Psychologisch Perspectief 2: Levenslooppsychologie
H1: Terreinverkenning
1. Historiek
Verhaal van Musa:
Ouders zaten al een hele tijd te wachten op dat hij begon te praten, eindelijk zei hij zijn eerste
woordje. De meeste kinderen van zijn leeftijd (bijna 2 j), konden al woordjes zeggen. Zijn oma
suggereerde dat hij misschien een ontwikkelingsachterstand had. Zodra hij begon te praten
lieten de ouders en oma deze bezorgdheid varen.
➔ Iedereen heeft ervaringen, meningen, gedachten over bepaalde psychologische aspecten
die eigenlijk niet kloppen. We denken iets te weten. = persoonlijke theorieën
➔ Persoonlijke theorieën worden vaak van ouders op kind verteld, via tiktok verspreid enz…
= voorwetenschappelijk denken.
Filosofen: nadenken over…
Babybiografieën (einde 18e, begin 19e eeuw): observeren van eigen kind & beschrijven wat ze
zagen in de ontwikkeling. Vaak positief verhaal beschreven, weinig negatieven ervaringen
kwamen naar boven. (bv. Darwin heeft dit gedaan)
Wetenschappelijke theorievorming (eind 19e begin 20e eeuw):
➢ Systematische observatie → bv. genetische psychologie = voorloper van de
ontwikkelingspsychologie.
Onderzoekt rijping: groei (veranderingen wanneer kind groter wordt) en differentiatie (hoe
complexer worden handelingen die iemand kan stellen)
➢ Nieuwe onderzoekstechnieken en statische methodes (bv. ontwikkelingspsychologie)
Via statistiek gegevens beter kunnen ordenen en objectiever onderzoeken. We kunnen
hierdoor beter verantwoorde conclusies trekken. Bv. systematische observatie,
experimenten…
Verschil ontwikkelings- en levenslooppsychologie:
Ontwikkelingspsychologie:
- Bestudeert manier waarop mensen opgroeien en veranderen (van geboorte tot
volwassenheid)
- 3 G’s: gedrag, gevoelens en gedachten
= de wetenschap die het gedrag van de mens bestudeert in de verschillende fasen van zijn
ontwikkeling.
Levenslooppsychologie:
- Ontwikkelen is een levenslang proces: omvat ook de ontwikkelingspsychologie van
volwassenen en ouderen
- In elke fase van het leven zijn er belangrijke veranderingen
- Beschrijft niet alleen de groei, maar ook de achteruitgang van vaardigheden
- Is vollediger
= een descriptieve verklarende wetenschap. (descriptieve = beschrijvende)
,2. Ontwikkelingsfasen
Periodes in het leven van de mens, met zijn eigen kenmerkende gedragingen:
• Prenatale fase
• Baby (0 – 18m)
• Peuter (18m – 3j)
• Kleuter (3 – 6j)
• Lagere schoolkind (6 – 12j)
• Adolescentie (12 – 24j)
• Volwassene (25 – 65j)
• Oudere (+ 65j)
Leeftijden niet kennen, zit verscheidenheid op!
2.1 Discussie: continuïteit vs discontinuïteit
2 visies: sommige psychologen zeggen het een, anderen zeggen het andere.
Ontwikkelingsgroei = geleidelijk en duidelijk meetbaar en continu in hetzelfde tempo.
De mens is voortdurend in verandering, ook al gaat die verandering op bepaalde
momenten soms wat vlugger, nergens is sprake van een plotselinge ommezwaai.
Ontwikkelingsgroei = discontinu (bruusk), zoals bij een peuter die ‘opeens’ symbolen begrijpt.
Periodes met een vrij stabiele verschijningswijze worden afgewisseld door relatief korte
overgangsfasen die soms lijken op een crisis waar men doorheen moet.
Voorbeeld overgangsfasen: de koppigheidsfase, puberteit en midlifecrisis.
Er is een groot kwantitatief en kwalitatief verschil tussen elke leeftijdsfase.
- Kwantitatieve verschillen: meer kennis hebben, meer kunnen
- Kwalitatieve verschillen: anders gaan denken, moeilijkere handelingen kunnen
uitvoeren (complexiteit zien toenemen)
Verschillende modellen voor de ontwikkeling van de mens gemaakt:
2.2 Het trapmodel (Bühler)
De ontwikkeling van de mens gaat trap voor trap omhoog tot je op de volwassen leeftijd bent,
erna gaat het omlaag. Elke fase is de basis voor de volgende fase.
2.3 Het gelaagde model
Mensen maken verschillende ontwikkelingsstadia door → in deze stadia zijn er altijd conflicten:
Onvrede voelen: langs de ene kant wil je verder kunnen, langs de andere kant wil je
blijven bij wat je gewend was.
