Sociologie: systematisch onderzoeken van de samenleving.
- Algemene patronen in gedrag
- Invloed samenleving op gedrag en andersom
- Sociologisch perspectief
Het geeft je een inzicht van de sociale context waarin je werkt, dus is het belangrijk voor een
pedagoog.
Sociologisch perspectief: we begrijpen hoe de samenleving onze keuzes en ervaringen beïnvloedt.
- Je besteed aandacht aan hoe de maatschappij onze mening heeft gevormd.
- Schoenen komen bijvoorbeeld met een bepaalde status of een bepaald imago.
Functies voor pedagogen:
Evalueren en ontwikkelen van pedagogisch beleid.
Kritisch (pedagogische) reflectie
o Kritische blik op alledaags denken (je doet een stap terug en kijkt hoe de wereld
werkt)
o Spelinzicht
o Sociale activatie (sociologie inspireert je om een betere pedagoog te zijn)
Franse revolutie (1789): standenmaatschappij verdween (boeren, adel, geestelijken).
Gevolgen industriële revolutie (19e eeuw):
Arbeidsdeling
Verstedelijking
Secularisering: verdwijnen van de kerkelijke macht.
De samenleving werd dus complexer door het verdwijnen van algemene ideeën, waardoor mensen het
zelf moesten gaan verzinnen.
Tönnies
- Gemeinschaft naar gesselschaft (diepe band met elkaar, mensen zijn dichter bij elkaar gaan
wonen, maar zijn minder hecht).
Marx
- Arbeidsdeling
- Vervreemding
- Als je mensen ander werk laat doen, raken ze vervreemdt van de maatschappij.
Durkheim
- Het sociale als eigensoortige werkelijkheid: persoonlijke realiteit en sociale werkelijkheid, hoe
jij dingen ziet en hoe de wereld dingen ziet.
- Anomie: normloosheid, naarmate mensen uit elkaar komen, ontstaat dat er geen duidelijk
kader is van wat normen en waarden moeten zijn chaos en onzekerheid.
, - Van mechanische naar organische solidariteit: vroeger solidair, omdat we veel op elkaar
leken, nu zijn we allemaal anders, maar hebben we elkaar nodig, waardoor we elkaar helpen
en solidair zijn.
Weber
- Rationalisering: hoe kunnen we nog efficiënter, effectiever en sneller zijn.
- Onttovering: traditionele, religieuze en magische verklaringen maken plaats voor rationele,
wetenschappelijke en bureaucratische benaderingen.
- Waardevrij kijken naar sociaal handelen (je wordt als pedagoog geacht om kinderen beter te
helpen): menselijk gedrag zijn of haar eigen normen, waarden en oordelen buiten
beschouwing laten.
Theorie: toetsbare verklaring van iets, gebaseerd op een geheel van samenhangende waarnemingen.
- Hoe dingen samenhangen.
- Toetsbare voorspellingen.
Theoretische benaderingen:
Structureel functionalisme: iedereen heeft een functie waarmee we elkaar in stand houden en
elkaar helpen.
Conflictsociologie: de wereld is het geheel en de uitkomst van ongelijkheid en conflicten.
Symbolisch interactionisme: de wereld is het geheel van de betekenis die wij geven aan
bepaalde dingen.
Rationele keuze benadering: de wereld is het geheel van de onderhandeling, waarin iedereen
doet wat het beste is voor hem/haar.
o Kosten-baten analyse: wat lever ik voor iets in en wat krijg ik hiervoor terug.
, Hoorcollege 2: Sociale ongelijkheid
Sociologie gaat over hoe mensen zich gedragen in de omgeving en welke bronnen dit gedrag
beïnvloeden.
Sociale ongelijkheid: verschillen in macht en daarmee verbonden privileges.
- Onlosmakelijk verbonden met sociale privileges en macht (bijv. familie/gezin, financiële
middelen, netwerk).
Macht: vermogen om gedrag met behulp van sancties te beïnvloeden.
Sociale privileges: beloningen, voorrechten, verworvenheden.
- Kun je opbouwen, maar is wel toegang voor nodig.
Categorieën van machtsbronnen en privileges:
Economisch: bezit van schaarse goederen en kansen op comfort en gezondheid.
Politiek: beschikking over sancties, bevoegdheden en rechten.
Affectief: vermogen om emotioneel te binden (status en aanzien).
Cognitief: deskundigheid en toegang tot kennis en informatie.
Er is geen universele verklaring voor de oorzaak van sociale ongelijkheid, maar het begon met
afhankelijkheidsrelaties.
- Dynamiek economische bindingen door productie en handel.
Factoren in sociale ongelijkheid:
Ongelijk verdeelde machtsbronnen (bijv. oud en nieuw geld).
Ongelijkheid door leeftijd en sekse.
Combinatie andere factoren intersectionaliteit.
Oude rijken: van generatie op generatie doorgegeven familievermogen.
Nieuwe rijken: zelfgegenereerd vermogen, iemand die zijn/haar positie in de maatschappij op eigen
kracht verworven heeft.
Sekse ongelijkheid:
- Ongelijke positie op de arbeidsmarkt.
- Emancipatie-monitor SCP.
- Topfuncties: ‘Glazen plafond’.
Emancipatie: het streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde
positie.
Leeftijdsdiscriminatie: ongelijk behandelen van mensen op basis van leeftijd (kan voorkomen binnen
werk, huisvesting, toegang tot diensten, sociale contacten).
Genderstratificatie: gender bepaald met welke mogelijkheden en barrières we tijdens ons leven te
maken krijgen.
- Hiërarchie: mannen en vrouwen krijgen vaak andere posities.