Inhoudsopgave module 9: kaakchirurgie
Anatomie ................................................................................................................................................. 2
Heelkunde ............................................................................................................................................... 8
OZT ........................................................................................................................................................ 23
1
,Anatomie
Leerdoelen
Je kunt met betrekking tot de structuren van de aangezichtsschedel, de mondholte en de tanden:
• De bouw en ligging ten opzichte van de omgeving beschrijven
• De onderdelen en functies benoemen
• De vaat- en zenuwvoorziening beschrijven
Schedel
De schedel bestaat uit diverse botdelen. Tussen elke beenderen lopen naden, ook wel suturen.
Tijdens de groei waren dit individuele botten, maar dit is uiteindelijk verbeend.
Onderdelen van de schedel die van belang zijn voor de kaak:
• Os sphenoidale
• Os temporale
• Os mandibulare = onderkaak
• Os maxillare = bovenkaak
• Os zygomaticum
Het os temporale bevat een arcus, namelijk de arcus zygomaticus. De schedel wordt onderverdeeld
in het neurocranium = hersenschedel en het viscerocranium = aangezichtsschedel.
De afzonderlijke botdelen ontstaan direct uit bindweefsel of verbenen uit kraakbeen. Als de mens
uitgegroeid is, verbenen de botten. Wanneer door te kort aan hersenvloeistof groei ontstaat van de
hersenruimte, kan de schedel voor de verbening vergroten (waterhoofd).
Om het gewicht van de schedel te verminderen zijn enkele delen van de schedel hol en gevuld met
lucht. Dit zijn de sinus paranasales = neusbijholten. Deze holtes zijn verbonden met de neusholte en
zijn bovendien ook bekleed met het trilhaarweefsel van de luchtwegen.
Mandibula
Het os mandibulare bestaat uit een corpus mandibula en een ramus
mandibula. De ramus mandibulae is de opstijgende tak van de onderkaak.
Aan het uiteinde zit de caput mandibulae = kopje van het kaakgewricht. De
mandibula = onderkaak, is verbonden aan het os temporale door middel van
het kaakgewricht. Art. temporomandibularis = het kaakgewricht.
Tegenover de caput mandibulae zit de processus coronïdeus = een
uitsteeksel. Verder bevat de mandibula processus alveolare =
tandkassen. Deze bevatten uitsparingen voor de tanden.
Er zitten ook een aantal gaatjes in de onderkaak. Dit zijn de foramen
mentale en het foramen mandibulare. Door het foramen mentale loopt
een tak van de nervus trigeminus. Door het foramen mandibulare loopt
de n. alveolaris inferior. Deze tak innerveert de gebitselementen van de
onderkaak.
2
,Tanden
De tanden zitten met de wortels in de processus alveolare. Tussen de tandwortel en het
bot zit het peridontium. De tand zit vast aan het bot met ligamenten. De tand hangt dus
aan de ligamenten. De ligamenten zorgen ervoor dat de tanden niet dieper in het bot
kunnen gaan zitten, maar zorgen voor een trekkracht op het bot.
Gebit
In de 4e tot 5e embryonale week worden de mandibula en de maxilla gevormd uit de eerste
kieuwboog. De maxilla wordt gevormd uit het dorsale deel van de kieuwboog. De mandibula wordt
gevormd uit het ventrale deel van de kieuwboog. Rond de 6e embryonale week gaat het melkgebit in
ontwikkeling. Vanaf week 12 worden de definitieve tanden en kiezen gevormd. Exfoliatie =
tandenwissel vindt plaats tussen het 6e en 12e levensjaar.
Melkgebit per kwadrant (totaal 20 tanden en kiezen):
• 2 incisieven = snijtanden
• 1 cuspidaat = hoektand
• 2 molaren = ware kiezen
Volledig gebit per kwadrant (32 tanden en kiezen):
• 2 incisieven = snijtanden
• 1 cuspidaat = hoektand
• 2 premolaren = valse kiezen
• 3 molaren = ware kiezen, bevatten meerdere wortels
Onderdelen tand / kies:
• Kroon = deel dat boven het tandvlees uitsteekt
• Radix = wortel, deel van de tand onder het tandvlees
• Apex = wortelpunt, onderste stukje van de wortel
• Pulpa = merg, weefsel binnen in de tand (bevat bloedvaten en zenuwen)
• Alveole = tandholte
3
, • Gingiva = tandvlees
Paradontaal ligament = ligamenten om de tand
heen. Deze zorgen ervoor dat er geen directe
druk op het bot van de tand plaats vindt. Ze
zorgen voor nieuwe aanmaak van mandibula bot.