Hoe je omgaat met deze conflicten, bepaalt hoe je als volwassene gaat functioneren.
Een vroegere fase heeft een drastische invloed op latere ontwikkelingsfasen
Kijk naar het verleden helpt het nu te verklaren.
Verschillende levensfasen worden gezien als het resultaat van een reeks gebeurtenissen
die elkaar in het verleden hebben opgevolgd.
Aanhangers: Freud en Erikson
,Voorbeeld Freud:
➢ Focus op driften: Eros-drift (lusten bevredigen) en Thanatos / doodsdrift (onlust vermijden).
➢ Driften zorgen voor psychoseksuele ontwikkeling
➢ Persoonlijkheid wordt bepaald door het es (basis van persoonlijkheid, hierin zitten onze
driften), ich (houdt driften onder controle) en uberich (geweten, helpt je om je gepast te
gedragen)
➢ Gedrag en denken van mensen wordt bepaald door de manier waarop het es zich in de
levensfase manifesteert.
Mensen die hun driften niet onder controle krijgen, komen vaak in de gevangenis of psychiatrie
terecht.
2.4 Freud: ontwikkelingsfasen
5 biologisch-seksueel-genetische ontwikkelingsstadia die door het driftleven bepaald worden.
Het libido (= nastreven van lust) situeert zich in elke fase in een andere erogene zone
(= waar we de meeste prikkeling voelen).
Driften in een bepaalde levensfase niet goed genoeg, te weinig of teveel bevredigen
= traumatische ervaring.
Traumatische ervaringen bepalen ons gedrag, de rest van ons leven.
Mogelijke gevolgen:
Blijven steken in een fase omdat het conflict tussen de driften & de sociale
verwachtingen niet opgelost wordt.
Fixatie = overdreven gerichtheid op een lichaamsgebied uit een fase.
Regressie = terugkeer naar een eerdere fase (bij stress of onveiligheid), bv. roken.
Dit komt omdat dit een gevoel van comfort of veiligheid geeft.
1. Orale fase (0-1j)
Erogene zone = de mond (fles of borstvoeding, tutje)
Kenmerken:
Vertrouwen en comfort door orale stimulatie (voeding)
Vooral overgeleverd aan driften
Indien behoefte niet vervuld:
Duimzuigen, roken
Indien overdreven vervuld:
Afhankelijkheid en onzelfstandigheid
Te weinig of teveel stimuleren kan leiden tot fixatie of regressie (bv. op pennen bijten tijdens
stress).
2. Anale fase (1-3j)
Erogene zone: het anale gebied
Kenmerken:
Controle over sluitspier
, Plezier in het inhouden van uitwerpselen
Effect van fixatie:
Te vroeg zindelijkheidstraining: controlegewoontes, perfectionistisch
(= anaal compulsieve persoonlijkheid, soort dwangmatige persoonlijkheid)
Niet genoeg zindelijkheidstraining: te vrijgevig, aanstellerig (anaal expulsieve
persoonlijkheid)
3. Fallische fase / oedipale fase (3-6j)
Erogene zone: de genitaliën
Kenmerken:
Bewust worden van geslachtsdelen
Interesse in verschillen tussen jongens en meisjes & waar baby’s vandaan komen
Penisnijd bij meisjes & castratieangst bij jongens
Oedipuscomplex (jongen wordt verliefd op de moeder) & Elektracomplex (meisje wordt
verliefd op de vader)
Effect van fixatie:
ijdelheid
Extreem seksuele remming of te weinig seksuele remming
Mannelijkheid / vrouwelijkheid bewijzen
4. Latentiefase (6-11j)
Kenmerken:
Seksuele / agressieve fantasieën uit oedipale crisis zijn onderdrukt
Rustperiode (geen tijd om bezig te zijn met driften, leren nieuwe dingen aan op school
zoals lezen, schrijven enz…), Uber-ich gaat zich sterker ontwikkelen, besef van normen
en waarden komt in volle ontwikkeling.
Jongens en meisjes hebben weinig interesse in elkaar
5. Genitale fase (11 à 13-18j)
Erogene zone: de genitaliën
Kenmerken:
Seksueel contact willen
Vrijmaken van ouders
Oedipale gevoelens komen terug => vlucht => minachting ouders of afschermen van alle
gevoelens om je vrij te maken van je ouders.
Alle vorige stadia vlot doorlopen zijn: geen probleem.
2.5 Het lijnmodel
De ontwikkeling wordt gezien als een proces van continue verandering, zonder sprongen.
Bv. de manier waarop de gemeten intelligentie zich ontwikkelt doorheen de levensloop.
Soms ook als een Golfmodel beschouwd (bv.Piaget)
Er is een zekere regelmaat in de wijze waarop bepaalde eigenschappen / gedragswijzen
verdwijnen en weer terugkeren (in een andere context of op een ander niveau).
