag van de daaropvolgende kinderen hoeft niet te worden aangevraagd.
2
EER= alle EU landen + Liechtenstein, Noorwegen en IJsland
Sociaal zekerheidsrecht begrepen: H1, 2, 3.4, 4.7, en 6
Informatie Blackboard: week 4.5 en 4.7
Jeugdrecht begrepen: Deel III, H16, H17, H18
Waar gebleven: informatie week 4.7
Sociaal zekerheidsrecht begrepen:
H1 Inleiding in de sociale zekerheid:
Het uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid is dat de overheid een belangrijke rol speelt
bij het opvangen van de verschillende sociale risico’s. Dit heet ook wel een verzorgingsstaat. In een
verzorgingsstaat rust op de overheid de verplichting om de burger te beschermen tegen een gebrek
aan gezondheid, een gebrek aan inkomen, enzovoort.
Het fundament van de sociale zekerheid is in de eerste plaats inkomenszekerheid bij
inkomensderving. Valt het inkomen weg vanwege werkloosheid, langdurige arbeidsongeschiktheid of
ouderdom, dan zorgen respectievelijk de Werkeloosheidswet (WW), de Wet Werk en Inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) ervoor dat de
uitkeringsgerechtigde kan terugvallen op een inkomen in de vorm van een periodieke meestal
maandelijkse uitkering om het verlies van inkomen op te vangen.
Voor de persoon die door medische redenen van jongs af aan niet in staat is om een inkomen te
verdienen, geldt de Wajong.
Deze waarborgfunctie (inkomenszekerheid) is een belangrijke pijler van sociale zekerheid. Hierbij
geldt het sociale minimum, de ondergrens van de sociale zekerheid, als een kernbegrip. Het sociale
minimum is van het wettelijk minimumloon afgeleid en bedraagt:
- Voor gehuwden en samenwonenden die de kosten niet met een ander kunnen delen, 100 %
van het wettelijk minimumloon;
- Voor een alleenstaande ouders die de kosten niet met een ander kan delen, 70 % van het
minimumloon.
De grondgedachte van sociale zekerheid, collectiviteit en solidariteit, is afhankelijk van de
maatschappelijke en politieke bereidheid tezamen financieel bij te dragen aan het behoud van het
stelsel.
H2 Kinderen:
Kinderbijslag maakt deel uit van de verzorgingsstaat. Dit is een bijdrage in de kosten van opvoeding
en verzorging van een kind. Het primaire doel van kinderbijslag en kindgebonden budget is het
ondersteunen van ouders voor de kosten van kinderen. De kinderbijslag draagt daarmee bij aan de
ontplooiingskansen van kinderen en aan het verminderen van bestedingsverschillen tussen gezinnen
met en zonder kinderen.
De kinderbijslag is sinds 1963 een volksverzekering. De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is bedoeld
als tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud van kinderen tot 18 jaar. Bij het bereiken van
18 jaar is een eventuele studiefinanciering mogelijk. De financiering van de AKW gebeurt uit de
algemene middelen, dat wil zeggen uit de belastingopbrengst en niet uit premieheffing. Hierdoor
wordt de AKW aangemerkt als sociale verzekering met kenmerken van volksverzekeringen.
,Naast de kinderbijslag op grond van de AKW kennen we ook het kindgebonden budget. Dit budget
heeft als doel ouders met weinig inkomen financieel te ondersteunen. Het kgb is gekoppeld aan de
betaling van de kinderbijslag. In tegenstelling tot de kinderbijslag is het kgb wel afhankelijk van het
inkomen van de ouder en ook van het aantal en de leeftijd van de kinderen. Er is namelijk een
verhoging van de kinderbijslag wanneer kinderen de leeftijd van 12 of 16 jaar bereiken, art 2 lid 2 tot
lid 5 Wet kgb.
Een alleenstaande ouder ontvangt daarnaast de ‘alleenstaande-ouderkop’, art 2 lid 6 Wet kgb. Bij een
inkomen lager dan (het bedrag wat in art 2 lid 7 jo. art 1 onder d Wet kgb staat) bestaat het recht op
het maximale bedrag. Het kindgebonden budget houdt ook rekening met vermogen, maar er geldt
wel een ruime vrijlating.
Het kindgebonden budget wordt per maand uitbetaald door de Belastingdienst.
Degene die in Nederland woont dan wel in Nederland werkt en onder de loonbelasting valt is
verzekerd voor de AKW. Hierbij moet de persoon rechtmatig in Nederland verblijven en dus over een
geldige verblijfstitel beschikken.
Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld, art 2 en 3 AKW. De Sociale
Verzekeringsbank (hierna: SVB), de uitvoerder van de AKW, kijkt of er een duurzame band van
persoonlijke aard bestaat tussen de persoon en Nederland. Hierbij doet de SVB-onderzoek naar zowel
de juridische als de economische en sociale binding met Nederland. Bij juridische binding gaat het
met name om de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfstitel op basis van de
Vreemdelingenwet. Bij economische binding gaat het erom of men in loondienst werkt of
zelfstandige is, een huis huurt of eigenaar is van een koophuis. En bij sociale binding gaat het
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van familie in Nederland.
Op het moment dat iemand de maatschappelijke banden met Nederland verbreekt, verandert de
duurzame band met Nederland. Als het onduidelijk is of het vertrek uit Nederland definitief is, dan
beschouwt de SVB het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland nog als inwonende. Wanneer
er drie jaar verlopen zijn na feitelijk vertrek uit Nederland, dan wordt het ingezetenschap zonder
meer als geëindigd beschouwd.