Elk wortelpunt heeft een eigen aanvoerende
arterie, vene en zenuw. Deze lopen door het
wortelkanaal heen.
Kaakgewricht
Het kaakgewricht bestaat uit verschillende onderdelen:
• Caput mandibulae = kopje
• Fossa mandibulae = kom
• Discus articularis temporomandibularis = schijf van kraakbeen dat tussen de caput en fossa
zit
De caput is een stuk kleiner dan de fossa van het os temporale, hierdoor heeft
het kaakgewricht veel bewegingsvrijheid. Het kaakgewricht kent twee
bewegingsassen. Dit is het scharniergewricht en het schuifgewricht. Hij beweegt
dus om de as, maar ook naar ventraal en distaal.
Het kaakgewricht wordt omgeven door een gewrichtskapsel. De discus zit tussen
de twee bewegende botten en is vergroeid met het gewrichtskapsel. Het
kaakgewricht bevat een discus om de oppervlakte van de kop te vergroten,
omdat de kom veel groter is dan het kopje. De discus voorkomt het risico op
ontwrichting van het kaakgewricht. Verder wordt het kaakgewricht op zijn plaats gehouden door drie
ligamenten om de kans op luxatie te verkleinen.
Deze drie ligamenten zijn:
• Ligamentum laterale
• Ligamentum stylomandibulare
• Ligamentum sphenomandibulare
(beschermt n. alveolaris)
Capsula articularis = de bindweefselband, zorgt ervoor dat het gewricht op zijn plek blijft.
Het caput zit erg dicht bij het oor. Als er veel druk op het kaakgewricht komt, kan er schade komen
van het middenoor (os temporale). Hier zitten ook belangrijke structuren, zoals de n. linguialis en de
n. alveolaris inferior. Deze twee structuren worden samen de chorda tympani.
Bewegingen
De bewegingen van het kaakgewricht zijn:
• Depressie en elevatie: naar boven en naar onderen (openen en sluiten van de mond)
• Protractie en retractie: naar voren en naar achteren (schuifbeweging)
Bij het eten is er een combinatie van beide.
4
Anatomie ................................................................................................................................................. 2
Heelkunde ............................................................................................................................................... 8
OZT ........................................................................................................................................................ 23
1
,Anatomie
Leerdoelen
Je kunt met betrekking tot de structuren van de aangezichtsschedel, de mondholte en de tanden:
• De bouw en ligging ten opzichte van de omgeving beschrijven
• De onderdelen en functies benoemen
• De vaat- en zenuwvoorziening beschrijven
Schedel
De schedel bestaat uit diverse botdelen. Tussen elke beenderen lopen naden, ook wel suturen.
Tijdens de groei waren dit individuele botten, maar dit is uiteindelijk verbeend.
Onderdelen van de schedel die van belang zijn voor de kaak:
• Os sphenoidale
• Os temporale
• Os mandibulare = onderkaak
• Os maxillare = bovenkaak
• Os zygomaticum
Het os temporale bevat een arcus, namelijk de arcus zygomaticus. De schedel wordt onderverdeeld
in het neurocranium = hersenschedel en het viscerocranium = aangezichtsschedel.
De afzonderlijke botdelen ontstaan direct uit bindweefsel of verbenen uit kraakbeen. Als de mens
uitgegroeid is, verbenen de botten. Wanneer door te kort aan hersenvloeistof groei ontstaat van de
hersenruimte, kan de schedel voor de verbening vergroten (waterhoofd).
Om het gewicht van de schedel te verminderen zijn enkele delen van de schedel hol en gevuld met
lucht. Dit zijn de sinus paranasales = neusbijholten. Deze holtes zijn verbonden met de neusholte en
zijn bovendien ook bekleed met het trilhaarweefsel van de luchtwegen.
Mandibula
Het os mandibulare bestaat uit een corpus mandibula en een ramus
mandibula. De ramus mandibulae is de opstijgende tak van de onderkaak.
Aan het uiteinde zit de caput mandibulae = kopje van het kaakgewricht. De
mandibula = onderkaak, is verbonden aan het os temporale door middel van
het kaakgewricht. Art. temporomandibularis = het kaakgewricht.
Tegenover de caput mandibulae zit de processus coronïdeus = een
uitsteeksel. Verder bevat de mandibula processus alveolare =
tandkassen. Deze bevatten uitsparingen voor de tanden.
