1. uitwendig en inwendig milieu van organismen
elk organismen = open systeem; materie + energie uitwisselen met omgeving
- eencellig organismen: cel rechtstreeks contact met omgeving (weinig beschermd tegen
verandering)
- omgeving van meercellig dier → 2 begrippen
→ uitwendig milieu: buiten het organisme + verschillende organen (bv: longen); holtes vd organen in
contact via lichaamsopeningen met buitenomgeving
→ inwendig milieu: gevormd door lichaamsvloeistoffen, bevindt zich tussen de lichaamscellen =
extracellulair milieu
* intracellulair milieu = celinhoud in de lichaamscellen
→ uitwendig milieu gekenmerkt door schommeling in fysische en chemische omstandigheden
● land- & waterdieren kunnen leven in een te warme of te koude omgeving
● waterdieren overleven in water dat minder (zoet)/ meer (zout) geconcentreerd is dan
lichaamsstoffen
homeostase = stabiele toestand die in het organisme wordt nagestreefd ondanks de
omgevingsveranderingen
2. het begrip homeostase
= ‘gelijke toestand’ (homois = gelijk, stasis = toestand)
= min of meer stabiele toestand van het inwendige milieu (lichaamsvl.)
parameters in ons lichaam;
● inwendige lichaamstemperatuur: 37°C
● zuurtegraad bloedplasma: 7,35 - 7,45
● glucoseconcentratie bloed: circa 0,1 g/ 100 ml (0, 1%)
vb’en veranderingen in je lichaam;
● buiten adem → hijgen (CO2 verwijderen uit bloed)
● te warm (rode blos) → zweten + uitzetten vd bloedvaten in de huid (blos verdwijnt)
● te koud → rillen, kippenvel
● te weinig voedsel/ vocht → gevoel van honger/ dorst
* homeostase = basis gezondheid, verstoord: leidt tot ziekte
3. homeostatische regelsystemen
homeostatisch systeem bestaat uit 3 niveaus
● de sensor → registreert verandering in inwendig milieu + stuurt info
nr controlecentrum