Een ouder kan kinderbijslag ontvangen voor een eigen, aangehuwd (stiefkind) of een pleegkind, art 4
lid 1 jo. art 7 AKW.
Onder eigen kinderen vallen ook de kinderen die geadopteerd zijn of erkend zijn.
Voor het recht op kinderbijslag maakt de wet onderscheid tussen kinderen tot 18 jaar die thuis
wonen en kinderen tot 18 jaar die door de verzekerde worden onderhouden, art 7 lid 1 AKW.
Voor een kind tot 18 jaar bestaat zonder meer recht op kinderbijslag als dat kind tot het huishouden
van de verzekerde behoort, art 7 lid 1 sub a AKW. Een kind behoort tot het huishouden wanneer het
kind 4 of meer nachten per week thuis verblijft. Hierbij moet het wel gaan om een blijvende situatie. 1
Wanneer het kind tijdelijk elders, ziekenhuis of internaat, verblijft dan blijft het gedurende zes
maanden als thuiswonend aangemerkt.
Voor uitwonende kinderen tot 18 jaar bestaat het recht op kinderbijslag als de verzekerde aan de
onderhoudseis voldoet. De verzekerde moet kunnen aantonen dat hij voldoende bijdraagt in de
kosten van de verzorging en het onderhoud van het kind.
1
CRvB 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3262
, Wanneer een kind van 0 tot 18 jaar niet bij de verzekerde woont, dan gaat de wetgever er niet vanuit
dat de verzekerde het kind onderhoud, art 7 lid 1 sub b AKW. De verzekerde moet dan kunnen
aantonen dat hij minimaal 488 euro per kwartaal bijdraagt aan de opvoeding en verzorging van het
uitwonende kind onder de 18 jaar, art 5 Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). Dit kan bewezen
worden door middel van bijvoorbeeld bankoverschrijvingen en ontvangstbevestigingen.
Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de draagkracht van de verzekerde.
Voor kinderbijslag van een kind van 16 of 17 jaar geldt nog een extra voorwaarde om recht op
kinderbijslag te hebben. Het kind moet dan namelijk een dagopleiding volgen die aan het einde
daarvan een zogeheten startkwalificatie oplevert of moet daarvan zijn vrijgesteld door een handicap.
Art 7 lid 2 onder a AKW bepaalt daarnaast ook nog dat het kind niet meer dan 16 uur in vier weken
mag spijbelen. Wanneer dit spijbelen valt te verwijten aan de ouders, dan kan dit een aanleiding zijn
voor een melding bij de SVB door de leerplichtambtenaar. De uiterste consequentie is dan dat de
kinderbijslag kan komen te vervallen, art 7 lid 3 en 4 AKW.
Een bijbaan van een minderjarige heeft geen invloed op de kinderbijslag.
Is de ouder verzekerd, dan is de kinderbijslag slechts mogelijk voor een kind dat in Nederland woont
of voor wie op grond van Verordening (EG) 883/2004 recht op kinderbijslag heeft. Dan gaat het om
kinderen die in de EU-/EER- landen2 of Zwitserland verblijven, art 7b lid 1 en 2 AKW.
De hoogte van de kinderbijslag is een vast basiskinderbijslagbedrag, namelijk 385 per kwartaal en is
afhankelijk van de leeftijd (art 12 lid 1 en 3 AKW):
- Jonger dan 6 jaar: € 279, 70% van het basiskinderbijslagbedrag;
- 6 tot 12 jaar: €327, 85 % van het basiskinderbijslagbedrag;
- 12 tot 18 jaar: €385
In sommige situaties bestaat het recht op dubbele kinderbijslag voor een kind. Dit is waanneer het
kind niet thuis woont en de ouder/verzorger kan aantonen dat hij voor een bepaald bedrag besteedt
aan het onderhoud van het kind, art 7 lid 6 AKW. Dit bedrag is rond €1294 per kwartaal (2023), art 6
BUK.
Hierbij gaat het dan om een kind dat uitwonend is:
- In verband met een ziekte of gebrek.
- In verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding. Dit zijn dan kinderen die
vanwege hun studie op kamers wonen en nog geen recht hebben op studiefinanciering.
(bijvoorbeeld schipperskinderen die in een internaat verblijven)
- Voor een kind van 3 tot 18 jaar dat thuis woont en intensieve zorg nodig heeft, art 7a lid 1
AKW. Er is sprake van intensieve zorg als volgens het advies van het Centrum indicatiestelling
zorg (CIZ) de verzorging van het kind in het dagelijks functioneren ernstig is verzwaard als
gevolg van ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of geestelijke aard.
De uitvoering van de kinderbijslag is in handen van de SVB, art 14 AKW. De SVB keert per kwartaal
ronde de peildata de kinderbijslag uit. De uitbetaling van het eerste kwartaal vindt plaats aan het
begin van het tweede kwartaal. De uitbetaling kan ten hoogste een jaar teruggaan, art 14 lid 3 AKW.
Ouders krijgen automatische een aanvraagformulier wanneer er geboorteaangifte van het eerste kind
is gedaan. Kinderbijslag van de daaropvolgende kinderen hoeft niet te worden aangevraagd.
2
EER= alle EU landen + Liechtenstein, Noorwegen en IJsland