Er zitten ook een aantal gaatjes in de onderkaak. Dit zijn de foramen
mentale en het foramen mandibulare. Door het foramen mentale loopt
een tak van de nervus trigeminus. Door het foramen mandibulare loopt
de n. alveolaris inferior. Deze tak innerveert de gebitselementen van de
onderkaak.
2
,Tanden
De tanden zitten met de wortels in de processus alveolare. Tussen de tandwortel en het
bot zit het peridontium. De tand zit vast aan het bot met ligamenten. De tand hangt dus
aan de ligamenten. De ligamenten zorgen ervoor dat de tanden niet dieper in het bot
kunnen gaan zitten, maar zorgen voor een trekkracht op het bot.
Gebit
In de 4e tot 5e embryonale week worden de mandibula en de maxilla gevormd uit de eerste
kieuwboog. De maxilla wordt gevormd uit het dorsale deel van de kieuwboog. De mandibula wordt
gevormd uit het ventrale deel van de kieuwboog. Rond de 6e embryonale week gaat het melkgebit in
ontwikkeling. Vanaf week 12 worden de definitieve tanden en kiezen gevormd. Exfoliatie =
tandenwissel vindt plaats tussen het 6e en 12e levensjaar.
Melkgebit per kwadrant (totaal 20 tanden en kiezen):
• 2 incisieven = snijtanden
• 1 cuspidaat = hoektand
• 2 molaren = ware kiezen
Volledig gebit per kwadrant (32 tanden en kiezen):
• 2 incisieven = snijtanden
• 1 cuspidaat = hoektand
• 2 premolaren = valse kiezen
• 3 molaren = ware kiezen, bevatten meerdere wortels
Onderdelen tand / kies:
• Kroon = deel dat boven het tandvlees uitsteekt
• Radix = wortel, deel van de tand onder het tandvlees
• Apex = wortelpunt, onderste stukje van de wortel
• Pulpa = merg, weefsel binnen in de tand (bevat bloedvaten en zenuwen)
• Alveole = tandholte
3
, • Gingiva = tandvlees
Paradontaal ligament = ligamenten om de tand
heen. Deze zorgen ervoor dat er geen directe
druk op het bot van de tand plaats vindt. Ze
zorgen voor nieuwe aanmaak van mandibula bot.
Elk wortelpunt heeft een eigen aanvoerende
arterie, vene en zenuw. Deze lopen door het
wortelkanaal heen.
Kaakgewricht
Het kaakgewricht bestaat uit verschillende onderdelen:
• Caput mandibulae = kopje
• Fossa mandibulae = kom
• Discus articularis temporomandibularis = schijf van kraakbeen dat tussen de caput en fossa
zit
De caput is een stuk kleiner dan de fossa van het os temporale, hierdoor heeft
het kaakgewricht veel bewegingsvrijheid. Het kaakgewricht kent twee
bewegingsassen. Dit is het scharniergewricht en het schuifgewricht. Hij beweegt
dus om de as, maar ook naar ventraal en distaal.
Het kaakgewricht wordt omgeven door een gewrichtskapsel. De discus zit tussen
de twee bewegende botten en is vergroeid met het gewrichtskapsel. Het
kaakgewricht bevat een discus om de oppervlakte van de kop te vergroten,
omdat de kom veel groter is dan het kopje. De discus voorkomt het risico op
ontwrichting van het kaakgewricht. Verder wordt het kaakgewricht op zijn plaats gehouden door drie
ligamenten om de kans op luxatie te verkleinen.
Deze drie ligamenten zijn:
• Ligamentum laterale
• Ligamentum stylomandibulare
• Ligamentum sphenomandibulare
(beschermt n. alveolaris)
Capsula articularis = de bindweefselband, zorgt ervoor dat het gewricht op zijn plek blijft.
Het caput zit erg dicht bij het oor. Als er veel druk op het kaakgewricht komt, kan er schade komen
van het middenoor (os temporale). Hier zitten ook belangrijke structuren, zoals de n. linguialis en de
n. alveolaris inferior. Deze twee structuren worden samen de chorda tympani.
Bewegingen
De bewegingen van het kaakgewricht zijn:
• Depressie en elevatie: naar boven en naar onderen (openen en sluiten van de mond)
• Protractie en retractie: naar voren en naar achteren (schuifbeweging)
Bij het eten is er een combinatie van beide.
4