H1: Terreinverkenning
1. Historiek
Verhaal van Musa:
Ouders zaten al een hele tijd te wachten op dat hij begon te praten, eindelijk zei hij zijn eerste
woordje. De meeste kinderen van zijn leeftijd (bijna 2 j), konden al woordjes zeggen. Zijn oma
suggereerde dat hij misschien een ontwikkelingsachterstand had. Zodra hij begon te praten
lieten de ouders en oma deze bezorgdheid varen.
➔ Iedereen heeft ervaringen, meningen, gedachten over bepaalde psychologische aspecten
die eigenlijk niet kloppen. We denken iets te weten. = persoonlijke theorieën
➔ Persoonlijke theorieën worden vaak van ouders op kind verteld, via tiktok verspreid enz…
= voorwetenschappelijk denken.
Filosofen: nadenken over…
Babybiografieën (einde 18e, begin 19e eeuw): observeren van eigen kind & beschrijven wat ze
zagen in de ontwikkeling. Vaak positief verhaal beschreven, weinig negatieven ervaringen
kwamen naar boven. (bv. Darwin heeft dit gedaan)
Wetenschappelijke theorievorming (eind 19e begin 20e eeuw):
➢ Systematische observatie → bv. genetische psychologie = voorloper van de
ontwikkelingspsychologie.
Onderzoekt rijping: groei (veranderingen wanneer kind groter wordt) en differentiatie (hoe
complexer worden handelingen die iemand kan stellen)
➢ Nieuwe onderzoekstechnieken en statische methodes (bv. ontwikkelingspsychologie)
Via statistiek gegevens beter kunnen ordenen en objectiever onderzoeken. We kunnen
hierdoor beter verantwoorde conclusies trekken. Bv. systematische observatie,
experimenten…
Verschil ontwikkelings- en levenslooppsychologie:
Ontwikkelingspsychologie:
- Bestudeert manier waarop mensen opgroeien en veranderen (van geboorte tot
volwassenheid)
- 3 G’s: gedrag, gevoelens en gedachten
= de wetenschap die het gedrag van de mens bestudeert in de verschillende fasen van zijn
ontwikkeling.
Levenslooppsychologie:
- Ontwikkelen is een levenslang proces: omvat ook de ontwikkelingspsychologie van
volwassenen en ouderen
- In elke fase van het leven zijn er belangrijke veranderingen
- Beschrijft niet alleen de groei, maar ook de achteruitgang van vaardigheden
- Is vollediger
= een descriptieve verklarende wetenschap. (descriptieve = beschrijvende)
,2. Ontwikkelingsfasen
Periodes in het leven van de mens, met zijn eigen kenmerkende gedragingen:
• Prenatale fase
• Baby (0 – 18m)
• Peuter (18m – 3j)
• Kleuter (3 – 6j)
• Lagere schoolkind (6 – 12j)
• Adolescentie (12 – 24j)
• Volwassene (25 – 65j)
• Oudere (+ 65j)
Leeftijden niet kennen, zit verscheidenheid op!
2.1 Discussie: continuïteit vs discontinuïteit
2 visies: sommige psychologen zeggen het een, anderen zeggen het andere.
Ontwikkelingsgroei = geleidelijk en duidelijk meetbaar en continu in hetzelfde tempo.
De mens is voortdurend in verandering, ook al gaat die verandering op bepaalde
momenten soms wat vlugger, nergens is sprake van een plotselinge ommezwaai.
Ontwikkelingsgroei = discontinu (bruusk), zoals bij een peuter die ‘opeens’ symbolen begrijpt.
Periodes met een vrij stabiele verschijningswijze worden afgewisseld door relatief korte
overgangsfasen die soms lijken op een crisis waar men doorheen moet.
Voorbeeld overgangsfasen: de koppigheidsfase, puberteit en midlifecrisis.
Er is een groot kwantitatief en kwalitatief verschil tussen elke leeftijdsfase.
- Kwantitatieve verschillen: meer kennis hebben, meer kunnen
- Kwalitatieve verschillen: anders gaan denken, moeilijkere handelingen kunnen
uitvoeren (complexiteit zien toenemen)
Verschillende modellen voor de ontwikkeling van de mens gemaakt:
2.2 Het trapmodel (Bühler)
De ontwikkeling van de mens gaat trap voor trap omhoog tot je op de volwassen leeftijd bent,
erna gaat het omlaag. Elke fase is de basis voor de volgende fase.
2.3 Het gelaagde model
Mensen maken verschillende ontwikkelingsstadia door → in deze stadia zijn er altijd conflicten:
Onvrede voelen: langs de ene kant wil je verder kunnen, langs de andere kant wil je
blijven bij wat je gewend was.
Hoe je omgaat met deze conflicten, bepaalt hoe je als volwassene gaat functioneren.
Een vroegere fase heeft een drastische invloed op latere ontwikkelingsfasen
Kijk naar het verleden helpt het nu te verklaren.
Verschillende levensfasen worden gezien als het resultaat van een reeks gebeurtenissen
die elkaar in het verleden hebben opgevolgd.
Aanhangers: Freud en Erikson
,Voorbeeld Freud:
➢ Focus op driften: Eros-drift (lusten bevredigen) en Thanatos / doodsdrift (onlust vermijden).
➢ Driften zorgen voor psychoseksuele ontwikkeling
➢ Persoonlijkheid wordt bepaald door het es (basis van persoonlijkheid, hierin zitten onze
driften), ich (houdt driften onder controle) en uberich (geweten, helpt je om je gepast te
gedragen)
➢ Gedrag en denken van mensen wordt bepaald door de manier waarop het es zich in de
levensfase manifesteert.
Mensen die hun driften niet onder controle krijgen, komen vaak in de gevangenis of psychiatrie
terecht.
2.4 Freud: ontwikkelingsfasen
5 biologisch-seksueel-genetische ontwikkelingsstadia die door het driftleven bepaald worden.
Het libido (= nastreven van lust) situeert zich in elke fase in een andere erogene zone
(= waar we de meeste prikkeling voelen).
Driften in een bepaalde levensfase niet goed genoeg, te weinig of teveel bevredigen
= traumatische ervaring.
Traumatische ervaringen bepalen ons gedrag, de rest van ons leven.
Mogelijke gevolgen:
Blijven steken in een fase omdat het conflict tussen de driften & de sociale
verwachtingen niet opgelost wordt.
Fixatie = overdreven gerichtheid op een lichaamsgebied uit een fase.
Regressie = terugkeer naar een eerdere fase (bij stress of onveiligheid), bv. roken.
Dit komt omdat dit een gevoel van comfort of veiligheid geeft.
1. Orale fase (0-1j)
Erogene zone = de mond (fles of borstvoeding, tutje)
Kenmerken:
Vertrouwen en comfort door orale stimulatie (voeding)
Vooral overgeleverd aan driften
Indien behoefte niet vervuld:
Duimzuigen, roken
Indien overdreven vervuld:
Afhankelijkheid en onzelfstandigheid
Te weinig of teveel stimuleren kan leiden tot fixatie of regressie (bv. op pennen bijten tijdens
stress).
2. Anale fase (1-3j)
Erogene zone: het anale gebied
Kenmerken:
Controle over sluitspier
, Plezier in het inhouden van uitwerpselen
Effect van fixatie:
Te vroeg zindelijkheidstraining: controlegewoontes, perfectionistisch
(= anaal compulsieve persoonlijkheid, soort dwangmatige persoonlijkheid)
Niet genoeg zindelijkheidstraining: te vrijgevig, aanstellerig (anaal expulsieve
persoonlijkheid)
3. Fallische fase / oedipale fase (3-6j)
Erogene zone: de genitaliën
Kenmerken:
Bewust worden van geslachtsdelen
Interesse in verschillen tussen jongens en meisjes & waar baby’s vandaan komen
Penisnijd bij meisjes & castratieangst bij jongens
Oedipuscomplex (jongen wordt verliefd op de moeder) & Elektracomplex (meisje wordt
verliefd op de vader)
Effect van fixatie:
ijdelheid
Extreem seksuele remming of te weinig seksuele remming
Mannelijkheid / vrouwelijkheid bewijzen
4. Latentiefase (6-11j)
Kenmerken:
Seksuele / agressieve fantasieën uit oedipale crisis zijn onderdrukt
Rustperiode (geen tijd om bezig te zijn met driften, leren nieuwe dingen aan op school
zoals lezen, schrijven enz…), Uber-ich gaat zich sterker ontwikkelen, besef van normen
en waarden komt in volle ontwikkeling.
Jongens en meisjes hebben weinig interesse in elkaar
5. Genitale fase (11 à 13-18j)
Erogene zone: de genitaliën
Kenmerken:
Seksueel contact willen
Vrijmaken van ouders
Oedipale gevoelens komen terug => vlucht => minachting ouders of afschermen van alle
gevoelens om je vrij te maken van je ouders.
Alle vorige stadia vlot doorlopen zijn: geen probleem.
2.5 Het lijnmodel
De ontwikkeling wordt gezien als een proces van continue verandering, zonder sprongen.
Bv. de manier waarop de gemeten intelligentie zich ontwikkelt doorheen de levensloop.
Soms ook als een Golfmodel beschouwd (bv.Piaget)
Er is een zekere regelmaat in de wijze waarop bepaalde eigenschappen / gedragswijzen
verdwijnen en weer terugkeren (in een andere context of op een ander niveau).